122
\erslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 30 October 1879.
curatoren ten dezen. Hij kan dit met te meer vrijheid doen,
daar hij eerst sedert betrekkelijk korten tijd lid van dat
collegie is en dus tot het grootste gedeelte der gevoerde
correspondentie niet heeft medegewerkt.
Men heeft het doen voorkomen alsof curatoren hier hun
eigen zaak drijven boven bepaalde noodzakelijkheid en heeft
als motief daarvoor gewezen op de klimmende eischen, welke
het collegie voor de inrigting stelt. Spr. moet echter
vragen of die klimmende eischen niet een noodzakelijk ge
volg zijn van de nadere kennisneming der wet en van de
ondervinding, die men zoowel van eigen inrigting heeft als
van die van elders. In een en ander is voor curatoren eene
genoegzame vingerwijzing gelegen tot vermeerdering der
eischen van de inrigting. Men bedenke, dat curatoren ver-
pligt zijn al datgene te bewerkstelligen, wat kan strekken
tot bloei eener inrigting, welke onder hun beheer staat en die
tot dusver op eene onberispelijke wijze is in het leven ge
roepen? Men heeft, zegt spr., de beschuldiging zelfs zoover
gedreven dat men heeft beweerd, dat curatoren zelfs de zaak heb
ben vertraagd, door dat zij hebben kenbaar gemaakt, dat eene
plaats als de tegenwoordige hen voor het gymnasium minder
geschikt voorkomt. Spr. meent dat die beschuldiging niet
ernstig gemeend iswijl dit wel geen oorzaak van ver
traging kan zijn. Er is opgemerkt, dat de bestaande toestand
van het gymnasium door de regering is goedgekeurd, eene
bewering, die dus zou moeten lijden tot de gevolgtrekking,
dat die toestand wel zoo kan blijven, maar die spr. vergete
niet, dat, naarmate men meer verwijderd raakt van het tijd
stip der oprigtingde eischen klimmender worden. Vroeger
had men geen 6 klassen noodig, thans echter wel. Het gaat
niet op ten dezen te beweren, dat hetgeen vroeger of in het
begin voldoende is geweest, ook later genoegzaam zal
zijn. Het gymnasium toch verkeert in een stadium van ont
wikkeling. Dat, zegt spr., wat de verhouding van curatoren
betreft, doch ook als lid van den raad wenscht hij nog eene
kleine opmerking te maken. In die kwaliteit acht hij het,
vooral in het belang der gemeentefinanciënbepaald wen-
schelijkdat voor de stichting van een voldoend gebouw voor
gymnasium een post op de begrooting wordt aangebragt. Hij
is toch overtuigd, dat de dadelijke inrigting van een voldoend
gebouw, zooals de wet dat wil, minder bezwarend voor de
gemeente isdan dat eerst voorloopige maatregelen worden
genomen en eene tijdelijke inrigting wordt tot stand gebragt,
waarmede men zich tracht te behelpen, tot dat de beurs beter
zal zijn voorzien. Spr. zal zich hoofdzakelijk op dien grond
voor het aanbrengen van een post op de begrooting verklaren.
De heer Bloembergen wil nog met een kort woord den
heer de la Faille beantwoorden. Dat geachte lid is voor
namelijk daarop gekomen, dat burgemeester en wethouders
de zaak eerder hadden moeten aanvatten. Daar moet spr. tegen
opkomen. Burgemeester en wethouders zijn ten dezen niet
van mindere diligentie te beschuldigen. Men is er steeds op
bedacht geweest om gelegenheid voor de inrigting van een
voldoend gebouw voor gymnasium te vinden. Verschillende
pogingen zijn in het werk gesteld, doch steeds te vergeefs.
Wel is het gemakkelijk een post voor het in dezen bedoeld
gebouw op de begrooting te stellendoch niet is het gemak
kelijk een terrein te vinden, dat aan de gestelde eischen
voldoet.
Daarbij komt nog dat men ook aanvankelijk niet alle eischen
die hier ter stede voor een voldoend gymnasium dienden ge
steld te worden, kende. In verband daarmede is men dikwijls bij
aangewende pogingen teruggedeinsd voor een aanvankelijk
beoogd plan. Men was bevreesd dat het betrokken terrein
niet zou voldoen aan de klimmende eischen voor het gymna
sium gesteld. Zoodoende zegt spr. is er nog al eenigen tijd
verloopen. Burgemeester en wethouders hebben echter niet
stil gezeten en daarom acht spr. zich verpligt op te komen
tegen het beweren als zoude er tijd zijn verloopen zonder
dat maatregelen werden genomen of de zaak werd aangevat.
Eindelijk moet hij nog met een enkel woord terugkomen
op het door den heer van Sloterdijck beweerde, als zoude men
er curatoren ten onregte zeker verwijt van gemaakt hebben
dat zij voor het gymnasium-gebouw zekeren stand willen.
Spr. heeft de stukken voor zich en daaruit blijkt dan toch
dat curatoren hebben gezegd, dat zij voor het gymnasium een
ruim gebouw wenschen met 10 localen, een gebouw, waarvan
de ligging, het uiterlijk voorkomen en de inrigting in overeen
stemming is met den rang eener instelling van hooger onder
wijs. In ieder geval keuren curatoren de plaats van het tegen
woordig gebouw geheel af, Een en ander neemt echter niet
weg dat voor de inrigting van een goed gebouw voor gym
nasium een memoriepost op de begrooting zal kunnen worden
gesteld. Dan zullen altijd later en zoo mogelijk met eenigen
spoed, nadere voorstellen kunnen worden aangebragt tot defini
tieve regeling der zaak, zulks natuurlijk in overleg met curatoren.
De heer Minnema Buma moetofschoon ook de heer
van Sloterdijck daaromtrent reeds eene opmerking heeft ge
maakt nog even terugkomen op het beweren, dat de tegen
woordige toestand van het gymnasium door de regering is
goedgekeurd. Spr. moet ten dezen observeren dat de regering
of liever het orgaan der regeringd. i. de inspecteur van het
hooger onderwijsde tegenwoordige localitei' niet goedkeurt
en als geheel ongeschikt beschouwt. Zoo dikwijls als cura
toren met gemelden ambtenaar der regering het gymnasium
hebben bezochtzoo dikwijls heeft laatstgenoemde ook ver
klaard, dat zoowel het locaal als de standplaats er van ten
eenenmale onvoldoende is.
En wat nu het hnantieel bezwaar tegen de stichting van
een voldoend gebouw voor een gymnasium betreft, spr. meent,
dat men dit niet te hoog moet schatten. Er is voor het gym
nasium eene uitgaaf van 22,000. Daarvan ontvangt men
als subsidie van het rijk terug eene som van ongeveer 10,000
terwijl vrij zeker aan schoolgeld zal worden ontvangen ƒ3000.
Vroeger kon men zich niet voorstellen, dat de inrigting zulk
een vlugt nemen en nu reeds 54 leerlingen tellen zou. En
toch is dit zoo. Ieder jaar sedert de nieuwe organisatie zijn
15 a 17 leerlingen aangekomen en waar men met het oog op
den zesjarigen cursus mag rekenen, dat telken jare zoodanig
getal zal aankomen, daar mag men aannemen dat het gymna
sium in het geheel 100 leerlingen zal tellen. Het schoolgeld
voor ieder leerling op gemiddeld 00 stellendezal er dus een
geheel ontvang wegens schoolgeld zijn ad ƒ6000.
In verband met een en ander meent spr. dat de gemeente
niet te veel bezwaard zal worden, wanneer zij overgaat, om
ten behoeve van de zonen van hen, die het meest in de las
ten der gemeente bijdrageneen voldoend gebouw te stichten
voor gymnasium. Ook dient men in aanmerking te nemen,
dat men hier te doen heeft met leerlingen van meer gevor
derden leeftijd, waaronder zeker velen zullen zijn, weinig in
genomen met het bezoeken van eene leerinrigting op minder
goeden stand.
Verslag der handelingen van den gemeenteras
Spr. is er overigens van overtuigd datging men thans over
tot vergrooting van het bestaand gebouw, over 25 jaar vele
ingezetenen het zouden betreurendat men indertijd geen meer
voldoend gebouw en op beteren plaats heeft gesticht. Hij kan
zich in verband met een en ander zeer goed met het voorstel
van rapporteurs vereenigen, om voor de beoogde stichting een
memoriepost uit te trekken, maar nog beter met het gevoelen
van den heer Duparc, in overweging gevende het stellen van
een cijferpost, b. v. tot een bedrag van ƒ20.000. Spr. komt
tot deze som, door tot basis te nemen het bedrag waarvoor
het gymnasium te Dordrecht, dat wordt gerekend aan alle
billijke eischen te voldoen, is aanbesteed geworden. Bedoelde
aannemingsom bedraagt ƒ40,000 en nu neemt spr. daarvan
voor den jare 1880 de helft.
De heer Wiersma meent nog kortelijk te moeten terug
komen op het door den heer de la Faille gesprokene. Deze
heeft eene beschuldiging tegen het dagelijksch bestuur gerigt
en nu meent spr. dat voor dergelijke beschuldiging in eene
vergadering als deze afdoende motieven moeten worden bijge-
bragt. De heer de la Faille nl. heeft gezegddat hij zich ver
heugde, dat de door burgemeester en wethouders met curato
ren gevoerde correspondentie zoo volledig was gedrukt want
dat zij was neen welsprekend protest tegen de wijze waarop tot
dusver de zaak van het hooger onderwijs door het gemeentebe
stuur is opgevatSpr. voor zich meent die grove beschuldi
ging te moeten recuseren Het dagelijksch bestuur heeft ge
daan wat op zijn weg lag. 't Is waar, men heeft tot dusver
niet in zijn pogen kunnen slagen en een geschikt terrein voor
de beoogde stichting kunnen verkrijgen, doch is dit een mo
tief voor beschuldiging en wettigt dit het beweren, dat men
in mora is Burgemeester en wethouders hebben van begin af on
derzocht wat het beste in dezen zou zijn en niet geaarzeld daar
aan het noodige gevolg te geven. Men is met curatoren in
correspondentie getreden. De omstandigheiddat daarbij is
gebleken, dat dezen al dadelijk de plaats van het tegenwoor
dig gymnasium als ten eenenmale ongeschikt hebben geoor
deeld ook spr. moet het verklaren, heeft de zaak belemmerd.
't Komt spr. voor dat het beter ware geweestdat de heer
de la Faille, alvorens met eene beschuldiging te komeneen
beschikbaar terrein had aangewezen waarop een voldoend ge
bouw voor gymnasium zou hebben kunnen worden gesticht
en had aangetoond dat burgemeester en wethouders eene gele
genheid om de beschikking over een terrein te erlangen heb
ben verzuimd. Dit is echter eene onmogelijkheid. Burge
meester en wethouders hebben geen enkele gelegenheid ver
zuimde. Op verschillende terreinen heeft het collegie de aan
dacht gvestigd gehad, zooals o. a. op het perceel op den hoek
van de Tweebaksmarkt en Kruisstraat, op dat op den noord
oosthoek van de Koningstraat en op nog een ander particulier
perceeldoch telkens is men op ongeschiktheid van het ter
rein als anderzins afgestuit. Ook dient men niet uit het oog
te verliezendat er omtrent de plaats der stichting verschil
van opinie kan bestaan tusschen curatoren en burgemeester
en wethouders en dat, waar dit zoo is, wel niet van laatstge
noemden kan worden verwacht, dat zij voorstellen in strijd
met hunne opinie zullen indienen, te meer, waar ieder lid van
den raad de bevoegdheid heeft het initiatief te nemen en zelf
voorstellen te doenzoodra hij van oordeel was dat burge
meester en wethouders de zaak te traag behandelden.
Spr. moet herhalen, dat hij werkelijk gelooft, dat het over
wegend belang dat heeren curatoren schijnen te stellen in den
d te Leeuwarden, van den 30 October 1879. 123
stand waar het gebouw zal verrijzen de werkzaamheden van
burgemeester en wethouders heeft belemmerd en er zeker, ware
dat belang minder op den voorgrond gesteldthans reeds een
plan voor 't minst in bewerking zou zijn. Bij burgemeester
en wethouders toch is ook voor goed de overtuiging geves
tigd, dat de voorloopige toestand, zooals hij tegenwoordig is,
niet kan blijven en door een definitie ven dient te worden ver
vangen. Het collegie is bereid zoo spoedig mogelijk voor
stellen aan te bieden om aan alle billijke voor het hooger
onderwijs gestelde eischen tegemoet te komenofschoon die
eischen, zooals uit de met curatoren gevoerde correspondentie
blijkt, niet zoo gemakkelijk zijn te bevredigen. Spr. wil cura
toren echter geen verwijt van die hooge eischen maken, inte
gendeel hij apprecieert zeer hunne goede zorgen.
Alleen wil hij constaterendat curatoren blijkens hunne
missive dd. 8 February 1877 zelf toch hebben erkend, dat de
beschikbare ruimte ter plaatse van het tegenwoordige gymna
sium allezins voldoende is om daarop een flink wel ingerigt
gebouw met den aankleve van dien te stichten, terwijl ze ver
der hebben gezegd, dat het nieuwe gymnasium-gebouw ter plaatse
niet anders kan tot stand komen dan met totale afbraak van al
het bestaandehet oude woonhuis ingesloten. Wanneer
nu bij burgemeester en wethouders de overtuiging bestaat
dat op minder kostbare wijze eene goede inrigting zal kunnen
worden verkregen, dan kan daarom burgemeester en wethou
ders toch geen verwijt worden gemaakt, dat zij de zaak niet
hebben behartigd. Dan kan er z. i. slechts sprake zijn van
verschil van inzigtiets wat in elk geval eene zaak zeer be-
moeijelijkt. Spr. gelooft dan ook niet dat andere leden de
zienswijze van den heer de la Faille zullen deelen en over
tuigd zullen zijn dat het dagelijkse h bestuur ook volgaarne de
belangen van het hooger onderwijs behartigt, daarbij echter
ook lettende, zoowel op de financiën der gemeente als ook op
de eischen van lager- en middelbaar onderwijs.
De heer de la Faille zou bijna het woord hebben gevraagd
voor een persoonlijk feit, wijl de heer Wiersma heeft gezegd
dat spr. op het dagelijksch bestuur eene beschuldiging heeft
geworpen, die hij moet recuseren. Spr. wil de diligentie van
burgemeester en wethouders niet in twijfel trekken, en zegt
dank voor de dienaangaande bekomen inlichtingen. Met be
trekking tot het laatstelijk door den heer Wiersma gesprokene,
nl. dat er naast de belangen van het hooger onderwijs moet
en zal worden gelet ook op de belangen van het lager en mid
delbaar onderwijs, erkent hij dankbaar het vele goede dat te
dien opzigte is tot stand gekomen. Maar het vroeger door
hem gesprokene was strekkende, om op den voorgrond i.? stel
len dat de wet op het hooger onderwijs eischt dat met i Oc
tober 1880 een voldoend ingerigt gymnasium gereed zijdat
curatoren niet ten achter zijn gebleven hierop te wijzen en
dat, wanneer men desniettegenstaande niet op tijd daarmee
klaar is, men in mora zal zijn. Bezwaren van financiëlen en
localen aard bestaan en zullen bestaandie kunnen door uit
stel niet worden weggenomen.
Den heer TrOGlstra komt het voor, dat de discussiën zoo-
danigen loop hebben gekregen alsof men nu reeds stond voor
een bepaald plan. Men staat hier echter voor een voorstel
om op de gemeente-begrooting een memoriepost aan te bren
gen welke vooral na de door den heer Plantenga voorgestelde
aanvulling voor alle voorstellen gelegenheid laat en niets prte-
judicieert. In verband met dit laatste dient spr. eene motie