80 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 24 Julij 1879. subsidie aan de bank van leening of wel op andere wijze dien financiëlen steun te verstrekkendie in het belang der in- rigting zal blijken nuttig en noodig te zijn. De algemeene beraadslagingen geopend zijnde, zegt de heer Troelstra, dat het hem bij het nagaan der stukken is ge bleken, dat burgemeester en wethouders hun voorstel in ver band hebben gebragt met dat, indertijd aangeboden door de commissie van rapporteurs in zake de pensioen-kwestie. Het collegie heeft n. 1. gevolgd het toen door rapporteurs aange geven voetspoorom van wege de gemeente alleen aan die ambtenaren pensioen of wachtgeld te verleenendie door het gemeentebestuur benoemd en tevens uit de gemeentekas recht streeks bezoldigd worden. Dat, zegt spr., was geheel de be doeling van rapporteurs. Burgemeester eu wethouders zijn in dezen echter nog iets verder gegaan. Niet alleen wenschen zij den heer Broersma geen pensioen uit de gemeentekas toe te kennen, maar zij willen, althans volgens de eerste punten j van het voorsteldat de raad zich geheel aan de medewer king tot het verleenen van pensioen onttrekke. Dit nu acht spr. niet noodig of wenschelijk, waar het geldt een ambtenaar aan eene gemeente-instelling verbondendie door den raad is benoemd en wiens traktement bij raadsbe sluit is geregeld. Bij de punten c ën d van het voorstel doen burgemeester en wet houders dan ook weer een stap terugzij geven daarbij ingewik keld aan de commissie van administratie te kennen: verleen Broersma maar pensioen en mogt uw administratie tengevolge daarvan niet uit kunnen komen, welnu dan zal de gemeente daarin wel voorzien, door b. v. aan de instelling zooveel subsidie te verleenen, als zal blijken noodig en nuttig te zijn. Spr.. ziet echter de noodzakelijkheid van dergelijke hande ling niet in. Hij meent dat de raad zeer goed kan volgen het voorstel van de commissie van administratie der bank door eenvoudig goed te keuren dat aan den heer Broersma een jaarlijksch pen sioen van f 900 worde verleend met magtiging om die som jaarlijks op de begrooting van ontvangsten en uitgaven der bank te brengen. Geschiedt dit nietdan zal de raad telken jare op nieuw zijne adhaesie moeten schenken aan den voor pensioen uitgetrokken post, maar dan zal de betrokken per soon en de commissie van administratie ook telken jare bloot staan aan het gevaar dat de post voor pensioen of het daar voor uitgetrokken bedrag niet wordt goedgekeurd. Een besluit tot goedkeuring van het voorstel der commissie van administratie geeft zekerheid, ook voor het vervolg en dit acht spr. wenschelijk. Hij is het overigens met burgemeester en wethouders eens, dat het pensioen even als de traktementen der ambtenaren van de bank uit de kas der instelling moet worden gekweten en dat dus aan de commissie van administratie behoort te worden te kennen gegeven, dat de raad het niet wenschelijk acbt het pensioen van den heer Broersma, hetzij geheel hetzij ge- ten deele regtstreeks uit de gemeentekas te bestrijden, maar dat de raad bereid is om, zoo noodig door het verleenen van subsidie aan de bank van leening of wel op andere wijze de commissie in staat te stellen tot uitbetaling van het pensioen. Blijkt het spr. dat de door hem geuitte meening, dat met ronde woorden het voorstel der commissie van administratie om aan den adressant een pensioen te verleenendoor den raad moet worden goedgekeurdondersteuning vindtdan stelt hij zich voor een amendement in den aangegeven zin in te dienen. De Voorzitter zegt, dat hij, voorzitter der commissie van administratie der bank van leeningwel heeft medegewerkt om het verzoek van Broersma te ondersteunen, doch doortoeval- lige afwezigheid niet bij de behandeling van het voorstel van burgemeester en wethouders is geweest. Ook hij acht de op merking van den heer Troelstra niet ongegrond en wenscht die althans tot een punt van bespreking te zien gemaakt. De heer Bloembergen zegt, dat, zooals teregt reeds is opgemerkt de voorzitter geen deel heeft genomen aan de ver gadering van burgemeester en wethouderswaarin het voor- stel omtrent het verzoek van den heer Broersma is behandeld en vastgesteld. Het collegie heeft dus niet kunnen profiteren van de voorlichtingwelke hij als eere-voorzitter der commis sie van administratie der bank van leening had kunnen ver strekken. Het heeft echter gemeend de zaak door een voor stel als is aangeboden op zuiver terrein te moeten brengen, j De bank van leening is eene op zicli zelf staande instelling, door het gemeentebestuur in het aanzijn geroepen, naar aan leiding van het koninklijk besluit op deze instellingen van 31 October 1820. Zij heeft een eigen bestuur en eigen fondsen. Het gemeentebestuur influenceert alleen op de benoeming der commissie van administratie, wier werkkring het bij verorde ning heeft geregeld en op die van den boekhouder. Alle uit gaven der bank en daaronder ook de jaarwedden der beamb ten worden uit eigen fondsen of inkomsten uit de beleening van panden voortspruitende bestreden. Waar dit zoo isdaar was het collegie van oordeel, dat, indien bij eventueel ont slag van den boekhouder Broersma het van belang wordt ge acht hem eene toelage of wel pensioen te verleenende kwij ting daarvan behoort te geschieden door die corporatiewaar voor hij werkzaam is. Met het oog op een en anderdunkt spr.kon er bij het collegie geen sprake zijn van pensioen te verleenen regtstreeks uit de gemeentekas. De bankdie vroeger de bezoldiging van den hier bedoelden ambtenaar kweet, dient ook te kwijten het eventueel toe te kennen pensioen. Van daar, dat burge meester en wethouders hebben voorgesteld het verzoek aan den raad om pensioenals onontvankelijkaf te wijzenonder ver wijzing echter van den adressant, wat dit deel van zijn ver zoek aangaat, naar de commissie van administratie. De zaak zal bij aanneming van dat voorstel op zuiver terrein worden gebragt, terwijl door de volgende punten van conclusie adres sant den weg wordt aangewezen om toch te komen tot het doel wat wordt beoogd. Spr. zal daarlaten in hoever de raad nu reeds' een besluit behoort te nemen omtrent de kwijting van het pensioen uit de fondsen der bank, maar z. i. is het de eenvoudigste weg, dat de adressant zich met het verzoek om pensioen wendt tot de commissie van administratie der bank. Deze zalvan oordeel zijnde, dat er termen tot inwilliging van dit verzoek bestaandan natuurlijk al sjioedig komen met een voorstel tot wijziging der begrooting harer administratie en daarbij tevens de middelen dienen aan te wijzen ter be strijding der daaruit voortvloeiende meerdere uitgaaf, voor zoover zij niet door vermindering van andere posten kan worden opgewogen. Blijkt daarbijdat de middelen der bank tot dek king van het pensioen ontoereikend zijn, dan zal zij de hulp der gemeente kunnen inroepen, om door het verleenen van sub sidie of op andere wijze de instelling te steunen. Spr. wil hierbij echter opmerkendatafgescheiden van het verzoek van adressant, de financiën der bank reeds vroeger Verslag der handelingen van den gemeenter zijn gebleken onvoldoende te zijn. Men herinnere zich slechts het motief van het ten vorigen jare genomen besluit tot ver laging der rente van door de gemeente aan de bank ter leen te verstrekken gelden. Mogten tengevolge het te verleenen pensioen de financiën der bank nog meer verminderen, dan zal men op andere middelen bedacht moeten zijn, hetzij op het verleenen van subsidie, hetzij op nog meerdere verlaging der rente voor aan de bank te verstrekken geldenhetzij ein delijk op verhooging der rente van de te beleenen panden. De heer Duparc moethoe gaarne hij ook zou willen me dewerken om een hoogbejaard verdienstelijk ambtenaar met tal van dienstjaren gelijk de adressant, een goed pensioen toe te kennentoch met den vorigen spr. erkennendat de raad moeijelijk daartoe een besluit kan nemen. Wat doet of lie ver wat aanraking heeft de raad toch met de ambtenaren der bank? Hij benoent ze en stelt hunne jaarwedden vast. Meer niets. Hunne verhouding tot den raad is in dit opzigt de zelfde als die van den commissaris van politie tot den Koning, aan wien de benoeming en bepaling der jaarwedde van dezen ambtenaar behoort, maar die hem geenszins pensioen kan toe kennen. Voor den raad is de werkkring ten opzigte der bank aangewezen. Verder dan die aanwijzing moet hij niet gaan, hij zou buiten zijne bevoegdheid tredenindien hij een besluit nam tot toekenning van pensioen aan een der ambtenaren. Had men nu hier nog te doen met eene pensioen-verordening, misschien zou spr. er dan nog toe kunnen komen, om zich bij de zaak neer te leggen, maar om thans zoo incidenteel tot het verleenen van pensioen te besluiten, dit kan hij niet. Nu heeft de heer Troelstra wel een middel aan de hand gegeven en gewezen op de wenschelijkheiddat de raad al leen goedkeure dat aan den heer H. Broersma een pensioen van f900 wordt verleend, maar waar de raad alleen zich heeft te bemoeijen met de benoeming der ambtenaren en de vaststelling hunner bezoldiging en zijne bevoegdheid niet verder strekt, daar heeft spr. ook legaal bezwaar tegen be doelde goedkeuring. Nergens toch vindt men ook deze goed keuring aan den raad opgedragen. In verband hiermede zou spr. het door burgemeester en wethouders aangeboden voorstel nog meer aannemelijk vinden dan het door den heer Troelstra verlangde. De heer Troelstra gelooft, dat nietegenstaande de ver schillende beweringen, toch hetgeen de heeren Bloembergen en Duparc wenschen op hetzelfde neerkomt als hetgeen hij wenscht en dat het hier slechts een verschil van vorm betreft. Burgemeester en wethouders willen dat de commissie van administratie het door haar aan den heer H. Broersma te verleenen pensioen jaarlijks op de begrooting der instelling zal brengendochzegt spr.vóór dat de desbetreffende post zal kunnen worden uitbetaald, zal toch telkens 's raads goedkeuring worden vereischt. Hierin is het, dat sprs. hoofdbezwaar ligt. De commissie zal telken jare gevaar loopen, dat het pensioen, dat zij wenscht te verleenen, niet wordt goedgekeurd. Dit zou door een besluit, als door hem bedoeld, kunnen worden voorkomen. Spr. zal den heer Duparc niet volgen in zijne wettelijke bezwarenomdat hij de betrekkelijke bepalingen niet heeft gelezen, daar ze niet bij de stukken aanwezig warenmaar waar hij weetdat de raad de ambtenaren benoemt en hunne jaarwedden regelt, daar kan hij verklaren niet in te zien de onbevoegdheid des raads om een besluit te nemen tot goedkeuring van een aan een der ambtenaren der bank verleend pensioen. .ad te Leeuwarden, van den 24 Julij 1879. 81 De Voorzitter is het met den vorigen spreker eens, dat het hier eigenlijk eene kwestie van vorm is. Volkomen kan hij met burgemeester en wethouders meegaanwaar deze hebben gemeend dat het toe te kennen pensioen niet regt streeks uit de gemeentekas behoort te worden bestredenhij vereenigt zich dus met de beide eerste punten van conclusie, doch met den heer Troelstra wil hij de commissie van admi nistratie eenige meerdere zekerheid geven dan diewelke ligt opgesloten in punten c en d der conclusie. De heer van Sloterdijck kan de eerste opmerking van den voorzitter, n.l. die, als zoude het hier alleen eene kwestie van vorm betreffen, niet deelen. Z. i. is naar de tegenwoor dige inrigting en de thans vigerende reglementen, het ver zoek van den adressant om pensioen, hetzij het is gerigt aan den raad, hetzij aan de commissie van administratie, niet voor inwilliging vatbaar. De bank toch is geen gemeentelijke, maar eene geheel vrije inrigting. Zij heeft met het gemeente bestuur slechts enkele punten van aanraking. De raad n.l. stelt het reglement voor de commissie van administratie vast, benoemt de leden dier commissie, zoomede den boekhouder der bank, stelt de jaarwedden der ambtenaren vast en heeft aan zich de goedkeuring der rekening en begrooting. Ver dere aanraking is er niet. Waar gemelde punten van aanra king nu zoo duidelijk zijn aangegeven en omschreven, daar is iedere andere of verder gaande handeling vanwege den raad uitgesloten. Spr. kan dan ook volstrekt niet met den heer Troelstra meegaan, waar deze beweert, dat hij niet kan inzien 's raads onbevoegdheid, om een besluit te nemen tot goedkeuring van het verleenen van pensioen aan den heer H. Broersma. Dat den adressant niet van gemeentewege, direct uit de gemeentekas, pensioen kan worden toegekend, ligt, naar sprs. meening, voor de hand, wijl hij niet is ge meente-ambtenaar; doch vraagt men hem, kan dan de com missie van administratie uit de fondsen der bank geen pen sioen toekennen Ook op deze vraag zou hij een ontkennend antwoord geven en wel omdat het pensioen niet kan worden uitbetaald alvorens daarvoor op de begrooting fonds is aan gewezen en nu dient men er wel op te letten, dat volgens het reglement der instelling op de begrooting wel posten voor tractementen enz. voorkomen, maar geen voor pensioen. Zoolang liet reglement, houdende voorschrift omtrent de in rigting van begrooting en rekening, dus niet is gewijzigd, kan ook de commissie van administratie geen pensioen toe kennen. Wat betreft de dekking van het eventueel te verleenen pensioen uit de fondsen der bank, spr. wenscht daaromtrent de voorstellen der commissie van administratie af te wachten, hetzij dan dat die voorstellen reductie der rente van de door de gemeente voorgeschoten gelden beoogt, hetzij verhooging der rente van de te beleenen panden. Dat is z. i. eene zaak, waarmede de raad op dezen oogenblik niet te maken heeft. Naar het spr. voorkomt is het door burgemeester en wet houders ingediend voorstel wel voor aanneming vatbaar, of schoon het hem wel wat ver gaat, met het oog op de ver schillende voorschriftenwaarin van geen pensioen wordt gesproken. Doch, zegt hij, eene wijziging dier voorschriften zou ook kunnen worden tot stand gebragt. De omstandigheid, waarop de heer Troelstra wees, dat bij aanneming van het voorstel van burgemeester en wethouders de commissie geen vaste toezegging omtrent het aan den heer

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1879 | | pagina 2