62 Verslag der handelingen van den gemeent wethouders yoorgestelde redactie van het artikel niet onvoorwaar delijk willende aanbevelenmeent toch dat die redactie, al moge ze niet mooi zijn te noementoch vrij wel op het zelfde neer komt als die door den heer Attema aan de hand gedaan. De bedoeling er van is goed. Ditgevoegd bij de omstandigheid dat men hier heeft te doen met een collegie dat nog al prijs stelt op zijne zelfstandigheidheeft burgemeester en wethouders er toe geleid de redactie van het artikel geheel te laten, zoo als ze door voogden was geredigeerd. Intusschen neemt dit niet wegdat mogt de raad de door den heer Attema aan gegeven redactie prefereren, het collegie gaarne mede zal gaan. Het amendement van den heer Attemaondersteund zijnde wordt, zonder dat daarover verdere discussie plaats vindt, zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Alleen de heer Wiersma verklaarde zich tegendoch verlangde geen stemming. Voorstel van burgemeester en wethouders tot wijziging van liet reglement op het bestuur der stadsarmenkameropzigtens de be trekking van bode bü die instelling. De conclusie van dit voorstel strekt om te besluiten: a. met ingang van den len Julij 1879 de betrekking van bode bij de stadsarmenkamer op te heffen b. met ingang van den len Julij 1879 de artt. 68 en 71 |van het reglement op het bestuur van de stadsarmenkamer, vastge steld den 11 Januari) 1877 (gemeenteblad no. 2) vervallen te verklaren" De heer Attema verklaartdat hij berouw heeft over iets dat onlangs is gebeurd of lieverwat hij toen heeft nagelaten. Spr. bedoelt dit. Hij had bij de onlangs behandelde kwestie der verbouwing van het armhuis eene vraag willen doen ten opzigte van de woning van den bode der stadsarmenkamer. Volgens de overgelegde teekeningen wordt die woning door de nieuwe stichting ingenomen. Hij had aan burgemeester en wethouders willen vragenwat gedaan zou worden om dien beambte weder eene woning te verschaffen. Hij heeft bedoelde vraag echter nagelaten, omdat hij de over tuiging had, dat daarop van de zijde van het dagelijksch bestuur ander antwoord zou worden gegevendan dat het collegie de belangen van dien beambte wel zou behartigen. Een ander antwoord lag buiten zjjne verwachting. Thans heeft hij echter dubbel berouw dat hij die vraag achterwege heeft gehouden nu hij ontwaart dat er zooveel achter de zaak zat. Hij heeft niet kunnen denkendat men zou komen met een voorstel van zoo wijde strekking en van zoo ingrijpenden aard voor de be langen van den bedoelden functionaris. Had hij bij de behan deling van het voorstel tot verbouwing van het armhuis reeds kennis gedragen van hetgeen men toen zooals thans blijkt, be oogde, zeker had hij toen reeds eenige bezwaren tegen de op heffing der betrekking van bode bij de stadsarmenkamer geop perd bezwaren die toen zeer gepast ter sprake zouden kunnen zijn gebragt, omdat 's mans woning door de nieuwe stichting wordt ingenomen. Thans staat men voor niets minder dan voor het feitdat de woning van den tegenwoordigen bode der stads armenkamer feitelijk vervaltterwijl bovendien wordt voorge steld zjjne geheele functie op te heffen. Bij spr., die bij zijne bestrijding van het voorstel van burgemeester en wethouders meer op het eog heeft de zaak, dan den daarbij betrokken per soon is bij het nalezen der stukken en vooral van de opinie van voogden de vraag gerezen, of het niet vreemd is, dat. waar voogden zulk een sterk beroep doen op de veranderde omstan digheden vooral na de wijziging der wet van 1854 en er op wijzen, nat de werkzaamheden der instelling belangrijk zijn verminderd, wordt begonnen met het afdanken van beambten van onderen af, terwijl nooit iets is vernomen omtrent, ik zeg niet, zegt spreker, de opheffing van de betrekking van secretaris boekhouder, maar omtrent de vraag, of thans diens werkzaam- raad te Leeuwarden, van den 21 Mei 1879. heden kannen worden geacht te hoog te worden bezoldigd. Dit laatste zou hij veel rationeler achten. De laatst bedoelde be trekking heeft veel minder lang bestaan dan die van bode. Tot het jaar 1830 had men geen secretaris-boekhoudermaar wel een bode. Die man werd reeds toen onmisbaar geacht. Eerst in 1830 werd de betrekking van secretaris-boekhouder in het leven geroepen, toen de werkzaamheden langzamerhand zoo waren toegenomen, dat de voogden de adsistentie van een vasten secretaris noodig hadden. Thans nu do werkzaamheden weder zijn verminderd, wenscht men niet de laatst in het leven geroepen betrekking op te heffen, maar die van bode. Spr. staat hierover verbaasdomdat hij weet, dat dit collegie onmogelijk op den duur een bode zal kunnen ontberen. Hij weet wel, men zal tegen dat beweren aanvoerendat volgens voogden de bode dienBten zullen kunnen worden verrigt door den vader en de moeder van het gesticht of door den portier, doch dit is hem zoo volkomen duister, dat hij den raad met allen ernst, die in hem is, moet aanraden niet in het gedane voorstel te treden. Hij vraagt of het wel wensohelijk is, om den vader of de moeder van een gesticht, waarin misschien 100 oude lieden en een tal van verlaten kinderen worden verpleegd, ook nog bodediensten te laten verrigten en, zegt,spr. spant men den portier voorzoo- danige diensten aandan blijft deze geen portier meer. Als voogd van het nieuwe stadsweeshuis, in welk gesticht nu reeds 40 jaar dezelfde portier werkzaam is, heeft hij, al bekleedt hij die betrekking slechts kort, de ondervinding opgedaan, hoe wen- schelijk het is zoodanigen beambte te hebben, maar dan ook zóó, dat hem geen andere werkzaamheden worden opgedragen. De portier behoort alleen te letten op de deurop hetgeen in- en uitgaat. Daarvoor moet hij geheel aansprakelijk zijn. En wat nu betreft den omvang der werkzaamheden van den bode bij de armenkamer, het komt hem, met de kennis die hij van den gang van zaken bij de armenkamer heeft, onmogeljjk voor, dat men den bode zal kunnen missen. Nadat spreker dit over de zaak zelve in het midden heeft ge bragt, wijst hij op .den allerellendigsten vorm waaronder het voorstel is gedaan. Niet eer dan vóór 4 of 5 dagen kwam de beambte wiens betrekking men wil opheffen, officieel te weten welke gevaren en bezwaren hem over het hoofd hingen. Wel be stond bij hemtedicnopzigteeenig vermoeden, omdat hij van terzijde had vernomen, dat blijkens de teekeningen der nieuwe stichting de woning van hem, bode, zou vervallen, doch officieel wist hij van niets. Zoo op eens komt men nu maar met een voorstel tot opheffing van zijne betrekking, eene betrekking, die is voor geschreven bij art, 71 van het reglement op het bestuur der instelling en waaraan krachtens dat zelfde artikel eene jaarwedde is verbonden van f 500 benevens vrije woning en brandstofals mede kostelooze genees- en heelkundige hulp voor zich en zijn ge zin. Men lette er wel op, zegt spr. men heelt hier te doen met een ambtenaar, wiens betrekking grond vindt in eene wettelijke bepaling. En nu vraagt hij of het maar zoo kanom zoodanig ambtenaar over wiens woning reeds is beschiktzoo maar aan den dijk te zetten. Hij meent, dat het niet opgaat zoo maar willekeurig met gemeente ambtenaren te handelen. Nu weet hij weldat burgemeester en wethouders blijkens hun voorstel de voorgestelde handeling wenschen te vergoelijkendoor den tegenwoordigen bode der stadsarmenkamer te benoe men tot commissaris der beurtverenmaarvraagt spr., zal dit wel opwegen tegen hetgeen men hem gaat ont nemen Hij wenscht er op te wijzendat laatstgenoemde betrekking, volgens door burgemeester en wethouders gedane mededeelingjaarlijks wel f 500 opbrengteene somgelijk aan het traktement van den bode der armenkamer, maar aat die opbrengst is geen vaste inkomst, maar een veranderlijk salaris, dat reeds veel is verminderd ennogveel kan verminderen tengevolge van de uitgebreide stoomvaart op Holland. Doch, zoo vervolgt spr., aan genomen dat de betrekking van commissarisder beurtveren jaarlijks f 500 rendeertwaar blijven dan nog de voordooien, Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 21 Mei 1879 63 die de bode der armenkamer thans nog geniet door het genot van vrije woning en brandstof, alsmede van kostelooze genees- en heelkundige hulp voor zich en zijn gezin Indien de raad al dan niet overgaat tot ophefliing der betrekkingdan regele hij vooraf de gevolgenwelke daaruit voor den titularis voort Ipruiten. Voogden doen letterlijk „een sprong in de lucht" waar tij hun voorstel tot opheffing dezer betrekking wenschen to mo tiveren uit het oogpunt van bezuiniging. Immerswaar zij in hun brief op die bezuiniging wijzen(laar zeggen zij tweo re gels verder, dat zij vooralsnog niet wetenwelke belooning de I rrreiscltt wordende portier en welke verhooging van tractement de ieder in het armhuis moeten hebben voor vermeerdering van werkzaamheden bij gemis van den bode. Hoe is 't mogelijk hij zooveel gemis van gegevensvan bezuiniging te spreken 'i 8)e slotsom van spreker isdat hij zich krachtig tegen het voorstel verklaartden loop der discussion afwachtendeof tnisBohien [door de indiening eene motie of van een amende ment aan zijne bezwaren zal kunnen worden tegemoet gekomen. De heer Wiersma kan zich ook niet met het voorstel van burgemeester en wethouders vereonigen. Hij moet hier even wel bjjvoegendat dit minder is om de laatstelijk door den heer Attema aangevoerde redenals wel om do eerste. Het •preekt z. i. van zelf, dat waar men eene betrekking gaat op heffen men den titulariswiens betrekking wordt opgeheven in billijkheid schadeloos moet stellen en geschiedt dit, dan heeft z. i. die titularis ook geen regt voor reden tot ontevredenheid of klacht. Spr. betreurt het met den heer Attemadat do hier betrok ken ambtenaar zoo lang onkundig is gelaten van hetgeen men ten zijnen opzigte voornemens was. Overigens meent hijdat, waar de bode tot dusver steeds het vrije gebruik werd toege daan, niet van eene woning in het armhuis, maar van eene die toevallig naast dat gesticht aan de gemeente toebehoort en die woning tengevolge de voorgenomen stichting thans zal moe ten vervallener zoo noodiggenoegzame gelegenheid bestaat om bedoeld verlies te herstellen. Wat de door den heer Attema geopperde bozwaren tegen de opheffing der betrekking betreftdeze deelt hjj geheel. Langen tijd heeft hij zitting gehad in het collegie van armvoogden en met de ervaring, in dien tijd opgedaan, kan hij niet begrijpen, hoe heeren voogden zijn gekomen tot het voorstel, om de be trekking van bode bij de stads armenkamer zoo maar klakke loos op te heffen. Hjj oordeelt de plaats gehad hebbende vermindering der werk zaamheden van den bode tengevolge do wijziging dor armenwet niet van dien aard, dat die werkzaamheden gevoegelijk bij die van den vader en do moeder van het gesticht zouden kunnen worden govoegd, zonder dat dit tot bezwaren zou kunnen leiden. Bij hem bestaat de overtuiging, dat, ging men hiertoe over, deze weder door andere titularissen zouden moeten worden ge- Bteundvooral waar de inrigting zich uitbreidt en daaraan meer zorg moet worden besteed. Nu wil spr. wel gelovendat voog- Ïden zich misschien voorstellen, om eventueel vele der bode dienBten door verpleegden te doen uitvoeren, maar toch komt oHna -polo diensten zullen ziin, welke dienBten aoor verpieegueu io --- het hem voor, dat er nog altijd vele diensten zullen zijn, welke 1Om ten dezen een UOb Ut? Ill IUU», uw. niet door dezen kunnen worden verrigt. voorbeeld bij te brengen wil epr. er op wijzendat voogden bij hunne vergaderingen moeten worden bediend en dat deze be 4" 1 ■-> A r. n A n n \rc nunne vergaaenngeu muotcu nuiuon diening bij gemis van een bode, gewis door den vader of de moeder zal moeten geschieden. Dit komt hem niet wenschelijk voor, als ook niet, dat de portier voor zoodanige diensten zal worden ge bezigd. Deze dient bij de deur te blijven en behoort alleen daarvoor verantwoordelijk te zijn. Wil men al den vader en de moe der ten dezen belastendan zullen dezen in ieder geval eene geheel andere kwaliteit krijgen en meer concierge worden. Evenmin als spr. is tegen de opheffing van de betrekking van bode der stads armenkamer met het oog op den tegenwoordigen titularisis hij voor die opheffing uit een oogpunt van bezuini ging als anderzins. Echter wil hij niet ontkennendat hij er nog al eenig bezwaar in ziet, om eeno betrekking te continu eren, wier bestendiging door voogden niet wordt gcwenscht of noodzakelijk geacht. De Voorzitter merkt op, dat ofschoon de heer Attema in het bogin zijner rede te kennen gaf, dat hij bij do bestrijding van het voorstel van burgemeester en wethouders meer do zaak, dan don persoon op het oog hadtoch onwillekeurig in de dis- oussie do personele belangen op den voorgrond zijn getreden. In zeker opzigt is dit te begrijpen daar ook bij de behartiging van algemeene belangen de billijkheid tegenover bijzondere pcr- eonon niot uit het oog mag worden verloren doch ovengenoemde spreker heeft door die personele belangen mot warmte to bepleiten, de hoofdzaak eenigermate uit het oog verloren. Hij stelt het voor als of men de vergadering als het ware bij ver rassing tot den beoogde maatregel wil nopen. Dit is echter niet het geval. Wanneer men den geheelen loop van zaken mot be trekking tot het armhuis nagaatdan laat do zaak zich zeer gemakkelijk verklaren. Reeds sedert vele jaren en niet alleen bij de tegenwoordige, maar ook bij vroegere voogden der Btads armenkamer heeft de overtuiging bestaan en is dit ook meer malen aan burgemeester en wethouders kenbaar gemaakt, dat de betrekking van bode wel zou kunnen worden opgeheven. Burgemeester en wethouders zijn dan ook geruimen tijd be dacht geweestden bode der armenkamer in eene andere be trekking over te plaatsenzonder daarin te mogen Blagentot dat eindelijk do zamenloop van twee omstandighedenn.l. de aanstaande verbouwing van het armhuis waardoor de woning van den bode wordt ontruimd en de vacature van commissaris van het Amsterdamsche veereen geschikte gelegenheid scheen aan te bicden om tot de gewenschte opheffingzonder nadeel voor den betrokken titularisover te gaan. Spr. gelooft alzoo, dat op het donkere tafercel. door den hoer Attema opgehangen, nog al wat af te dingen valt; zoo kan hg b. v. tegensprekendat de bode eerst voor 3 of 4 dagen kennis heeft gedragen van het plan om zijne betrekking op te heffen. Spr. zelf had hem zulks voor 3 of 4 weken reeds medegedeeld. Dat de voogden het niet eerder hebben gedaankan tegen de zaak zelve niet als argument dienen. Het is in dozen alleen de vraaghecht mon genoegzaam gc- wigt aan het door voogden verstrekt advies en zal men tot op heffing der betrekking besluiten, of meent men op de gronden door do heeren Attema en Wiersma aangevoerd, dat de betrek king moet worden bestendigd. Spr. voor zich hecht aan het advies van voogdenomdat deze beter dan ieder ander een oor deel over het al of niet noodzakelijke van do bestendiging van den bode kunnen vellen. Het zou hem leed doen, dat men thans do gelegenheid liet voorbijgaan, om zonder krenking van particuliere boiangen de betrekking van bode bij do armenkamer op te heffen. De heer van Sloterdijck verklaart, dat hij bij het nalezon der stukken en ook tijdens de discussiën het heeft betreurd, dat onlangs de verordening omtrent het verleenen van pensioen of wachtgeld aan gemeente-ambtenarengeen ingang heeft go- vonden. Hier toch staat men juist voor een gevalwaarin de verordening zou hebben voorzien Door eventuele opheffing der bodebetrokking zal een particulier belang worden geschaad, iets wat juistvolgens de verordening aanspraak zou geven op toekenning van wachtgeld. De bedoelde verordening werd echter, zooals hij reeds opmerkte, niet aangenomen. In ver band hiermede komt hem het voorstel van burgemeester en wethouders onvolledig voor. Hij meent, dat waar de raad besluit tot opheffing der in dezen bedoelde betrekking, hij ookvoor zooverre do ambtenaarwiens ontslag daarvan het gevolg wordtniet tot wederopzeggens [is benoemdbehoort to voor zien in de gevolgen en in dezen moet zorgen dat niet al leen de f 500 jaarwedde wordt gedefroyeerd, maar ook hei genot van vrije woning on brand on van vrije genees- en

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1879 | | pagina 2