128
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 13 November 1879.
handeld, terwijl die, omschreven onder nos. 13 en 14, zijn
in lïanden gesteld van burgemeester en wethoudershet
adres vermeld no. 13 om praeadvies en dat omschreven no.
14 ten fine van beschikking.
IV. Verder wordt ter tafel gebragt eene resolutie van ge
deputeerde staten, houdende beschikking op bezwaarschriften
tegen het le suppletoir kohier der belasting op het inkomen,
dienst 1879.
In verband met deze resolutie wordt gemeld kohier nader
vastgesteld met een belastbaar inkomen van 09,757.16 en
een totaal van aanslag ad ƒ2,532.205.
V. Wordt overgegaan tot behandeling van de op den op
roepingsbrief vermelde punten.
1. Voorstel van burgemeester en wethouders tot intrekking
van 's raads besluit van 20 Augustus 1879, no. 6, betreffende
wijziging der verordeningregelende de jaarwedden der onder
wijzers aan gemeentescholen.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt conform
de conclusie van dit voorstel tot intrekking van het gemelde
raadsbesluit besloten.
2. Voorstel van burgemeester en wethouders op een verzoek
van H. T. Visser te Lekkumom maatregelen te nemendat
geen vuil water uit de aardappelmeel- en siroopfabriek te
Huizum worde geloosd in de openbare vaart.
De conclusie van dit voorstel luidt: „aan H. T. Visser,
visscher, verblijf houdende te Lekkum, te kennen te geven,
dat het bestuur dezer gemeente niet bevoegd is een onder
zoek in te stellen naar het water uit de aardappelmeel-fabriek
te Huizumen geene maatregelen kan nemen om de loozing
van dat water in het openbaar vaarwater te beletten, als
zijnde die fabriek buiten deze gemeente gelegenonder op
merking evenwel dat hij zich, des geraden oordeelende, ter
zake zal hebben te wenden tot het gemeentebestuur van
Leeuwarderadeel of tot heeren gedeputeerde staten van
Friesland.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt dienover
eenkomstig besloten.
3. Voorstel van burgemeester en wethouders tot wijziging
van de bepalingen voor de heffing en invordering van leges
(zie bijlage no. 16 van het verslag van 's raads handelingen).
Over de algemeene strekking van dit voorstel heeft geene
discussie plaats, in verband waarmede in behandeling wordt
genomen het ontwerp-besluit tot heffing van leges.
De consideranszoomede art. 1worden onveranderd
vastgesteld.
Bij art. 2 verzoekt de heer Duparc van burgemeester en
wethouders eenige inlichting, nl. of onder de in dit artikel
bedoelde stukken mede is begrepen het verslag van het ver
handelde in de openbare zittingen van den gemeenteraad,
dat toch ook van wege den raad wordt uitgegeven. Spr.
weet wel, dat de ingezetenen door abonnement op de
Leeuwarder Courant gratis een exemplaar van dat verslag
bekomenmaar het is spr. bekenddat personen, niet op die
courant geabonneerd, toch het raadsverslag wel zouden ver
langen te ontvangen.
De heer Bloembergen meent de gestelde vraag ontken
nend te kunnen beantwoorden. Het raadsverslag is, zooals
de heer Duparc bij nadere overweging ook zelf wel zal inzien,
niet een werk dat van de secretarie uitgaat. Het wordt van
wege. de uitgevers der Leeuwarder Courant gedrukt en be-
I hoort bij die courant. Overigens zou het ook zeer moeijelijk
zijn van gemeentewege het verslag verkrijgbaar te stellen,
wijl men: 1. moeijelijk zou kunnen bepalen het juiste getal
exemplaren dat men zou noodig hebben en 2. zeer zeker ook
met de uitgevers van de Leeuwarder Courant in conflict zou
komen, die het drukken van het raadsverslag hebben aange
nomen en wel tegen een matigen prijs, juist om het bij
hunne courant te kunnen toevoegen en het debiet van deze
te vermeerderen. Spr. kan in elk geval bepaald verzekeren,
dat het niet in de bedoeling van het collegie ligt het raads
verslag onder de stukken, bedoeld in art. 2, te begrijpen.
De heer Duparc zegt voor de bekomen inlichting dank,
waarna art. 2 onveranderd wordt vastgesteld, evenals ook
artt. 3 en 4.
Bij art. 5 zegt de heer Duparcdat bij dit artikel,
geheel in overeenstemming met de wet van 23 April
1879, eene leges-heffing wordt vastgesteld voor het voltrek
ken van een huwelijk op andere tijden, dan die, voor koste-
looze huwelijksvoltrekking bestemd. Hij kan echter niet inzien,
waarom er, terwijl voor die regten artt. 238 en 254 der ge
meentewet van toepassing zijn, zulk een groot verschil in
mag of moet bestaan.
Volgens het ontwerp-besluit zal b. v. voor eene huwelijks
voltrekking op Dingsdag worden gevorderd een regt van/10,
terwijl, indien de voltrekking plaats heeft op Donderdag,
daarvoor 20 zal moeten worden betaald. Spr. heeft zich af
gevraagd, of de dienst, die men voor de huwelijksvoltrekking
op Donderdag bewijstzooveel grooter is dan die voor de hu
welijksvoltrekking op Dingsdag? Gaarne zou hij de reden van
dit verschil wenschen te vernemen. Ligt ze misschien hierin,
dat Donderdag is de dag, waarop meestal raadsvergadering
gehouden en alzoo gebruik gemaakt wordt van de ge
wone trouwzaaldan meent spr. er bij voorbaat op te moeten
wijzendat toch niet op iederen Donderdag de raad vergadert
en de zaal dus sommige Donderdagen voor huwelijksvoltrekking
beschikbaar is. Doch al is het, dat de gewone trouwzaal niet
disponibel is en alzoo andere schikkingen moeten worden ge
troffen zijn deze dan wel van dien aarddat deze de hoogere
heffing wettigen Of wil men misschien aan eene huwelijks
voltrekking op Donderdag eenig meerder decorum verbinden
en moet dit de reden van de hoogere heffing zijn Spr. komt
tot deze laatste vraag, dewijl dit op sommige plaatsen inder
daad het geval is en men daarnaar dan ook regten moet be
talen.
De heer Bloembergen meent, dat de heer Duparc de
door hem gewenschte inlichting kan vinden in de memorie
van toelichting door burgemeester en wethouders aan hethef-
fings besluit toegevoegd. Daarin toch is uitdrukkelijk te lezen:
„Voor de voltrekking van een huwelijk op Donderdag heeft
„men gemeend een hooger bedrag te kunnen stellen, in ver-
„band met buitengewone schikkingen, die op dien dag veelal
„moeten genomen worden tot het beschikbaar stellen van de
„noodige localiteit en het behoorlijk inrigten van deze voor
„dit doel.
Wat nu de opmerking van den heer Duparc betreft, dat de
gewone trouwzaal niet iederen Donderdag voor het houden van
raadsvergadering behoeft te worden gebruiktspr. kan die op
merking niet geheel toegeven. De bepaling van den dag of
tijd voor het houden van raadsvergadering is immers volgens
art. 40 der gemeentewet aan den burgemeester overgelaten en
Verslag der handelingen van den gemeenteraad
waar men nu weet, dat deze bij voorkeur den Donderdag
kiest, als meest geschikt voor de raadsleden, daar heeft men
gemeend in het algemeen te moeten bepalendat voor huwe
lijksvoltrekking op dien dag een hooger regt moet worden
betaald. Het gaat ook wel niet op in de verordening te be
palen dat het hoogere regt alleen dan verschuldigd is, wan
neer de huwelijks voltrekking zamen valt met het houden
eener raadsvergadering of andere gelegenheid, waarvoor het
gebruik der gewone trouwzaal noodig is. En wat nu het
décorum betreftwaarvan de heer Duparc sprakhet is waar,
dat in den regel bij huwelijks voltrekkingen als men hier be
doelt meer publiek en meerdere bloedverwanten tegenwoordig
zijn, waardoor ook meerdere diensten van gemeentewege wor
den vereischt. Men moet zich voor dergelijke huwelijksvol
trekkingen eenigermate inrigten. O. a. is overbrenging van
meubilair en meerder politie-toezigt dikwerf noodig. De
meerdere bemoeijingendie men ter zake heeft zijn de redenen,
waarom men een hooger regt wil hebben geheven. Misschien
zal hier tegen worden aangevoerd, dat het toch hier betreft
eene heffing van leges zich regelende naar de gegoedheid der
personendoch dit denkbeeld heeft men hier juist willen ver
mijden. Eldersb. v. in Amsterdam is dit wel het geval
daar is men zelfs zoover gegaan, om eene zekere klassenver
deling vast te stellen en is er zelfs eene klassedie eene
betaling van 100 leges medebrengt.
De heer Duparc moet opmerken, dat, waar de geachte
vorige spreker er op heeft gewezendat aan den burgemees
ter de bepaling van den dag voor het houden van raadsver
gadering is, men toch ook niet behoort te vergeten, dat het
reglement van orde bepaalt, dat op eiken 2en en 4en Don
derdag in de maand vergadering van den raad wordt gehou
den. Doch dit daargelatenvoor zich heeft spr. nog niet de
overtuiging, dat er wezenlijk verschil in diensten kan bestaan.
Intusschen, het heffingsbesluit moet door den Koning worden
goedgekeurdmet het oog daarop ":al spr. zich bij het ont
werp neerleggen. Hij vindt echter, dat de vergoeding voor
de op een Donderdag te voltrekken huwelijk vrij ruim zal zijn.
De Voorzitter kan zich zeer goed bij het door den heer
Bloembergen gesprokene aansluiten. Hij meent echter daaraan
nog eene kleine toevoeging te moeten doen en wel deze. De
ambtenaren van den burgerlijken stand staan onder sterke con
trole en hebben groote verantwoordelijkheid. Daarentegen
hebben zij hoegenaamd geene verdienste. Gaat het nu wel op
om die heeren, door het vaststellen van eene lage- en voor
alle dagen der week gelijke heffing4 als 't ware te verpligten,
om zich voor het voltrekken van huwelijken iederen dag maar
disponibel te stellen?
De heer Bloembergen moet den voorlaatsten spreker ob
serveren, dat hem de aangehaalde bepaling van het reglement van
orde niet onbekend was. Die bepaling neemt echter niet weg,
dat de burgemeester bevoegdheid heeft ook op meerdere dan
de bij dat reglement bepaalde dagen raadsvergadering te beleggen
en daarvoor om de straks genoemde redenen bij voorkeur den
Donderdag kiest.
Voorts moet spr. opmerken, dat, waar de heer Duparc heeft
betwijfeldof de voorgestelde heffing wel de Koninklijke goedkeu
ring zal erlangen, dat de in den loop dezes jaars te Amster
dam vastgestelde heffing, waarbij, zooals hij reeds vroeger mede
deelde eene klassenverdeeling is aangenomen, de Koninklijke
goedkeuring heeft bekomen. In die goedkeuring heeft men
te Leeuwarden, van den 13 November 1879. 129
naar sprs. meening een antecedent, op grond waarvan men
wel mag aannemen, dat ook de hier voorgestelde heffing wel
zal worden goedgekeurd. In ieder gevalzal het dienstig zijn
eventueel te rijzen bezwaren af te wachten.
Hierna niemand meer omtrent art. 5 het woord verlangende,
wordt dat artikel onveranderd vastgesteld.
Bij art. 6 dient de heer Duparc een amendent in, strek
kende om aan dit artikel toe te voegen het navolgende: Met
dat tijdstip wordt het besluit van 14 Oct. 1852, houdende vast
stelling van een tarief voor de heffing van leges ter secreta
rie dezer gemeente, ingetrokken.
Dit amendement wordt door burgemeester en wethouders
overgenomen, waarna het geamendeerd artikel zonder discus
sie en hoofdelijke stemming wordt goedgekeurd.
De verschillende artikels van het heffings-besluit hiermede
afgehandeld zijnde, bekomt de heer van Slotcrdijck verlof
der vergadering, om ten opzigte van het reeds vastgestelde
art. 4 nog eene bedenking in het midden te brengen. Blij
kens de redactie van dat artikel zal van iedere gunstige be
schikking op verzoekschriften leges worden geheven, uitge
nomen van die, vermeld in de laatste alinea van het artikel.
Dientengevolge zal ook leges worden geheven van gunstige
beschikkingen op reclames ter zake de belasting op het in
komen. 't Komt spr. echter voor, dat dit niet in de bedoe
ling van het bestuur kan liggen. Immers men moet niet
vergetendat die gunstige beschikkingen hun oorzaak vinden,
hierindat de raad later wordt ingelicht omtrent zaken
welke hij vroeger niet wist en waardoor hij een verkeerden
aanslag heeft toegepast. Zal men nu den aangeslagene, die
men eerst heeft verongelijkt, later, wanneer men dit wil her
stellenleges doen betalen? Spr. gelooft dat dit niet in de
bedoeling ligt, ofschoon hij weet. dat dergelijke handeling
in overeenstemming zou zijn met wat wel bij rijks-ambtena
ren geschiedt. Begaat toch een rijks-ambtenaar, altijd vol
gens het oordeel van een ondergeschikt ambtenaareene
overtreding, b.v. van de wet op de registratie, dan gaat hij
tegen de hem opgelegde boete meestal in beroep en blijkt
het daarbij, dat hij is verongelijkt, dan wordt vrijstelling van de
betaling der boete verleend, doch moet hij niettemin voor de
gunstige beschikking leges worden betaald. Dit is, zegt spr., eene
zaak, die bij alle rijks-ambtenaren bekend is, doch ook ge
noegzaam beklaagd wordt. Het is onbillijk, om iemand die
verongelijkt is, later, wanneer dat ongelijk wordt hersteld,
kosten te laten betalen. Daarom acht spr. het wenschelijk
dit bij deze verordening te voorkomen en geeft hij in over
weging om alsnog op art. 4 terug te komen en in de 2e
alinea te bepalen, dat ook van beschikkingeu op reclames ter
zake de directe belasting op het inkomen geen leges wordt
geheven.
De heer Bloembergen kan verklaren, dat het niet in de
bedoeling heeft gelegen, om ook de gunstige beschikkingen
op reclames ter zake belastingen aan de legesheffing te onder
werpen. Dat zijn niet zoo regtstreeks verzoek- maar meer
bezwaarschriften. Waar die bezwaarschriften echter meestal
ook een verzoek inhouden, is het misschien niet ondienstig
om, zooals de heer van Sloterdijck wil, te dier zake eenige
bepaling te maken. Hij zou daarom achter het woord „on
vermogen" in de 2e alinea van art. 4 willen hebben gelezen:
„voor beslissingen op bezwaarschriften ter zake de belasting
„op het inkomen.