06 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 11 September 1870. moeten worden bewaakt, met bepaalden last, om niemand daar binnen te laten, dan de personen, daartoe door hen aan te wij zen, de arbeiders met de ontruiming belast hieronder begre pen. 4. dat de kooper aan den persoon, belast met het sub. 3 bedoelde toezigt zal betalen, per uur vijftien cent, en ten dien einde, ter nadere verrekening, vóór den aanvang der ontrui ming aan den hoofdopzigter der gemeentewerken moet ter hand stellen, de som van zestig gulden. e. de urinoir en bestrating op de af te stane plek grond aanwezig, blijven buiten den koop en zullen van wege de ge meente worden verplaatst en verlegd op kosten van den koo per van meergemelde plek grond. Die kosten moet hij voldoen aan den directeur der gemeentewerken, op vertoon der kwi tantie van hetgeen deswege is betaald. wanneer de kooper binnen den in onder letter d bepaalden termijn de lijkkisten en beenderen niet heeft verplaatst op de wijze als hiervoren is bepaaldzal de verkoop zonder na dere in morastelling worden vernietigd en de koopsom, na aftrek der in dezen mogelijk te maken kosten aan de Roomsch Catholieke armen in de gemeente Leeuwarden worden gege ven g. De kooper ontvangt de over te dragen plek grond, met uit zondering van de daarop aanwezige urinoir en bestrating, in den toestand waarin ze zich op het tijdstip der overdragt be vindt; met lusten, lasten, actiën, erfdienstbaarheden en wat dies meer zij, als van ouds, wordende door de gemeente geene andere vrijwaring beloofd, dan die, van den eigendom van het verkochte, bijaldien de kooper daarin mogt worden gestoord. Wordt beslotendat voorstel met het rapport vermeld onder no. 1 ter visie te leggen en in eene volgende vergadering te behandelen. 3. Een adres van de firma B. J. Yoss Zonenom ver gunning tot verbouwing van haar huis aan de Poststraat, in voege als van burgemeester en wethouders is gevraagd. In handen gesteld van de commissie voor het ontwerpen van strafverordeningen om praeadvies. 4. Een voorstel van burgemeester en wethouders op een verzoek van Hilbrand Kroes om eervol ontslag als hulponder wijzer aan de gemeenteschool no. 7. Met goedvinden der vergadering wordt tot dadelijke behan deling van dit voorstel besloten. Na eenige bespreking tusschen den voorzitter en den heer Duparc wordt zonder hoofdelijke stemming besloten aan Hilbrand Kroes, overeenkonstig zijn daartoe gedaan verzoek eervol ontslag te verleenen als hulponderwijzer aan de ge meenteschool no. 7, zulks met ingang van 12 September 1879, den datum waarop hij bij de nat. militie moet worden ingelijfd. 5. De ontwerp-gemeentebegrooting, dienst 1880. Nadat was besloten dit stuk met de daaraan toe te voegen memorie van toelichting te doen drukken en in de sectien te doen onderzoeken, wordt bepaald, dat bedoeld onderzoek bin nen vier weken moet zijn afgeloopen. Verder deelt de voorzitter mede, dat de aangeboden ontwerp- begrooting aanwijst een totaal ontvang ad 706,631,901/2 uitgaaf 706,618,15 kosten van de gasfabriek reiniging brandweer politie armenzorg en ziekenverpleging het onderwijs de schutterij openbare werken 125,550.— 35,106.— 6,823.— 26,200.— 45,609,70 138,453.— 4,291.— 89,830.— en een waarschijnlijk saldo van f 13,75 V2 Dat onder de uitgaven 0. a. is begrepen voor onderhoud van wegen, straten, vaarten enz., zoomede voor pleinen, kosten van straatverlichting 31,538. met inbegrip van ƒ40,000 voor het derde of laatste gedeelte der stichting van het beurs- en waaggebouw en 40,000 voor het tweede gedeelte der vergrooting van het armhuis. Aflossing en rente van geldleeningen ƒ110,545. dat onder de inkomsten is begrepen, wegens opcenten op rijks belastingen f 42,010.44 4'5 der rijks personele belasting 85,348.12 opbrengst van schoolgelden 28,315. bezittingen 57,710.56 de gasfabriek 142,868. de reiniging 43,400. subsidie van het rijk ten behoeve van hooger en middelbaar onderwijs 14,955. hoofdelijke omslag, berekend naar 3,63 ten honderd 148,500. V. Wordt overgegaan tot behandeling van de op den op roepingsbrief vermelde punten 1. Benoeming van één hulponderivijzer aan de gemeenteschool no. 4. Op de ten dezen aangeboden voordragt zijn geplaatst: 1. J. Mollema te Oudehaske, 2. L. Bosnia te Beets, 3, H. Mel- lema te Leeuwarden. Eerstgenoemde wordt met algemeene stemmen tot gemelde betrekking benoemd. 2. Benoeming van een lid der commissie voor het stedelijk muziekkorpsin plaats van den heer C. Ti gier Wijbrandi. De heer mr. J. Dirks wordt als zoodanig verkozen. Op den benoemde, die zijne benoeming verklaart aan te nemen, waren 13-, op den heer van Harinxma 4- en op de heeren Minnema Buma en Bakker ieder 1 stem uitgebragt. 3. Voorstel van burgemeester en wethouders om aan de heeren ten Bruggencate en Nautaleeraren aan het gymnasiumte ver gunnen tijdelijk het onderwijs in de Engelsche taal te geven aan de rijks hoogere burgerschool. Naar aanleiding van een daartoe door den heer van Sloter- dijck gedaan voorstel wordt de behandeling van dit punt tot eene volgende vergadering aangehouden. 4. Nader voorstel van burgemeester en wethouders op het adres van den heer H. Broersmaom eervol ontslag als boek houder aan de stadsbank van leening onder toekenning van pen sioen. De conclusie van dit voorstel luidt: a. aan den heer Hendrik Broersma, overeenkomstig zijn daartoe gedaan verzoek, met ingang van den 12 November 1879, eervol ontslag te verleenen als boekhouder bij de stads bank van leening b. aan den heer H. Broersma te kennen te gevendat hij zich ter bekoming van pensioen zal hebben te wenden tot de commissie van administratie van de stads bank van leening; c. aan de commissie van adniinistratie van de stads bank van leening te berigtendat de raad genegen is Jaarlijks ten Verslag der handelingen van den gemeenteraad behoeve van een door de commissie dier instelling aan den h^er Broersma te verleenen pensioen ad ƒ900. eene subsidie uit de gemeentekas aan de stads bank van leening toe te kennen ten bedrage van ƒ450. Op voorstel des Voorzitters tot dadelijke behandeling van dit voorstel besloten zijndeworden de algemeene beraad slagingen geopend. De heer van Sloterdijck zegtdatwaar hij bij de be handeling van het vorige voorsteldat vrij wel met dit over eenkwam verklaard heeftzich niet tegen te zullen verklaren, hij ook thans wel met die verklaring wil beginnen. Ook ten opzigte van dit nader voorstel heeft hij geen bezwaar om voor te stemmen. Echter heeft hij een paar opmerkingen en wel in de eerste plaats omtrent de bevoegdheid van de com missie van administratie. Hij meent, dat deze onder vigeur van het tegenwoordig reglement geen pensioen kan toekennen. Immers, in dat reglement is van pensioen geen sprake. Hij vertrouwt dan ookdat de commissie der bank, vóór dat zij eene wijziging van de begrooting der instelling gaat indienen, eene wijziging van het reglement zal provoceren en spr. wil nu reeds verklaren dat hij zich dan niet tegen zal verzetten. Voorts is hem niet twijfelachtig, dat alinea 2 van 2 van art. 52 van het reglement, de commissie niet authoriseert om pensioen te verstrekken. Men lette er wel op, dat juist de voorafgaande de elementen der begrooting omvat. Daar onder geen pensioenen voorkomende, zal er op de begrooting dus geen desbetreffende post mogen worden aangebragt, dan nadat alvorens die elementen met „pensioenen" zijn aange vuld en versterkt. Wel leest spr. in alinea 2 van 2, dat „wanneer buitengewone omstandigheden meerdere of andere vitgaven noodig maken, commissarissen deswege eene supple- toire begrooting aan den raad zullen indienen", maar daar onder verstaat hij alleen uitgaven ter zake posten welke op de begrooting voorkomen en mogen voorkomen. Men vergete niet, dat bedoelde bepaling onmiddellijk volgt aan de bepaling in 1, waar de rubrieken worden opgenoemd waarin de admi nistratie kosten worden verdeeld en welke dus op de begrooting mogen voorkomen. Doch, zegt spr., eigenlijk is dit een punt dat later ter sprake zal komen. Wanneer nu toch conform het voorstel van bur gemeester en wethouders wordt beslotendan zal het gevolg daarvan zijn, dat de commissie der bank spoedig eene wijzi ging liarer begrooting gaat aanbieden, want immers zij wenscht het pensioen te doen ingaan met 12 November e. k., dus nog in dit dienstjaar. Bij die aanbieding zal dus het door hem bedoelde punt ter sprake kunnen en moeten komen. In ver band hiermede zal hij thans daarover niet meer uitweiden. Wat betreft het verleenen door de gemeente aan de bank van een subsidie bedragende de helft van het door de com missie van administratie toe te kennen pensioenspr. heeft als raadslid daar tegen geen bezwaar. Echter moet hij opmer ken, dat, was hij lid der commissie van administratie over de bank, hij liever de bedoelde som niet in den vorm van sub sidie zou accepterenmaar bij voorkeur b. v. door reductie der rente van de door de gemeente aan de bank ter leen te verstrekken gelden. Voor een zelfstandig beheer zou hij dit bepaald wenschelijk achten. Als lid van den raad heeft hij echter geen roeping om zich te plaatsen op het standpunt waarop een lid der commissie van administratie der bank zich behoort te plaatsen. Daarom wenscht hij ook over bedoeld punt niet verder uitteweidenmaar te eindigen met de te Leeuwarden, van den 11 September 1879. 97 verklaringdatofschoon enkele opmerkingen niet kunnende weerhoudenhij toch voor het voorstel van burgemeester en wethouders zal stemmen. De heer Duparc is het geheel eens met den heer van Slo terdijck, dat alinea 2 van 2 van art. 52 van het reglement, niet in dien zin is toe te passen. Hij meent dat men hier wel er op dient te letten, dat bij bedoelde alinea wordt ge sproken alleen van buitengewone omstandigheden". Spr. zou zich kunnen voorstellen, dat, indien men eene toelage of gratifi catie wilde verleenen, dit als eene buitengewone omstandig heid zou kunnen worden beschouwd. Waar men echter, ge lijk hier, staat voor eene jaarlijksche uitgaaf kan z. i. van bui tengewone omstandigheid wel niet de rede zijn. Zoo thans een principieel of, wil meneen organiek besluit wordt genomen, om jaar op jaar zekere som aan eene inrigting te verstrekken, dan gelooft hij dat die som een gewone en geen buitengewone uitgaaf betreft. Spr. erkent intusschen, dat dit punt eigen lijk eerst later bij de goedkeuring van de financiële voorstel len van de commissie der bank ter sprake moet komen. Hij hoopt voortsdat die commissie in de thans gevoerde discus sie die door het raadsverslag wel ter harer kennis zal komen, aanleiding zal vinden om vóór de indiening van die voorstel len eene wijziging van het reglement te provoceren. Den heer Troelstra komt het bij aandachtige lezing voor dat door de heeren van Sloterdijck en Duparc de bepalingen van de eerste van art. 52 van het reglement wat te streng worden opgevat. Hij meent dat die bepalingen in meer rui men zin moeten worden opgevat en meer moeten worden beschouwd als de voorschriften die b. v. zijn gegeven omtrent de inrigting van de gemeentelijke- en provinciale begrootin gen. Waar in de laatste alina van 2 gesproken wordt van andere uitgavendaar meent hij dat dat andere uitgaven zijndan die ter zake de rubrieken genoemd in 1. Bij vorige gele genheid had spr. de bepalingen niet zoo aandachtig gelezen; thans echter meent hij ze te moeten opvatten zooals door hem is aangegeven en heeft hij dus gene bezwaren. De heer Duparc, gelooft, met het oog op het totdusver gesprokenedat er wel geen vrees behoeft te bestaandat het voorstel van burgemeester en wethouders zal vallen. Toch meent hij nog met een enkel woord op de zaak te moeten terugkomen, vooral 0111 de interpretatie, welke hier aan de betrokken bepalingen is gegeven. Zooeven drukte spr. reeds op de woorden buitengewone omstandigheden" Hij wil aan nemen, dat men, waar het pensioen nog in dit jaar zal worden genoten en er op de begrooting voor dezen jare geen post voor pensioen voorkomt, thans voor eene buitenge wone omstandigheid komt te staan. Niet alleen echter dit jaar, maar jaarlijks zal het pensioen worden verleend. Voorliet jaar 1880 zal het dus geenzins als buitengewone omstandig heid kunnen worden, aangemerkt en zal er dan ook geene aan leiding bestaan voor dit onderwerp eene suppletoire begrooting in te dienen. Met het oog ook hierop komt spr. eene wijzi ging van het reglement al meer en meer wenschelijk voor. De heer Dirks wenscht ook eene kleine opmerking te maken, niet echter over de zaak zelf, maar over het beweren van den heer Duparc, dat de commissie van administratie der bank wel door lezing der thans gevoerde discussie er toe zal worden geleid eene wijziging van het reglement te provoceren vóór eene wijziging der begrooting. Spr. ver onderstelt ook dat de commissie wel de thans gevoerde dis-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1879 | | pagina 2