120 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 30 October 1879. jaren op de begrooting voor memorie werd uitgetrokken doch thans daarop niet is vermeld, zoomede de oprigting van een abattoir, waarvan de raad de wenschelijkheid heeft erkend, doch hij kan niet meegaan om ook de oprigting van een nieuw gymnasium onder de niet onvermijdelijke noodzakelijke zaken te rekenen. Hij meent wel niet, dat de raad zich overdreven vrees behoeft te stellen ten opzigte van den bij de wet ge stelden termijn, vooral waar van zoo goeden wil is gebleken, doch toch acht hij het wenschelijk voor een voldoend gym nasium-gebouw een memoriepost op de begrooting te brengen. Spr. meent voorts te moeten opmerken, dat hij in zijne sectie heeft te kennen gegeven dat het hem is voorgekomendat burgemeester en wethouders tegenover de eischen van cura toren wat scrupuleus zijn, vooral ten opzigte van die, in de laatste missive van curatoren vermeld. Hij moet verder ver klaren, dat het hem genoegen heeft gedaan, dat in bijlage no. 13 van 's raadsverslag niet alleen deze missive, maar ook de vroegere door burgemeester en wethouders met curatoren speciaal omtrent de oprigting van een voldoend gebouw voor gymnasium, gevoerde correspondentie is opgenomen. Daardoor heeft men de zaak eens op zijn gemak kunnen nagaan. Bij dat nagaan is hem o. a. ge bleken, dat curatoren de tegenwoordige plaats van het gym nasium geheel als ongeschikt achten. Zij wenschen de geheel te verjongen inrigting niet in een achterhoek te hebben ge plaatst. Naar het spr. voorkomt bemoeijelijkt dit het tot stand komen van een voldoend gebouw veelwant wat wordt hierdoor het geval? Dit, dat men een meer geschikt terrein zal moeten koopen of wel een zeer gelegen bouw terrein, dat men welligt met groote voordeelen voor de ge meente zou kunnen verkoopen, daarvoor zal moeten bestem men. Spr. doelt met dit laatste speciaal op het oude veemarkt terrein. Hij heeft daarover echter in de sectiën niet gespro ken, in de veronderstelling als hij is, dat, waar burgemees ter en wethouders ook daarvan niet hebben gewaagd, het collegie het gymnasium daar ter plaatse niet wenscht. Verder heeft het spr. getroffen, dat volgens de correspon dentie de eischen van curatoren steeds klimmende zijn, iets wat vooral in het oog springt, als men met elkander verge lijkt de missives van curatoren d.d. 23 Mei 1877 en die van 2 October 1879. Waar eerst wordt gesproken van 7, daar komt men later tot 14 localen. In verband met een en ander komt het spr. niet gewenscht voor, dat zoo maar voet stoots aan de eischen van curatoren zal worden voldaan, kunnende hij tevens niet inzien, dat de plaats van het tegen woordig gymnasium ongeschikt is te achten. In verband met dit laatste wijst spr. nog op de hoogere burgerschool voor meisjes, die toch ook al, vooral voor hen die in de buitenwijken wonenop een ongelegen plaats staat. Spr. meent te moeten eindigen met burgemeester en wethouders op het hart te drukken, om zooals hij reeds opmerkte niet zoo voetstoots te voldoen aan de door curatoren gestelde en willigt wat overdreven eischenmaar zich bij de voorstellen tot daarstelling van eene voldoende inrigting voor een gymnasium te bepalen bij het volstrekt noodzakelijke. De heer Bloembergen merkt op, dat het bij de opma king van de ontwerp-begrooting voor 1880 wel niet mogelijk was daarop een post voor de stichting van een voldoend ge bouw voor gymnasium te stellen, wijl men toen nog geheel in onzekerheid verkeerde welken weg dezen te moeten in slaan. Wel was ten opzigte der eischen, aan zoodanig ge bouw te stellen, een en ander door curatoren opgemerkt, doch in velerlei opzigt verkeerde men nog geheel in twijfel hoe die stichting te kunnen of te moeten verwezenlijken. Yoor het oogeiiblik heeft men door tijdelijke maatregelen zooveel mogelijk in bestaande behoeften voorzien en is men tegemoet gekomen aan gerezen bezwaren. Dit nam echter niet weg, dat men steeds bedacht is gebleven en naar de gelegenheid heeft omgezienom definitief den toestand te regelen en in de behoeften voor goed te voorzien. Zelfs heeft men meermalen onderhandelingen aangeknooptdie echter niet tot het gewenschte doel mogten leidenOp het oogenblik van het opmaken der gemeente-begrooting had men nog volstrekt geen zekerheid hoe te handelenvan daar dat geen post werd uitgetrokken. Na de aanbieding der ontwerp-begrooting is echter ingekomen het laatste schrijven van curatoren. Daaruit is burgemeester en wethouders vooral met het oog op de groote vlugt, welke de inrigting neemt, het dringende der zaak gebleken. Waar zij de urgentie van de inrigting van een voldoend gebouw voor gymnasium erkennendaar kunnen zij zich dan ook zeer goed bij het voorstel van rapporteurs neerleggen om ter zake op de begrooting een memoriepost te vennel den. Een cijferpost achten zij vooralsnog ongeraden. Spr. is volstrekt niet bevreesd om tot de stichting van een voldoend gebouw voor gymnasium over te gaanzelfs zou hij er gereedelijk toe willen medewerken, des noodig, daar voor eene belangrijke som beschikbaar te stellen wanneer daar door de zaak voor goed kon tot stand komen. Echter is hij nog niet overtuigd, dat voor het te stichten nieuw gebouw eene andere plaats zal moeten worden aangewezen. Z. i. ver dient het allereerst overweging, om door tijdelijke maatregelen zooveel mogelijk te voldoen aan de behoeften van het oogen blik. Daarbij behoeft men niet uit het oog te verliezen de stichting van een nieuw gebouw, waarbij zich vooral de kwes tie van het terrein doet gelden. Men kan voor die stichting een memoriepost op de begrooting aanbrengenin afwachting van nadere voorstellendie zeker binnen betrekkelijk korten tijd zijn te verwachten Spr. wil echter kenbaar makendat volgens zijne meeningter plaatse waar thans het gymnasium is gevestigd, wel een voegzaam gebouw is te stichten, dat aan de billijke eischen der inrigting zal voldoen. Curatoren hebben duidelijk doen uitkomen dat de stand ter plaatse niet past voor het gymnasium; spr. kan dit niet zoo zeer beamen en meent dat juist dit gemaakt bezwaar oorzaak is geweest, dat men zich thans niet reeds in een beter gebouw mag ver- verheugen. Werkelijk gelooft spr., dat hadden curatoren niet zoo zeer aan dit bezwaar gehecht, de zaak zeker verder zou zijn dan zij thans is. Dat sommige localen van het tegen woordig voor gymnasium gebruikt gebouw onvoldoende zijn, spr. wil dit gaarne erkennen, doch dat met het ter plaatse aanwezig terrein niet in de bestaande behoefte aan meerdere en betere localiteit zou zijn te voldoen, dat betwijfelt hij. De eerste vraag die ter zake moet worden gesteld is z. i. deze: kan de bestaande inrigting door verbouwing of vernieu wing en met benuttiging van omliggend terrein niet zoo wor den gemaakt dat zij voldoet aan de billijke eischen en zoo ja, welke kosten zal dit ten gevolge hebben. Deze vraag zal men in verband moeten stellen met die of er gelegenheid bestaat voor stichting op eene andere plaats en welke kosten daarvan het gevolg zullen zijn. Den heer de la Faille doet het evenals den heer Dirks, genoe gen dat in bijlage no. 13 van 's raadsverslag is opgenomen Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 30 October 1879. 121 de geheele correspondentie van curatoren met burgemeester en wethouders over de inrigting van een nieuw gymnasium en wel speciaal over een voldoend gebouw voor die inrigting. Spr. ziet in die correspondentie een welsprekend protest tegen de wijze, waarop de zaak van het hooger onderwijs tot dusver door het dagelijksch bestuur is opgevat. Curatoren hebben van af het oogenblik, dat de nieuwe wet op het hooger onderwijs bij hen ter sprake kwam, n.l. van (5 Januarij 1877 tot heden steeds op de inrigting van een doel matig gebouw voor gymnasium aangedrongen, niet nalatende daarbij te wijzen op den termijn daarvoor bij de wet gesteld. Waar spr. nu nagaat wat het gevolg daarvan is geweest en het oog op bedoelden termijn vestigt, daar meent hij te kun nen constateren dat het gemeentebestuur in mora is. Men kan niet meer op tijd met een voldoend gebouw gereed zijn, hetgeen toch wel had behooren te geschiedenvooral omdat de tegenwoordige tijdelijke localiteit geen gelegenheid geeft om de natuur- en scheikundige vakken en natuurlijke historie tot hun regt te laten komen, evenmin als voor de oprigting van eene Ge klasse, een kamer, voor den rector, vergaderkamer enz. Spr. gelooft, dat het dus meer dan tijd is om krachtige en afdoende maatregelen te nemen en een gebouw daar te stellen, zoo als curatoren, aan wier ijver hij gaarne hulde doet, dit wenschelijk en noodzakelijk achten. Men had eerder de verschillende punten, welke nu ter sprake komen, moeten over wegen, dan zou men op het moment veel verder zijn geweest en vrij zeker klaar zijn op het tijdstip bij de wet daarvoor bepaald. Spr. heeft dan ook nota genomen van de bij monde van den heer Bloembergen namens burgemeester en wethouders gegeven verzekering, dat vrij zeker binnen kort voorstellen zullen worden aangeboden tot definitieve regeling van de zaak der oprigting van een voldoend gebouw voor gymnasium welke zaak ook zij urgent achten. Spr. hoopt dat die voor stellen werkelijk spoedig zullen volgen. Waar de minderheid van rapporteurs adviseertom indien het voorstel der meer derheid tot het uittrekken van een memoriepost voor het gym nasium-gebouw niet wordt aangenomende laatstelijk van curatoren ontvangen missive in handen te stellen van burge meester en wethouders om consideratiën en advies, zou hij dat in ieder geval zeer gewenscht achten. Den Voorzitter bevreemdt het nietdat er door heeren cu- .ratoren, den rector en verdere leeraren zoo pro aris et focis wordt gestreden voor een goed ja zoo goed mogelijk in- gerigt gymnasium. Er is echter een ander punt dat hem wel bevreemdt, nl. de zucht om een zoo mooi mogelijk gymnasium te erlangen, een gymnasium op een meer op stand gelegen plaats. Ook spr. meent te kunnen verklaren met den heer Bloembergen, dat die zucht juist in dezen een mede oorzaak van vertraging is ge weest, en dat, wanneer niet zoo zeer aan stand was gehecht, men thans vrij zeker reeds verder zou zijn. Men diene, zooals de heer Plantenga ook reeds opmerkteook niet te vergetendat de raad reeds afdoende blijken van goeden wil heeft gegeven, en dat men hier b. v. in vergelijking met andere gemeenten tamelijk goed met de tractementen der leeraren kan voorden dag komen. En werd spr. nu gevraagd wat het verkieslijkst is, goede onderwijzers of goede localen voor het onderwijs, dan meent hij het eerste. Verder diene men ook wel er op te lettendat de gemeente- financiën zekere voorzigtigheid eischen. Eindelijk kan spr. nog verklaren zich geheel te kunnen aansluiten bij den heer Bloem bergen, waar deze de hoop uitdrukte, dat welligt spoedig de noodige voorstellen zullen worden gedaanom de zaak met goedvinden van curatoren voor goed te regelen. De heer Plantenga merkt opdat hij met goedvinden van zijn mede rapporteur, het in het verslag vervat voorstel der commissie in dier voege wenscht te wijzigen, dat aan afd* VII van hoofdstuk III een post wordt toegevoegd en wel als ar tikel 8, luidende: „kosten van stichting, vernieuwing of ver betering van een gebouw voor gymnasium." Hij meent in het primitief voorgestelde het' woord verbetering te moeten inlas- schenomdat het hem in verband met de gehouden discussie, wenschelijk is voorgekomendat men gelegenheid heeft ook voor verbetering van het tegenwoordig voor gymnasium ge bruikt gebouw. En wat nu den stand van dit gebouw betreft, spr. acht dien stand voor het gymnasium juist zeer geschikt Het is daar stil en rustig. Hem komt het vóór dat een stand als die van de gemeenteschool no. 2 aan het drukke Hofplein niet in het belang is van het onderwijs. De vele passerende karren en wagens moeten z. i. hinderlijk voor het onderwijs zijn. Over de opmerking van heeren curatoren van minder aan zienlijke buurt, wil spr. niet uitwijden. Hij is overigens van meening, vooral ook met het oog op den grooten schuldenlast der gemeentedie steeds klimmende isdatindien het onderwijs daardoor niet wordt bena deeld eene verbetering van het bestaand de voorkeur verdient boven de stichting van een geheel nieuw gebouw. De heer Duparc komt terug op het gezegde van den heer Plantengadat hij in deze zaak eene afwachtende hou ding zou willen aannemen, met het oog op de invoering der nieuwe wet op het lager onderwijswaardoor misschien een gebouw, thans voor lager onderwijs bestemd, disponibel zou worden voor 't gymnasium. Spr. echter verlangt niet te wachten, waar het geldt de behartiging der belangen van het hooger onderwijs. Men heeft gezegder is reeds zooveel ge daan ten behoeve van dat onderwijseen lid ging zelfs zoover, ons te stellen voor een soort alternatief: goede onder wijzers of een goed gebouw. Spr. meent echterdat van zoodanige keuze hier niet de rede kan zijn. Beide, èn goede onderwijzers èn een goed gebouwzijn noodig. Dat lid zal nogtans moeten toestemmen, dat zelfs de beste onderwijzers of leeraren weinig vermogen, als men hen niet door goede localen en goede hulpmiddelen in staat stelt, hunne talenten en kennis aan te wenden. Eindelijk meent spr. nog de aandacht er op te moeten vestigen, dat ook burgemeester en wethouders van de noodzakelijkheid van de stichting van een voldoend gebouw reeds voorlang overtuigd waren. Bij de in 1877 aangeboden voorstellen tot reorganisatie van het gym nasium toch was onder de opgave der jaarlijksche kosten opgenomen eene som van ƒ3000, als rente en aflossing van het voor de stichting benoodigd kapitaal. Nu moge men zich tot dusver hebben beholpen met een tijdelijk locaalmet het oude schoolgebouw van den heer de Ruijter, dat locaal was alleen goed voor het eerste jaar; nu reeds is het ten eenenmale ongeschikt geworden'tgeen wel niemand zal kunnen tegenspreken. De heer van Sloterdijck zegt dat de dubbele kwaliteit, waarin hij de eer heeft tegenover het in behandeling zijnde onderwerp te staanhem niet zal weerhouden enkele opmer kingen in het midden te brengen. Allereerst zal hij trachten te verklaren de houding van

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1879 | | pagina 6