112 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 30 October 1879. en wethouders ook de verbetering van den toestand op Oldega- lileën zouden willen laten afhangen van den stand der gemeente- financiën; dit is echter niet het geval. Volgens de door bur gemeester en wethouders bij de begrooting overlegde memorie is het alleenomdat de onderhandelingen met enkele eigenaren nog niet zijn afgeloopendat nog geen voorstellen tot uit voering van bedoelde verbetering zijn ingediend. Het was dan ook alleen op grond van deze toelichting, dat spreker zich bij het onderzoek der begrooting in de sectiën er bij neerlegde, om geen post voor deze verbetering aan te brengen. De stand der gemeente-financiën mag hier anders niet als motief gel den. De toestand op Oldegalileën is zoodanig, dat, zoodra de onderhandelingen met de eigenaren zijn afgeloopen tot de verbetering moet worden overgegaan. Spr. meende dit te moeten zeggen, teneinde minder juiste gevolgtrekking te voor komen, en opdat menindien misschien in 1880 de onder handelingen tot een gewenscht einde komen, dan niet met- de verbetering zal bekooren te wachten tot dat de inkomsten der gemeente het zullen toelaten. De heer Bloembergen kan nog mededeelen, dat burge meester en wethouders nog gisteren in verband met de onder- werpelijke zaak onderhandelingen hebben gehaddat men reeds vrij ver is gevorderd, doch dat, waar de onderhandelingen nog niet geheel zijn afgeloopenhet collegie gemeend heeft ter zake nog geen post op de begrooting te moeten brengen, Hierna worden de algemeene beraadslagingen gesloten en de verschillende artikels der begrooting, te beginnen met de uitgaven in behandeling genomen. Artt. 1 tot en met 6 van hoofdst. I, afd. I, volgno. 54 t/m 59 worden onveranderd vastgesteld zooals zij zijn voorgedragen. Bij volgno. GO, art. 7 van hoofdst. I, afd. I, zegt de heer Minnema Buma, dat deze post hem aanleiding geeft de volgende feiten onder de aandacht van den raad te brengen, ook ten eindezoo mogelijkeenige inlichtingen te erlangen betrekkelijk de wel eenigzins vreemde tegenstrijdigheid, welke zich in die feiten openbaart. In 's raads zitting van 9 October werd, volgens het verslag van die zitting, opgenomen in de handelingen van den gemeen teraad door een lid der commissie voor de rekening over 1878 naar aanleiding van de ontvangst der huren van ver schillende kleine woningen door den directeur der gemeente werken o. a. het volgende gezegd„Zij, (de commissie) meent „dat het minder wenschelijk is daarmede bij voortduring den „directeur der gemeentewerken te belasten. Deze toch heeft „zoovele werkzaamheden, dat men hem wel, waar zulks maar „eenigzins kan, eenigzins mag ontlasten. „Wat immers is wel gebleken? „Dit, dat de directeur dikwijls voor groote werkzaamheden, „die regtstreeks tot zijnen werkkring behooren, geen tijd heeft, „tengevolge waarvan meermalen tijdelijke hulp is aangeschaft, „waarvan natuurlijk buitengewone uitgaaf het gevolg wordt," Uit dat gezegde namens de commissie ontspon zich eenig débat, dat echter door den voorzitter werd afgebroken met de opmerking, „dat bij de behandeling der gemeentebegrooting „gevoegelijk kan worden nagegaan, in hoever het wenschelijk „is voor een volgend jaar van vroegere handelingen of ge- „bruiken af te wijken." Wanneer spreker nu, bij deze gele genheid aan die opmerking gevolg gevende, de boven aange haalde zienswijze der commissie voor gegrond aanneemt en die in verband brengt met het voorgevallene in eene, eenige dagen te voren ook door hem bijgewoonde vergadering van de brandwaarborg-maatschappijuitsluitend voor de gemeente Leeuwardenwaarbij, zoo als algemeen bekend isde directeur der gemeentewerken als boekhouder fungeertdan doet zich de eenigzins vreemde omstandigheid voor, dat dezelfde per soon, die dikwijls geen tijd heeft voor groote werkzaamheden tot zijn eigenlijken werkkring behoorende, toch nog niet ge heel buiten de gelegenheid is zich met veelvuldige en veel omvattende bezighedenaan zijne hoofdbetrekking vreemd, onledig te houden. In die vergadering toch bleek hetnaar aanleiding van een voorstel tot verhooging van het salaris van den boekhouderdat dat salaris tegenwoordig niet minder dan ƒ950 'sjaars be draagt, waaruit is af te leiden, dat de werkzaamheden aan die betrekking verbonden, niet moeten gerekend worden tot de zoogenaamde bijzaken of bijpostjes die in den regel vele ingezetenen van tijd tot tijd op zich nemenzonder schade voor hunne hoofdbetrekking, maar dat die betrekking, van boekhouder genoegzame bezigheid en belooning met zich brengt, om daarmede iemand te belastendie er zijne hoofdbetrekking en hoofdbestaan van maakt. De voorgestelde verhooging van het salaris, was dan ook op de steeds vermeerderende werkzaamheden gebaseerd. Bij het débat, dat op dat voorstel volgde, werd door ver schillende aanwezigen het gewigt en de omvangrijkheid der betrekking, zoowel als het aandeel dat de boekhouder heeft in de dagelijksche werkzaamheden van schatting als anderzins uiteengezet en slechts aan den loop, die de handelingen der vergaderingen namen, was het te wijten, dat het voorstel tot geene afdoening kwam. Voorts merkt spr. op, dat art. 19 van de instructie van den directeur der gemeentewerken voorschrijft, dat die ambtenaar geen ander ambt, beroep of nering mag uitoefenen, tenzij met toestemming van den raad. Die magtiging is den direc teur voorzeker in der tijd gewordenzoodat er ook voor hem volstrekt geen reden bestaat den geachten gemeente-ambte naar over deze zaak hard te vallenmaar toch meent spr. de vraag te moeten stellen, of bij de veel vermeerderde werk zaamheden, die sinds dien tijd, zoowel bij de gemeente als bij de betrokken maatschappij zich hebben voorgedaan, het niet wenschelijk zoude zijn die magtiging in te trekken en daarentegen het tractement van den directeur der gemeente werken te verhoogen met zoodanig bedragals de raadbur gemeester en wethouders gehoord, zal vermeenen te behooren. Spr. maakt van deze kwestie geen voorstel, maar beveelt de ernstige overweging der zaak aan het collegie van burge meester en wethouders aan. Ten slotte acht spr. zi ch nog verpligt te vermeldendat hij geene gelegenheid heeft gehad deze zaak in de sectie, waar toe hij behoort, te besprekendaar deze reeds bijeen was ge weest, toen het rapport van de commissie voor de rekening in den raad werd behandeld. De heer Bloembergen wil naar aanleiding van het door den heer Minnema Buma geavanceerde verklaren, dat bij het col legie, althans voor zoover hem bewust, nooit het denkbeeld heeft bestaan dat de werkzaamhedenverbonden aan het boek houderschap der hier bedoelde brandwaarborgmaatschappij van dien omvang zijn, dat daardoor hinder voor de rigtige uit voering der gemeentewerken ontstaat. Ook is het spr. op dit oogenblik niet met zekerheid b ekend of en in hoeverre de di recteur indertijd vergunning heeft gevraagd en bekomen voor Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 30 October 1879. 113 de vervulling of waarneming van het bedoelde boekhouder schap. Wat hem aangaat, hij heeft tot dusver gemeend dat de administratie der hier gevestigde brandwaarborgmaatschappij steeds geschiedde geheel gratuit, met dien verstande echter, dat aan den boekhouder iets is toegekend om daaruit de be zoldiging te bestrijden van den persoon, die hij ter zake in zijnen dienst heeft. In hoever nu de directeur de som die hij als boekhouder der assurantie-maatschappij geniet, wer kelijk aan derden uitgeeftweet spr. nietdoch wel weet hijdat hij een bepaald persoon voor de werkzaamheden aan het boekhouderschap verbonden in zijne dienst heeft. Na de opmerking van den heer Bumadat het tractement van den boekhouder der maatschappij thans bedraagt ƒ950 en dat de werkzaamheden nog al aanmerkelijk zijn, wil spreker gaarne verklaren, dat de gemaakte opmerking er toe zal leiden dat een onderzoek zal worden ingesteld in hoever de werkzaam heden van het boekhouderschap hinderlijk zijn aan de vervul ling der betrekking van directeur der gemeentewerken en val len in zoodanige termen, dat de instructie van den directeur hare waarneming verbiedt. De heer Minnema Buma verklaart dat in de door hem bedoelde vergadering der brandwaarborg-maatschappij het punt der werkzaamhedenin verband met de toegekende belooning nog al ampel is besproken. Daarbij bleek het, dat werkelijk de boekhouder nog al #veel werk heeft, vooral ook zoo als reeds zoo even door spr. werd opgemerkt, ter zake de schat ting van perceelen. De heer Romein is als technicus daar voor den aangewezen man. Voorts meent spr. dat er op de rekening der maatschappij een post voor bureaukosten is vermeld. Hij moet hierbij ech ter verklaren, dat hij heeft verzuimd om van de gelegenheid tot inzage dier rekening gebruik te maken. De verklaring van den heer Bloembergen dat hij niet weet of de directeur der gemeentewerken verlof heeft bekomen tot waarneming van de hier bedoelde bijbetrekking van boekhou der, heeft spr. eenigzins verwonderd. Hij had bepaald ge dacht hieromtrent wel eenige verzekering te zullen ontvangen, doch waar dit niet het geval is, daar blijft hij zich tot het ontvangen van eenige meerdere inlichting aanbevolen houden. De heer Brunger kan mededeelen, dat de heer Romein een van hen is, die de alhier gevestigde onderlinge brand waarborg maatschappij in het leven hebben geroepen. In zoo ver is die maatschappij voor hem eene zaak van loutere lief hebberij, dat hij tot den dood van den heer Alma geheel zonder eenige vergoeding lid en tevens secretaris der directie is geweest. Toen is de heer Romein benoemd geworden tot boekhouder en heeft hij opgehouden lid van het bestuur te zijn. Het tractement, dat de heer Alma indertijd als boek houder genoot, was naar spr. meent slechts 200 a ƒ300, doch door de eens gemaakte bepaling, dat hij iedere ver meerdering van het verzekerd kapitaal met 500.000 het trac tement van den boekhouder klimt met 25, is de bezoldiging van den boekhouder zoo geklommen, dat zij thans bedraagt het cijfer, zooeven door den heer Buma genoemd. Echter is het een feit, dat de heer Romein voor de werk zaamheden ter zake de assurantie een vaste klerk heeft, die hij salarieert uit hetgeen hij ter zake geniet. Spr. moet opkomen tegen het beweren als zou de heer Romein speciaal belast zijn met de schatting der ter verzeke ring aangegeven goederen. Voor die schatting heeft men af zonderlijke commission uit de directie, en wel eene voor de schatting der roerende- en eene voor de waardeering der on roerende goederen. Die commissiën vullen in het betrekkelijk imprimé de som inwelke later in de boeken wordt overge nomen. De heer Romein is niets anders dan de uitvoerder der besluiten van de directie en houdt de notulen in de ver gaderingen der directeuren. Hoeveel tijd hij daarvoor noodig heeft weet spr. nietdoch wel weet hijdat het getal uren dat hij daarvoor van de gemeente moet ten offer brengen, zich in ieder geval reduceert tot een zeer gering minimum. De voorzitter merkt op, dat niet alleen de taxatie der ter verzekering aangegeven goederen buiten den heer Romein omgaat, maar ook het financieel beheerwijl dit door de leden der directie zelf wordt waargenomen. De heer Wiersma zegt dat waar de heer Buma heeft op gemerkt, dat de heer Romein vergunning behoeft voor de waarneming bij zijne betrekking als directeur der gemeente werken van die als boekhouder der brandwaarborg maatschappij, toch ook uit de bepaling dat hij zoodanige vergunning behoeft, blijktdat men werkelijk in beginsel de mogelijkheid der ver*- eeniging van des directeurs betrekking met bij- of nevenbe trekkingen, heeft erkend. En wanneer men het salaris van den directeur nagaat, dan komt het hem voor, dat dat salaris ook eenigszins wijst op de bevoegdheid tot waarneming van andere werkzaamheden. Want, zegt spr., voor iemand die op zulk eene wetenschap pelijke hoogte staat, dat hij aan het hoofd der plaatselijke werken kan worden gesteld in eene gemeente als Leeuwarden en daar alle bouwzaken kan behartigenkan niet genoeg zaam voor al zijn tijd gesalarieerd heeten, wanneer hij eene jaarwedde heeft van ƒ2200. Spr. herinnert zich levendig dat de nu besproken kwestie voor weinige jaren bij de vaststel ling der nieuwe instructie voor den directeur der gemeente werken aanleiding heeft gegeven tot veel debat. De raad heeft bij die instructie den directeur de bevoegdheid gelaten, om met vergunning van burgemeester en wethouders zich ook met particulier werk te bemoeijen. De directeur maakt echter van deze bevoegdheid weinig gebruik, maar nu meent spr., dat in die vergunning ook reeds een argument is opgesloten, om zich geheel verantwoord te achten als hij de betrekking als boekhouder der assurantie maatschappij blijft waarnemen. Wat spr's. opinie betreft, hij heeft toen geijverd tegen de opname van eene bepaling als die, welke den directeur bevoegdheid geeft om zich ook aan andere dan gemeentezaken te weiden. Die meening staat spr. nog evenzeer voor als toen zijns inziens heeft men zich door de opname van de bedoelde bepaling op vicieus terrein begeven. De gemeente werken eischen een ge heel man, een man, die zich met niets anders dan de ge meentewerken bemoeit, 't Komt hem voor, dat hoe eerder men van het aangenomen stelsel terugkomt en bepaalt dat de di recteur zich geheel en uitsluitend bij de gemeentewerken moet bepalen, des te beter het zal zijn. 'tSpreekt echter van zelf dat dergelijke maatregel met eene geldelijke opoffering voor de gemeente zal gepaard gaan, doch die opoffering, in den vorm van vermeerdering van tractement, zal zéker voor een groot deel worden teruggevonden in de mindere buitengewone hulp, welke de directeur van noode zal hebben. Het is im mers meermalen gebleken dat wanneer er iets buitengewoons ismen bepaald kan rekenendat het personeel der fabricage door buitengewone hulp moet worden versterkt. Spr. meende een en ander in het midden te moeten bren-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1879 | | pagina 2