124 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 30 October 1879. van orde instrekkende om de discussiën omtrent het onder- werpelijk punt te sluiten. Deze motie, genoegzaam ondersteund zijnde, wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming aangenomen, tengevolge waarvan de discussiën worden gesloten. Alsnu wordt allereerst in rondvraag gebragt het voorstel van den heer Plant0ilga, om de redactie van den door rap porteurs voorgestelden memoriepost in dier voege te wijzigen, dat wordt gelezenart. 8 kosten van stichtingvernieuwing of verbetering van een gebouw voor gymnasium, „memorie." Dit voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Alleen de heer de la Faille verklaarde zich tegendoch ver langde geen stemming. Vervolgens wordt het aldus gewijzigd voorstel van rappor teurs in rondvraag gebragt en dienovereenkomstig zonder hoofdelijke stemming besloten. Hierna wordt de vergadering voor eenige oogenblikken ge schorst. Bij heropening wordt bij monde van den heer C. W. A. Buma namens de betrokken raadscommissie uitgebragt het rapport omtrent twee bij gedeputeerde staten ingediende be zwaarschriften tegen aanslagen op het le suppletoir kohier der directe belasting op het inkomen, dienst 1879. Besloten zijnde dit rapport nog heden in behandeling te nemen, wordt de openbare zitting tijdelijk door den voorzitter opgeheven. Bij heropening der openbare zitting wordt de behandeling der gemeente-begrooting voortgezet en aan de orde gesteld het voorstel van rapporteurs om nog onder afd. VII van hoofd stuk III een memoriepost aan te brengen voor de stichting van een bewaarschool op het Vliet. De heer BlO0mb0rg0ii leest hetgeen burgemeester en wethoudejs in hunne memorie van beantwoording omtrent dezen post hebben gezegd en voegt nog daaraan toe, dat het collegie van dagelijksch bestuur ook met het oog op de invoe ring der nieuwe wet op het lager onderwijs den post achter wege heeft gelaten. Men weet nog niet of die invoering ook zal 'medebrengen dat het schoolgebouw op het Vlietthans voor lager onderwijs en voor bewaarschool gebruikt wordende, of geheel voor het lager onderwijs of geheel als bewaarschool in dieust kan of moet worden genomen. De heer Duparc zegt, dat de opmerking, over dit punt in het verslag voorkomende van hem afkomstig is. Het trok zijne aandacht, dat een postdie jaren lang op de begrooting was vermeld geworden, thans in eens werd achterwege gela ten. Hij weet weldat die veeljarige vermelding op de be grooting niets heeft gegevenmaar hij koesterde de vrees dat het weglaten tot grond kon hebben mindere overtuiging van de noodzakelijkheid van een ander gebouw voor de bewaar school op het Vliet. Nu hij echter heeft vernomen, dat dit niet het geval is en men den post heeft weggelaten alléén met het oog op de invoering der nieuwe wet op het lager onder wijs, zal hij zich bij de zaak nederleggen. Hierna trekken rapporteurs het door hen ter zake inge diend voorstel in en wordt afd. VII van hoofdstuk III vast gesteld zoo als zij is voorgedragenbehoudens de vermelding als art. 8 van een memoriepost voor een gebouw voor het gymnasium, wordende het geheele Ille hoofdstuk vastgesteld tot gelijk cijfer als op de ontwerp begrooting is vermeld. De artikelen van hoofdstuk IV volgns. 133 en 134 geVen geen aanleiding tot discussie en worden even als het hoofdstuk j zelf onveranderd vastgesteld. Eveneens worden vastgesteld artt. 1 tot en met 6 van hoofdstuk V, volgnr. 135 tot en met 140. Bij art. 7 van dat hoofdstuk, volgnr. 141 zegt de heer Plantonga dat, zoo als trouwens ook reeds in het ver slag is vermeld, hij van meening is, dat deze post hier minder goed geplaatst is. Wel is de post jaren lang onder dit hoofdstuk opgenomen geweest en is zijn plaats als zoodanig gewettigd maar toch zou hij hem liever onder het hoofdstuk der overige renten hebben willen opgenomen. Hier toch betreft het ook rente en wil men nu zien, wat de gemeente in totaal aan rente betaaltmen slaat natuurlijk het hoofdstuk der renten op, waaraan echter, blijft de post hier gehand haafd, eene som van ƒ900 zal ontbreken. Spr. komt het werkelijk voor dat de onderwerpelijke post moet worden ver plaatst naar hoofdstuk VIII der begrooting. De heer BlO0mb0rg0H zegtdat erzooals uit de memorie van beantwoording genoegzaam blijkt, bij burgemeester en wethouders geene overwegende bezwaren tegen de door den heer Plantenga gewenschte verplaatsing bestaan. Echter moet hij toch opmerken dat de onderwerpelijke post z. i. minder past onder hoofdstuk VIII, waarvan het hoofd is luidende: „renten en aflossingen van de door de gemeente aangegane „geldleeningen." De in behandeling zijnde post betreft geen rente of aflossing van aangegane geldleeningenhet is rente van een kapitaal dat volgens de verkoopvoorwaarden onder een door de gemeente aangekocht eigendom moest verblijven. Men mogt zegt spr. de koopsom niet in eens opbrengen. In verband hiermede kan spr. voor zich niet met eene verplaat sing meegaan. De heer Troolstra is ook tegen verplaatsing. Hij meent dat de post zeer teregt gebragt is onder het hoofdstuk „kosten van onderhoud der gemeente-eigendommen en de we gens die eigendommen verschuldigde lastenHet betreft hier een last en geen gewone rente van eene geldleening. Spr. meent dat juist het in behandeling zijnde hoofdstuk zich eigen aardig leent voor posten als in casu. De heer Plan.t0n.ga beschouwt dezen post meer, zooals men hem zou beschouwen in het particuliere leven. Hij meent dat het nog onafbetaald gedeelte der koopsom is te beschouwen als of gelijk te stellen met hypotheek en nu zal men toch wel niet de rente wegens die hypotheek onder de lasten van het eigendom gaan rangschikken. Om eigenaar van dat pand te worden heeft de gemeente als het ware gelden geleend van den verkooper. Het eenige verschil isdat hier dc crediteur bekend is, en bij de andere gemeenteschulden niet. Hierna wordt de discussie omtrent het voorstel van rap porteurs gesloten. Bij stemming wordt bedoeld voorstel met .9 tegen 7 stemmen verworpen. Voor stemden de heeren: Dirks, Plantenga, Hommes, Suringar, Duparc, Brunger en Buma. Wordt opgemerkt dat de heeren Wiersma en de la Faille de vergadering reeds hadden verlaten. Hoofdstuk V hierna onveranderd vastgesteld zijnde, worden afd. I en artt. 1 t/m 5 van afd. II van hoofdstuk VI (volg nummers 142 t/m 147) eveneens goedgekeurd. Bij art. 6 van afd. II van hoofdstuk VI merkt de heer Troolstra op, dat in vorig jaar bij het onderzoek der begrooting in de sectiën nog al eenige aanmerkingen zijn gemaakt omtrent de verordening op de prostitutie. Thans Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 30 October 1879. 125 schijnt dit niet het geval te zijn geweest, althans het verslag zwijgt er van. Spr. heeft niet de gelegenheid gehad bij te wonen de eerste vergadering der sectie, waartoe hij de eer heeft te behooren. Ware dit niet het geval geweest, zeker zou hij ditmaal omtrent bedoeld onderwerp eenige opmerkin gen hebben gemaakt, die dan welligt in het verslag van rapporteurs zouden zijn opgenomen. Hij zal die opmerkingen dus nu moeten doen. Het is hier niet de geschikte gelegen heid omtrent de zaak zelve uit te weiden. Genoeg zij het daaromzegt spr., dat hij verklaart tegen het beginsel gekant te zijndat bij de verordening omtrent de prostitutie ten grondslag is gelegd. Overigens nog het volgende: Ten vorigen jare hebben burgemeester en wethouders bij de beantwoording der in de sectiën gemaakte opmerkingen o. a. het volgende gezegd: „Met het oog op de omstandig heid, dat het cijfer der verpleegde vrouwen sedert de eerste invoering van de verordening op de prostitutietoen dat cijfer zeer belangrijk was, gaandeweg afneemt, hebben bur gemeester en wethouders nog geene aanleiding gevonden een bepaald voorstel in den aangegeven zin te doen." Doch wat blijkt nu uit het verslag omtrent den toestand der ge meente over 1878? dit, dat de toestand niets verbetert. Im mers in 1877 werden verpleegd 30 publieke vrouwen; met 1 Januarij 1878 waren nog in het ziekenhuis onder behande ling 8, in den loop van dat jaar werden opgenomen 28, zoodat er in 1878 totaal in het ziekenhuis werden verpleegd 36, terwijl op 1 Januarij jl. ook nog 8 verpleegden in het ziekenhuis waren overgebleven. Met deze cijfers uit een officieel verslag kan spr. constateerendat er geene verbete ring is te bespeuren en de verordening dus niet de verwachte resultaten oplevert. Hij wil echter ter zake geen voorstel doen. Alleen wenschte hij op deze feiten het oog te vestigen. Hierna wordt ook art 6 van afd. II van hoofdst. VIvolgno. 148 onveranderd vastgesteld evenals ook de overige posten van gemeld hoofdstuk, volgnos. 149 t/m. 160. De posten van hoofdstuk VII volgnos. 161 t/m. 198 geven geen aanleiding tot bespreking en worden vastgesteld zooals ze zijn voorgedragen. Eveneens worden vastgesteld de verschillende posten van hoofdst. VIII, volgnos. 199 t/m. 205, wordende echter op voor stel van burgemeester en wethouders nog aan dit hoofdstuk toegevoegd een nieuwe post als art. 4 van afd. III en wel voor subsidie ten behoeve der stadsbank van leening voor het aan den eervol ontslagen boekhouder H. Broersma toegekend pensioen ad ƒ450. Hoofdstuk VIII wordt hierna vastgesteld ge lijk het is voorgedragenmet dien verstande dat tengevolge den nieuw aangebragten post het totaal wordt verhoogd met ƒ450. De posten van hoofdstuk IX, X en XI, volgnos. 206 t/m. 209 worden zonder dat daarover discussie plaats vindt goed gekeurd wordende in verband met de verhooging van hoofd stuk VIII met ƒ450, het totaal der uitgaven vastgesteld op ƒ114,453.De uitgaven hiermede afgehandeld zijnde wordt overgegaan tot de ontvangsten. De posten van hoofdstuk I, zoo mede die van afd. I t/m. VII van hoofdstuk II volgnos. 1 t/m 7 geven geen aanleiding tot bespreking en worden onveranderd vastgesteldevenals ook artt. 1 t/m. 6 van afd. VIII volgnos. 8 t/m. 13. Bij art. 7 van gemelde afd. volgno. 14, vestigt de heer Plantonga de aandacht op hetgeen omtrent dezen post in het verslag van rapporteurs is vermeld. Ofschoon hij weet, dat het moeijelijk is een ontvangpost voor memorie uit te trekken, komt het hem toch voor, dat het met het oog op de te wachten herziening der verordening tot heffing van water- kaai- en walgelden hier wel wat kras is het zelfde bedrag te stellen als vroegere jaren. Hij weet niet of calculatie omtrent den invloed der beoogde wijziging der verordening wel mogelijk is, en daarom meent hij de aandacht er op te moeten vestigen. De heer Bloomborgon zegtdat zooals reeds is opgemerkt, eene herziening der verordening op de heffing en invordening van water- kaai- en walgeld aanstaande is. Bij de onzeker heid echter, welke gevolgen die herziening zal hebben t#n op- zigte van de opbrengst dezer heffing ten bate der gemeente, hebben burgemeester en wethouders het raadzaam geoordeeld, om, even als zulks ook steeds met andere voorwerpen of za ken welke zijn verpacht of verhuurd geschiedt, het bedrag der tegenwoordige pachtsom uit te trekken. Er is geen calcula tie als door den heer Plantenga bedoeldmogelijk. Zelfs weet men nog niet of de aan te brengen wijzigingen er ook toe zullen leiden, om in plaats van verpachtinggaardering toe te passen, in welk laatste geval zeker een hooger bedrag zou moeten worden uitgetrokken en aan den anderen kant een post van uitgaaf voor kosten van gaardering, doch spr. acht het wenschelijk de zaak niet vooruit te loopen en zich bij de aangebragte som te bepalen. Nadat de heer Plantonga had verklaard zich na de door den heer Bloembergen gegeven inlichting, bij de zaak te zul len nederleggen wordt ook art. 7 van afd. VIII van hoofdst. II onveranderd vastgesteld evenals ook artt. 89 en 10 volgno. 15, 16 en 17. Hoofdstuk II wordt hierna vastgesteld tot gelijk bedrag als voorgedragen. Art. 1 van hoofdstuk III, volgno. 18 wordt eveneens vastgesteld. Bij art. 2volgno. 19huur van huizen, zegt de heer Troolstra, dat onder dezen post, naar hij meent verschillende huisjes voorkomendoor de gemeente aangekocht met het speciale doel om geamoveerd te worden in het belang der volksgezondheid. Dit is o. a. stellig het geval met het huisje op den Wissesdwinger. Gaarne zou hij vernemenwaarom nu aan het beoogde doel geen gevolg wordt gegeven. Nadat de Voorzittor hieromtrent eenige opmerking had gemaakt, wordt de besproken post goedgekeurd, met dien ver stande evenwel, dat daaraan nog wordt toegevoegd een bedrag van ƒ65 voor huur van een huisje op den Wissesdwinger. De overige artikels van hoofdstuk IIIvolgnos. 20 t/m 30 geven geen aanleiding tot bespreking en worden vastgesteld gelijk ze zijn voorgedragen. Eveneens worden vastgesteld artt. 1 t/m 7 van hoofd. IV. Bij art. 8 van gemeld hoofdst.: 4/5 der opbrengst van de personele belasting (volgno. 39) zegt de heer Troolstra, dat hij niet onopgemerkt meent te moe ten latendat door het bestuur der rijksbelastingen in dezo gemeente dit jaar pogingen zijn in het werk gesteld, om me4c evenredigheid in den stand der huurwaarden voor de penc- nele belasting te brengen. De vele nieuwe panden in de laatste jaren gesticht, ziji? natuurlijk geschat op eene huurwaarde, welke verband houdt met de huurprijzen, maar een groot aantal andere perceelen vooral die welke slechts zelden van gebruikers verwisselen, stonden nog op eene huurwaarde voor vele jaren bepaald. Door de gebruikers dezer laatst bedoelde panden op deze wanverhouding opmerkzaam te maken en hen uit te noodig'jn

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1879 | | pagina 8