118
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 30 October 1-879.
zich te onderwerpen aan de bevolen verbeteringen der be
staande inrigting. Alleen daarvan is geen beroep meer toegelaten.
In den loop der discussie is er gevraagd of de in dezen
bedoelde verbeteringen ook zouden zijn voorgesteldzon
der dat daartoe van gedeputeerde staten bevelen waren
verstrekt en de voorzitter heeft daarop geantwoorddat dit
zeker niet het geval zou zijn geweest, \fijl bij bewerkstelligd
onderzoek is gebleken, dat de toestand niet zoo erg was.
Spr. moet echter opmerkendat hieruit zou volgen dat de
toestand dan toch niet geheel onberispelijk kon worden ge
noemd. Wat hiervan zijlaat spr. in het midden. Hem
persoonlijk heeft het altijd leed gedaan, dat men indertijd
met de bevloering der compost-loodsen niet verder is gegaan
en hij gelooft dat het, afgescheiden van het bevel van ge
deputeerde staten, in ieder geval als wenschelijk en nuttig
moet worden geacht ten aanzien dier bevloering, op de door
burgemeester en wethouders beoogde niet overmatig kostbare
wijze, de noodige verbetering aan te brengen en aan moge
lijke klagten tegemoet te komen.
De heer Wiersma moet erkennen, dat in deze kwestie
de verplaatsing van het aschland voor gedeputeerde staten is
het „praeterea censeo carthaginem esse delendam." Bij elke
beslissing hebben zij op die verplaatsing aangedrongen, zelfs
nog na het raadsbesluit van 10 Julij j.l. Terwijl bij dat
raadsbesluit zoo duidelijk is te kennen gegeven, dat de raad
bepaald niet tot verplaatsing genegen is, daar hebben gede
puteerde staten toch nog duidelijk blijk gegeven, hun denk
beeld van verplaatsing niet te laten varen. Of gedeputeerde
staten bevoegdheid hebben nog altijd op verplaatsing van
het aschland te blijven aandringen, dit wil spr. daarlaten.
Hij wil alleen opmerken datwaar de heer Duparc de
wenschelijklieid besprak de zaak thans geheel te laten loopen,
omdat op 's raads besluit van 10 Julij j.l. nog geen antwoord
is ontvangenhet hier niet meer de vraag is of men wel
iets zal uitvoeren, maar wel of men niet meer zal uitvoeren.
Zeker is het dat in ieder geval zal moeten worden gedaan
wat in het raadsbesluit van 10 Julij is vermeld doch niet
zeker of gedeputeerde staten niet meer zullen eischen.
Het komt spr. voor dat het bepaald wenschelijk is voor
de verbetering van het aschland een cijferpost uit te trekken
en wel zooals door burgemeester en wethouders is voorge
steld. Daardoor toch zal de raad z. i. opnieuw duidelijk doen
uitkomendat men bepaald niet tot verplaatsing dier inrigting
wil medewerken, maar liever zich wil onderwerpen aan de
opgelegde voorwaarden, al zijn die voor de gemeente bezwa
rend en kostbaar.
De heer Troelstra gaat het even als den heer Duparc.
Hoe meer hij ter zake verneemtdes te meer neigt hij er
toe om den post voor memorie uit te trekken. Van den heer
Bloembergen heeft hij vernomen dat op 's raads besluit van
10 Julij nog niet is geantwoord. Waar gedeputeerde staten
zich voor alsnog eene beslissing op bedoeld besluit hebben
voorbehouden, daar kan bij hen niet de meening ontstaan dat
het den raad aan goeden wil zou ontbrekenzooals is opge
merkt indien de post voor memorie wordt uitgetrokken.
Wordt nu niet aan 's raads verlangen voldaan dan zal het
uittrekken eener som van ruim ƒ5000 toch niet voldoende
zijn. In dezen stand van zaken komt het hem meest wen
schelijk voor dat voor alsnog geene som voor verbetering van
het aschland worde uitgetrokken.
De heer Dirks moet nog opmerken dat de post, zooals hij
door burgemeester en wethouders werd voorgedragen, nog uit
de gewone inkomsten der gemeente zal kunnen worden gedekt.
Immers, op de begrooting vindt men geen andere leening dan
dan die van ƒ80,000 waarvan 40,000 voor de verbouwing
van het armhuis en 40,000 voor het beurs- en waaggebouw.
Ging men nu echter die post verhoogen en uittrekken op
ƒ13,000, de som welke de door gedeputeerde staten bevolen
verbeteringen zullen eischen dan zou men niet eens zonder
eene geldleening daarvoor te sluiten de noodige fondsen kun
nen vinden. De laatste post der begrooting is toch slechts
ƒ5700, terwijl er buiten het thans voor de verbeteringen
aangebragt cijfer ad ƒ5250, nog 7750 zou moeten zijn. Men
zou dus hier voor een aanmerkelijk tekort komen te staan.
In verband hiermede zou spr. zich er wel bij kunnen neer
leggen om den post voor memorie uit te trekken. Gedepu-
puteerde staten zal toch wel genoegzaam van den goeden
wil van het gemeentebestuur kunnen blijken. Immersde post
is niet maar globaal of in het algemeen vermeld, neen de
te doene verbeteringen zijn daarin specifiek omschreven. Ver
der kan dien goeden wil hun blijken uit 's raads besluit van
10 Julij j.l. en uit de thans gehouden discussiënwelke zeker
door middel van het raadsverslag wel ter hunner kennis zul
len komen.
Nadat de hear Bloembergen den heer Dirks had opge
merkt dat de aangebragte post niet geheel uit de gewone
inkomsten der gemeente zal worden bestreden, wijl onder de
inkomsten ook is opgenomen eone som van 4000, wegens
verkoop van perceelen bouwterrein en de heer Dirks hierop
nog kortelijk had gerepliceerd, worden de discussiën omtrent
den post vermeld onder artikel 5 van afd. VII van hoofdstuk
III gesloten, en dit artikelzooals het door burgemeester en
wethouders is voorgedragen in stemming gebragt. Met 11
tegen 7 stemmen wordt besloten het vast te stellen, zooals
door burgemeester en wethouders is voorgesteld. Tegen dit
besluit stemden de heeren Kuipers, Troelstra, de With, Duparc,
Suringar, Hommes en Dirks. Artt. 6 en 7 van afd. VII van
hoofdstuk III, volgnos. 131 en 132 geven geen aanleiding tot
discussie en worden onveranderd vastgesteld.
De verschillende door burgemeester en wethouders onder
afd. VII voorgestelde posten hiermede afgehandeld zijnde
wordt geobserveerd dat blijkens het verslag omtrent het sectie-
onderzoek der gemeentebegrooting de meerderheid van rappor
teurs heeft voorgesteld om onder deze afdeeling als art. 8, een
nieuwen memoriepost aan te brengen en wel voor: „kosten van
stichting of vernieuwing van een gebouw voor gymnasium."
Dit voorstel hierop aan de orde gesteld zijnde, zegt de heer
Minnema Buma dat hij zich voorloopig niet over den post
zelf zal uitlatendoch wil releverendat de commissie van
rapporteurs, blijkens het verslag, het heeft betreurd, dat de
missive van curatoren dd. 2 October j.l. te laat is ingekomen
om bij de behandeling van de begrooting in de sectiën geraad
pleegd te kunnen worden. Hij meent in het belang der zaak
ten dezen eene kleine opmerking te moeten makenvooral
ook om te voorkomendat curatoren ter zake voor minder
diligent zullen worden gehouden. Zoodra de ontwerp-gemeen-
tebegrooting, dienst 1880 in druk was verschenen en daaruit
bleek, dat geen post voor de stichting van een nieuw gebouw
voor gymnasium was uitgetrokkenheeft de voorzitter van
curatoren terstond eene vergadering belegd en is overwogen
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 30 October 1879.
119
hoe ten dezen te handelen. Geen twee dagen verliepen er of
er was aan het ter zake genomen besluit uitvoering gegeven
door verzending van de betrekkelijke missive. Waar dit kan
worden geconstateerd daar meent spr., dat curatoren wel niet
voor minder diligent zullen kunnen worden gehouden, waartoe
overigens de vermelding in het verslag al ligt aanleiding zou
kunnen geven.
De heer Duparc zou gaarne zelfs nog iets verder willen
gaan dan de commissie van rapporteurs; hij zou er nl. geen
bezwaar in zienvoor de stichting van een voldoend gebouw
voor het gymnasium een cijferpost op de begrooting aan te
brengen. Wel is er nog geen bepaald terrein voor die stich
ting aangewezen, doch daaraan dient men niet te veel te hech
ten, waar men weet dat het tijdstip, waarop men een vol
doend gymnasium-gebouw moet hebbenmeer en meer na
dert en de tegenwoordige toestand voldoet noch aan de meest
gematigde eischen, noch aan de wet, volgens welke met 1
October 1880 te Leeuwarden een gymnasium moet zijn, dat
geheel aan de wettelijke voorschriften beantwoordt. Nu zal
men hem misschien willen tegenwerpendatal trekt men op
de begrooting zij 'took een ton gouds voor de stichting uit,
men met genoemd tijdstip toch niet gereed zal kunnen zijn.
Spr. meent echter hiertegen bij voorbaat te moeten aan
voeren, dat men dan toch altijd veel verder zal zijn dan
nu. Z. i. zal men werkelijk in het belang der zaak handelen,
indien men eene zekere som, al is het dan ook maar voor het
le gedeelte der stichting, op de begrooting gaat uittrekken, b. v.
eene som van ƒ20,000, die men vrij zeker in 1880 nog wel
zal kunnen doen verwerkenhet andere gedeelte zou dan in
een volgend jaar kunen worden aangebragt. Dit neemt in-
tusschen niet weg, dat men altijd met 1 October 1880 in den
tegenwoordigen toestand voor een tijdelijken maatregel op be
hoorlijke wijze zal dienen te voorzien.
In verband met een en ander wenscht spr. in de eerste
plaats te ondersteunen het door rapporteurs gedaan voorstel,
ofschoon hij altoos nog liever zou zien, dat een cijferpost in
uitgaaf en daar tegenover in ontvang natuurlijk de opbrengst
eener geldleening werd aangebragt.
In sprekers sectie is teregt er op gewezendatindien men
nu nog geen maatregelen wil nemenom de beoogde stichting te
bevorderen, dit niets dan uitstel van executie zou zijn, waaruit voor
de gemeente alleen besparing van eenige rente zal voortvloeijen.
Spr. kan zich hiermede geheel vereenigen. Men bedenke wel,
dat in ieder geval in 1881 de stichting zal moeten worden be
vorderd. Het eenige voordeel voor de gemeente van het ver
schuiven der stichting zou dus zijn de besparing der rente,
die in 1880 voor het ten behoeve der stichting op te nemen
kapitaal verschuldigd zou zijn.
De heer Troelstra meent, dat waar curatoren en de heer
Duparc beweren, dat een verschuiven der stichting van een
voldoend gebouw voor gymnasiumslechts een uitstel van exe
cutie isiets wat hij niet wil betwistenhet toch voor de ge
meente gansch niet onverschillig iswanneer men tot de exe
cutie overgaat. Als het mogelijk is, de hier bedoelde stich
ting enkele jaren te verschuiven, dan zou spr. dit met het
oog op den stand der geraeentefinanciën zeer wenschelijk ach
ten. Het is spr. bij de lezing der missive van curatoren
voorgekomen, dat de bestaande onvoldoende ruimteals hoofd
motief voor de verplaatsing wordt aangevoerd. Nu is bij hem
het denkbeeld gerezen of aan dit gebrek der bestaande loca-
Bijyoegsel, behoorende bij de Leeuwarder Courant.
liteit niet met weinige kosten zou kunnen worden tegemoet
gekomen door aan de schoollocalen te trekken de huizinge thans
bewoond door den hoofdonderwijzer de Ruijter en daarvoor
dezen, des noodig, eene andere woning disponibel te stellen.
Kan dit denkbeeld worden verwezenlijkt, dan zou men op zijn
gemak naar eene goede gelegenheid voor de stichting van een
nieuw gebouw voor gymnasium kunnen uitzien en de gemeente
zou waarschijnlijk in de eerste jaren van eene groote uitgaaf
bevrijd blijven. Spr. wenscht van dat denkbeeld geen voor
stel te maken, doch het der aandacht van burgemeester en wet
houders aan te bevelen, teneinde te overwegen in hoeverre
het voor verwezenlijking vatbaar is.
De heer Plantenga wil in de le plaats den heer Minnema
Buma opmerken, dat de uitdrukking in het verslag van rap
porteurs omtrent de laatst ingekomen missive van curatoren
niet ten doel heeft om te doen uitkomen, dat curatoren ter
zake minder diligent zijn geweest. Die uitdrukking heeft al
leen ten doel kenbaar te maken, dat er geen gelegenheid
heeft bestaande missive met de begrootingstukken in de sec
tien te beüandelen. Immersjuist in dezelfde vergadering
waarin werd geannonceerd dat het onderzoek der begrooting
in de sectiën was afgeloopen werd de missive van curatoren
bij den raad ter tafel gebragt. Alleen konden rapporteurs haar
nog in behandeling nemen, doch deze hebben gemeend van
hunne overwegingen in hun verslag geen melding te moeten
maken, omdat deze slechts zouden regarderen de individuële
gevoelens van drie raadsleden en niet van de sectiën. Daar
enboven was de minderheid van rapporteurs van gevoelen, dat
het niet gewenscht was zulk eene belangrijke zaak als de stich
ting van een voldoend gebouw voor gymnasium zoo terloops
bij de begrooting te behandelenwaarom zij de van curatoren
ingekomen missive om praeadvies in handen van burgemeester
en wethouders wenschte gesteld te zien.
Wat spr. aangaat, hij zou voor alsnog geen post voor de
stichting van een nieuw gymnasium op de begrooting willen
uittrekken, omdat men nog niet weet welke gevolgen de
invoering der nieuwe wet op het lager onderwijs zal mede
brengen. Bij hem is het denkbeeld gerezen, dat die invoe
ring wel eens kon medebrengen, dat een tegenwoordig voor
lager onderwijs gebruikt gebouw disponibel geraakte en wel-
ligt voor het gymnasium zou kunnen worden benuttigd. Al
thans komt het hem wenschelijk voor in dezen niet te haastig
te zijn. En wat nu betreft het feit, dat men niet in ieder
opzigt zal voldoen aan de wet, dit is niet te ontkennen.
Echter is spr. hiervoor niet zoo bevreesd. Uit al het vele
dat de gemeente Leeuwarden reeds voor eene goede inrigting
van het gymnasium heeft gedaan, blijkt z. i. genoegzaam den
goeden wil van het gemeentebestuur. Voorts gelooft hij ook
niet ot kan hij zich niet voorstellen, dat de regering datgene,
wat zij ten vorigen jare als voorloopigen toestand goedkeurde,
thans of met 1 October 1880 geheel als ondoelmatig zou ver
werpen.
De heer Dirks zegt, dat het bij de lezing van de memorie
van toelichting der begrooting zijn aandacht heeft getrokken,
dat het dagelijksch bestuur onder de zaken, welke niet onver
mijdelijk noodzakelijk zijn, ook de stichting van een nieuw
gymnasium heeft gerangschikt,
Spr. weet wel, dat eene juiste beantwoording der vraag
wat onvermijdelijk noodzakelijk ismoeijelijk is getuige
de bewaarschool op het Vliet, die twee achtereenvolgende
21