Verslag der handelingen van den gemeentel combineerd. Het collegie heeftgemeend dat hetniet opging het een wel en het andere niet ter sprake brengen. Wil men een toe- zigt zooals de vereeniging wenscht. dan zal men moeten over gaan tot het nemen van uitgebreide en kostbare maatregelen, van maatregelen wier aard en omvang ten nauwste zamenhangt met de kwestie of men een algemeen abattoir wil tot stand bren gen of verspreide slagtplaatsen wenscht te behouden. Dit, zegt spr. is het le motief waarom burgemeester en wethouders de kwestie van een abattoir als le punt van conclusie hebben ge- Bteld. In de tweede plaats komt daarvoor als motief in aan merking het feit, dat bij burgemeester en wethouders de kwes tie omtrent de oprigting van een abattoir al sedert lang aanhan gig is. Die oprigting is voor het collegie gansch niet een geheel nieuwe zaak In tegendeel, reeds sedert langen tijd is die zaak bij burgemeester en wethouders in overwegingmen heeft om trent de inrigting van elders staande of voorgenomen inrigtingen informatiën ingewonnen en tusschenbeide hebben er ter zake ook met den directeur besprekingen plaats gehadja men is zelfs verder gegaan en heeft zelfs de terreinen be sproken die voor de stichting in aanmerking zouden kunnen rifk -J gcnoroen- Bij het collegie stond zelfs reeds de wensche- lijkheid der oprigting op den voorgrond en waar dit het geval was en de zaak tnans door de vereeniging ter bevordering van volksgezondheid werd ter sprake gebragt, daar meende het ge leidelijk reden te hebben om eene beslissing van den raad om trent deze belangrijke zaak uit te lokken. Het is dus gansch met vreemd dat burgemeester en wethouders de kwestie van het abattoir voorop hebben gesteldzelfs bestond daartoe alle reden en waar spr. zooeven mogt wijzen op de mogelijkheid dat de raad minder genegen tot de oprigting van zoodanige inrigting mogt worden bevonden, daar voegde hij er bij, dat er alsdan zou kunnen worden overwogen welke maatregelen in dat geval tot verbetering van het toezigt zouden kunnen leiden. Eindelijk wensoht spr. nog een enkel woord te zeggen omtrent het be weren van den heer Duparc als zoude de wet geenszins in den weg staanmaar zelfs den weg aanwijzenom alle slagers te verpligten gebruik to maken van het abattoir en dus hunne tegenwoordige slageryen op te heffen. 8pr. kan uit de wet de bevoegdheid tot intrekking van eens gegeven vergunningen niet lezen. Wel weet hij, dat de magt, welke die vergunningen heeft gegeven, daaraan nieuwe voor waarden mag verbinden, maar van intrekking van vroeger ge geven vergunningen anders dan in de gevallen bij art. 20 en 21 der wet aangegevenis in de wet geen sprakeevenmin als van magt, om alle slagers te noodzaken gebruik te maken van een abattoir. Ook weet hij zeker, dat er wel plaatsen zijnwaar men niet met goed succes heeft beproefd dien dwang toe te passen. Hierna worden de algemeene beraadslagingen gesloten en het door de heeren de la Faille en Duparc ingediende voorstel, thans ondersteund, aan de orde gesteld. De heer do la Faille wenscht het ingediende voorstel ten slotte kortelijk toe te lichten Het voorstel is strekkende om duidelijk te doen uitkomendat men het met de commissie omtrent de wenschelijkheid van verbeterd toezigt op de keuring van vleesch, visch enz. en in verband daarmede met de oprigting van een abattoir, eens is Tevens strekt het echter, om te doen uitkomen, dat het niet wel opgaat de volgorde der zaken zooals zij in het adres is gesteld, om te keeren en om van de oprigting van een abattoir afhankeljjk te maken de andere maatregelen die kunnen leiden tot een verbeterd toezigt. Men kan zonder nu bedoelde oprigting aan den kant te schuivenzeer goed tot het eerste door de vereeniging verzochte besluiten. Een enkel woord tot den heer Bloembergen die herinnnerd heeft dat de inrigting van een abattoir voor het dagelijksch be stuur gansch geen niuuwe zaak is Spr. wil dit gaarne erken nen en er op wijzen dat dit ook geenszins aan de aandacht der commissie is ontsnapt, wijl deze ook in haar rapport zegt: „wij ad te Leeuwarden, van den 24 April 1879. meenen te weten, dat het gemeentebestuur van Leeuwarden ook zijn aandacht op deze zaak gevestigd houdt en durven geloo- ven, dat een krachtige aandrang van onze vereeniging geen ander gevolg zou kunnen hebben dan bevordering van die goede zaak." De heer Bloembergen moet van de voorstellers eene kleine toelichting vragen. In hun voorstel toch wordt gesproken van eene verordening op de keuring van levensmiddelen en nu meent spr. dat er in deze gemeente niet eene zoodanige verordening bestaat maar wel eene verordening op het verkoopen enz. van vleesch, visch en vruchten, waarvan het gebruik voor de gezond heid schadelijk kan zijn. Hij meent dat eenige wijziging hier zeer wenschelijk is, want wil men hier eene verordening rege lende de keuring van levensmiddelen, dan zal aan die keuring im i eene zoo groote uitbreiding moeten worden gegeven dat ze zeer bezwarend en in deze gemeente bijna onuitvoerbaar zou worden. Hij geeft daarom de voorstellers in overweging zich alleen te bepalen bij eene verordening regelende het toezigt op die levensmiddelen, waarop thans ook toezigt bestaat. Verder wil spr. verklaren dat hij tegen de door de commissie voorgestelde omkeering van zaken zich niet zal verzetten wil men eerst een besluit omtrent verbetering der verordening en dan omtrent het abattoir, welnu hij zal er zich bij neerleggen omdat hij dan toch ook overtuigd is, dat men bij de wijziging der verordening enz. het oog zal houden op de mógelijke oprigting van een abattoirvan eene inrigtingdie het toe zigt veel zal vergemakkelijken. Eindelijk moet spr. er nog op wijzen dat wilde men de zaak zoover dryvendat omtrent alle levensmiddelen keuring plaats zou moeten hebben, men ook zou moeten overgaan tot de op rigting van een laboratoriumvoor natuur- en scheikundige onderzoekingende aanstelling van voor die onderzoekingen bekwame deskundigen enz De heer Duparc kan verklaren dat, zoowel hij als de heer de la Faille genegen ishun voorstel in den door den heer Bloembergen aangegeven zin te wijzigen. Bij het stellen van het le punt van hun voorstel stond spr. de juiste titel van de thans bestaande verordening niet regt levendig voor den geest. Van daar dat zij spreken van eene verordening op de keuring van levensmiddelen. Verder meent spr. er nog op te moeten wijzen, dat destrek king van het 2e punt van het door hen ingediende voorstel niets praejudicieert. Het eenige onderscheid tusschen dit 2e punt en het le punt der conclusie van het voorstel van burge meester en wethouders is slechtsdat voor het door burge meester en wethouders gebruikte woord „te zijner tijddoor de voorstellers „zes maanden" is gesteld. Punt 2 bevat overi gens slechts eene bloote uitnoodiging aan burgemeester en wet houders tot voorbereiding van een plan voor de oprigting van een abattoir. Bij aanneming van dat punt zal de raad nog altoos geheel vrij zijnal dan niet tot de oprigting te besluitenindien de kosten hem te hoog mogten toeschijnen. De heer Dirks moet bekennendat hij niet had verwacht dat de discuseiën zoodanigen loop en verre strekking zouden nemen als zij hebben genomen en dat men thans noch vóór de behandelii g van het voorstel omtrent de verbouwing van het armhuis voor de kwestie der oprigting van een abattoir zou worden gesteld. Spreker meent dat zulk eene plotselinge onderschuiving van belangrijke zaken niet wenschelijk is. maar dat het noodigste toch voor het noodige moet gaan. Hij wil eerst afdoen, dat wat niet langer kan wachten en aanhouden de beslissing omtrent zaken, die minder dringend zijn. Doch zegt spr., niet altijd wordt dat hier in practijk gebragt. Hij herinnert zich o. a. dat, toen jaren geleden de cholera dreigde en men behoefte gevoelde aan een afzonderlijk gebouw voor verpleging van aan besmettelijke ziekten lijdende personen, de oprigting van welk gebouw ook grond vond in de bepa lingen der wet, men onderhands en met groeten spoed Verslag der han elingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 24 April 1879. 55 overging tot den aankoop van land en van huizen. Na dien aankoop heeft men echter niets meer van de bedoelde inrigting vernomen en de aangekochte vastigheden zijn thans sedert lang zelfs verhuurd. Nu heeft men te beraadslagen omtrent de verbouwing van het armhuis, eene zaak van zeer groot belang en die spoed vereischt en om de noodzakelijkheid die dringend is en om met het bouwen nog dit jaar te kunnen beginnen. Het is eene aaak van groot belang. Het oorspronkelijk daaromtrent inge diend plan zou toch 2l/g ton gouds kosten; later heeft men echter vernomen dat de kosten van verbouwing slechts f 40,000 k f 50,000 zouden bedragen, terwijl men thans een plan voor zich heeftwaarvan de kosten van uitvoering op zt f 100,000 worden geschat. Bedoelde beraadslaging is echter heden onverwacht verscho ven en wordt een ander belangrijk voorstel in discussie gebragt, nl. omtrent de oprigting van een abattoireene zaak waarmede zeker ook zeer goed de oprigting van een yleeschhal zou zijn te verbinden. Doch spr. wenscht alles op zijn tijden zou het wenschelijk achten om thans vóór de kwestie van het abattoir te behandelendie omtrent de verbouwing van het armhuis. Laatstgenoemde zaak is toch veel meer dringend dan eerstge noemde. Wat overigens de keuring der levensmiddelen betreft, spr. heeft nog niet vernomen dat hier ter stede een geval is ge constateerd van het verkoopen van spek met trichinen. Wel zijn er soms klagton vernomen over den invoer van vleesch dat minder goed voor de consumptie was te achtendoch van ziektegevallen ontstaan door het gebruik van bedorven vleesch, heeft men niet gehoord In verband hiermede en ook met het oog op de gemeente-financiën zou spr. er niet voor zijn meer dere en wetenschappelijk gevormde personen met de keuring te belasten Nadat de Voorzitter den heer Dirks had opgemerkt, dat zoo even, met algemeen goedvinden was besloten om het voor stel omtrent de verbouwing van het armhuis te behandelen nadat omtrent de oprigting van een abattoir enz., zegt de heer Attema, dat waar hij zoo even verklaarde dat hij er tegen is om thans reeds tot de oprigting van een abattoir te besluiten hij het oog had op de onzekere punten, die daaromtrent, blijkens het gehouden debat, nog bestaan. De heer Bloembergen toch wees o. a. op de onzekerheid of men uit kracht der wet wel alle slagers zou kunnen verpligten om van het abattoir gebruik te maken. Dat punt werd echter door den heer Duparc gerefuteerd. Bii spr. ontstond door een 1 en ander een dubium en van daar dat hij zich tegen het nemen I van een stellig besluit tot oprigting verklaarde. Hij zal echter thans geheel met het voorstel van de heeren de la Faille en Duparc meegaanwijl door aanneming ook van punt 2 nog niets gepraejudicieerd zal worden. Dat punt bevat toch slechts eene uitnoodiging aan burgemeester en wethouders om een plan voor de stichting van een abattoir voor te berei den en nu spreekt het z. i. van zelf, dat bij de eventuele be oordeeling van dat plan het oog zal worden gohouden op de bezwaren van legitimiteit of wel uit anderen hoofde bestaande. Men kan z. i. het gedane voorstel gerust aannemen. Men zal daardoor nog aan niets zijn gebonden. De heer Bloembergen moet den laatsten spreker opmer ken, dat de door de heeren de la Faille en Duparc voorge stelde punten van conclusie bijna geheel dezelfde zijn ais die van burgemeester en wethouders. Alleen is de volgorde der punten omgekeerd en zjjn de woorden „te zijner tijd" ver vangen door „binnen zes maanden." Overigens wil spreker verklaren, dat hij er niet tegen zal zyn om thans reeds tot herziening der verordening over tegaan. De Voorzitter zal zich ook voor punt 1 van het door de heeren de la Faille en Duparc voorgestelde verklarendoch zou punt 2 gaarne iets hebben gewijzigdnl. in dien zindat burgemeester en wethouders niet zulk een beperkte termijn voor de indiening van het plan werd gesteld. 8pr. wijst op de vele plannen die men zal hebben te beoordeelen alvorens zelf tot het maken van een plan over te gaan. De heer Duparc wil niet gaarne den termijn voor de in diening van het plan gesteld verlengen. Mogt later blijken dat burgemeester en wethouders binnen zeB maanden niet ge reed kunnen zijn, de raad zal dan zekerlijk wel bereid worden bevonden, hen ter zake diligent te verklaren en den termijn te verlengen. Spr. heeft hier intusschen meer vertrouwen in burgemeester en wethouders, dan zij in zich zeiven. Hij ge looft dat het collegie nog wel tijdig gereed zal zyn. Hij komt tot die meening, vooral omdat hij bij monde van den heer Bloembergen heeft mogen vernemen dat de kwestie omtrent de oprigting van een abattoir hier ter stede voor het collegie lang geen nieuwe zaakmaar reeds sedert langen tijd aanhan gig is. Burgemeester en wethouders zullen dus wel op de hoogte zyn en spoedig het gewenschte plan kunnen indienen. Nadat ook de heer Bloembergen nog er op had gewezen, hoe moeijelijk het is een behoorlijk plan ten dezen voor te be reiden en tot bewijs daarvan gewezen had op Rotterdam, waar voor 3 jaar reeds een plan werd aangeboden, doch waarvan men later niets meer hoordeworden de discussiën gesloten en punt 1 van het voorstel van de heeren de la Faille en Duparc in stemming gebragt. Het resultaat hiervan isdat dit punt met algemeene stemmen wordt aangenomen. Hierna wordt punt 2 van bedoeld voorstel in stemming gebragt en aangeno men met 12 tegen 4 stemmen. Tegen stemden de heeren de With, KymmellTroelstra en Dirks. De voorzitter, het noodig achtende eene vergadering met ge sloten deuren te houden, heft de openbare zitting tijdelijk op. By heropening van laatstgenoemde zitting wordt zonder dis cussie en hoofdelijke stemming beslotende behandeling van het voorstel van burgemeester en wethouders omtrent de ver bouwing van het armhuis tot nader aan te houden. Niets verder te behandelen of voorgesteld zijndewordt de vergadering door den voorzitter gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1879 | | pagina 4