132
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 13 November 1879.
trent afvoer van water uit de aardappelmeel-siroopfabriek te
Huizum in het openbaar vaarwater.
Hij heeft met belangstelling dat adres gelezen en ofschoon
hij de daarop genomen beschikking als volkomen juist be
schouwt aangezien de hier bedoelde fabriek niet in de ge
meente Leeuwarden is gelegen, meent hij toch te moeten
constateren, dat werkelijk de loozing van het water uit de
aardappelmeel-siroopfabriek te Huizum een zeer nadeeligen in
vloed heeft op den toestand van het water en van de visch
daarin rondom de stad. Spr. wenscht de aandacht van het
dagelijksch bestuur te vestigen op dit feit, dat zeker niet van
belang is ontbloot. Immers een groot deel der ingezetenen
heeft zich op zekere tijden te onthouden van het gebruik van
vleesch en moet daardoor veel gebruik van visch maken. En
niet alleen die, maar ook vele andere ingezetenen stellen veel
belang in het bekomen van visch. Nu is het toch maar waar,
dat waar het water rondom de stad bedorven is, niet alleen
de zich daarin bevindende visch sterft, maar ook de aanvoer
van rivier-, meer- of zoetwatervisch zeer wordt belemmerd.
De visschers zijn genoodzaakt, zoodra zij in de nabijheid der
stad komen, de visch uit de karen te nemen, terwijl men
verder genoodzaakt is haar onmiddelijk af te leveren of in te
pakken en te verzenden. Van bewaren in vischkaren zooals
men vroeger wel had in de gracht achtér den Prinsentuin
kan tegenwoordig, geen sprake meer zijn. Het is misschien
ook wel mogelijkdat door de wegneming der sluizen bij het
zoogenaamde vallaat, het water om de stad bi akker is dan
wel vroeger, doch in ieder geval acht spr. het wel wensche-
lijkdat op de onderwerpelijke zaak ook uit dit oogpunt de
aandacht wordt gevestigd en worde overwogen of misschien
in overleg met Leeuwarderadeel ook ter zake maatregelen zijn
te nemen.
De Voorzitter moet ten dezen vooral hierop wijzen, dat
het niet is het gemeentebestuur van Leeuwarderadeel, in welke
gemeente de fabriek is gelegendat de vergunning heeft ver
leend, maar dat het gedeputeerde staten zijnwelke de con
cessie hebben toegestaan. Voorts moet hij opmerkendat
deze laatsten ook meermalen zijn gewezen op het bederf van
het water rondom de stad.
De heer Minnema Buma meent in verband met het door
den heer Dirks gesprokene de aandacht van het dagelijksch
bestuur te moeten vestigen op een ander puntdaarmede in
verband staande. Zooals de raad welligt zal weten, wordt te i
Dronrijp soortgelijke fabriek opgerigt als waarop de heer Dirks I
doelde. Nu weet spr. niet of en zoo ja op welke wijze het
water uit die fabriek in het algemeen boezemwater zal wor- j
den geloosd, maar hij vermoedt, dat er toch wel eene aan- I
vraag zal komen om vergunning voor het leggen van een dui-
k«r of anderzins door den trekweg. Onbekend als hij is met
de voorwaarden, welke door het gemeentebestuur van Menal-
dumadeel aan de vergunning tot oprigting der fabriek zijn
verbondenzou hij het wenschelijk achten, dat bij de over-
weging van bedoelde aanvraag wat deze gemeente betreft er
op worde gelet, in hoeverre voorwaarden kunnen worden ge
steld, die zooveel mogelijk waterbederf zullen voorkomen.
Dat het een feit is, dat thans meermalen het water rondom,
ja zelfs op belangrijke afstand van de stad bedorven is ook
spr. kan dit constateren. Meermalen heeft hij ontwaard, zoo
wel door de onaangename reuk van het water als door de
vele doode visch die er in dreef, dat zelfs op ys uur afstand,
ja soms onder Wartenahet water bedorvenalthans verre
van zuiver en frisch was.
Nu heeft men nog alleen bij oostenwind waterbederf in en
om deze stad te vreezen; worden echter ten opzigte van de
opgerigte fabriek te Dronrijp geene voldoende voorzorgen ge
nomen, dan zal dit ook het geval zijn bij westenwind. Spr.
acht het daarom niet ondienstig de aandacht van het dagelijksch
bestuur ook op de oprigting dier fabriek te Dronrijp te vestigen.
De heer Bloembergen zegtdatvoor zooverre hem be
kend tot dusver bij het gemeentebestuur geen aanvraag is in
gekomen omten behoeve van de fabriek te Dronrijp in den trek
weg eene doorgraving of duiker te mogen aanbrengen. Wel is
er aanvraag geschied tot het leggen van een dam, doch meer
niet. Z. i. is het ook zeer goed mogelijk, dat het water uit de
fabriek langs slooten in de Schingervaart zal worden geloosdin
welk geval daartegen dezerzijds niets is te doen. Naar het
spr. voorkomthangt in dezen alles af van de concessie door
het betrokken gemeentebestuur en voor zooveel de lozing van
het fabriekswater in de Harlingervaart betreft door gedepu-
staten verleend of nog te verleenenvoorts vergete men niet,
dat er provinciale reglementen bestaan, die de uitlozing van
voor de gezondheid schadelijke stoffen niet alleen in bij het rijk
of de provincie, maar ook in bij gemeenten of particulieren in
onderhoud zijnde vaarwaters verbieden. In hoever nu aan de
fabriek zoodanige inrigting is te gevendat waterbederf
wordt voorkomen weet spr. niet; wel weet hij, dat de last,
welke men alhier heeftin dubbele mate in de provincie Gro
ningen wordt ondervonden en dat men ook daar ernstig naar
middelen ter voorziening uitziet.
Spr. is van meening dat men ten opzigte van de fabriek
waarop de heer Minnema Buma doelt, dezerzijds niets of althans
weinig kan doenmaar dat dienaangaande alles afhangt van
de voorwaarden, onder welke de vergunning tot oprigting is
of wordt verleend.
Hierna niemand meer het woord verlangende, sluit de
voorzitter de vergadering.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad
Vergadering van Donderdag 27 November 1879.
Tegenwoordig 18 leden.
Afwezig: de heeren Duparc en Brunger met- en de heer
Wiersma zonder kennisgeving.
Voorzitter de heer mr. W. J. v. Weideren baron Rengers.
I. De notulen van de vorige op 13 November j.l. gehou
den vergadering worden gelezen en onveranderd vastgesteld.
II. Wordt ter tafel gebragt:
1. een rapport der raadscommissie omtrent de begrooting
van het Nieuwe Stads Weeshuis, dienst 1880.
De commissie stelt hierbij voor de ingezonden begrooting
vast te stellen tot een bedrag in ontvang van ƒ28,487,905,
in uitgaaf van ƒ28,483.46 en met een saldo ad ƒ4.445;
2. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het op
nieuw vaststellen van 4 verordeningen, tegen wier overtre
ding straf is bedreigd.
De Voorzitter deeR'* mede, dat deze nieuwe vaststelling
wordt vereischt tot herstelling van een formeel verzuim om
trent het formulier van afkondiging gepleegd. Hoewel dat
verzuim jaren lang onopgemerkt is gebleven en de toepassing
der verordeningen niet heeft belet, wordt thans door de
regterlijke magt bezwaar gemaakt voor verdere toepassing.
Aangezien nu die verordeningen onderwerpen betreffen, wier
regeling hoogst noodig is en het openbaar gezag niet bij
magte is de c vertredingen, die dagelijks kunnen plaats hebben,
te vervolgen, wenscht spr. zoo straks het voorstel te doen
tot dadelijke behandeling van het aangeboden voorstel over
te gaan. Hij kan overigens mededeelendat de commissie
voor het ontwerpen van strafverordeningen deswege is gehoord.
3. Voorstel van burgemeester en wethouders tot ontheffing
van huur der herberg de Bleek c. a.
Burgemeester en wethouders stellen hierbij voor te besluiten
a. aan S. S. Brongersma te kennen te geven, dat de raad
genegen is tot ontbinding der huurovereenkomst, d.d. 14
November 1877, indien het resultaat van eene te houden
publieke verhuring zoodanig isdat de belangen der gemeente
niet worden geschaad;
b. burgemeester en wethouders te magtigen, om indien
S. S. Brongersma genegen is de kosten, vallende op eene
publieke verhuring, te betalen, over te gaan tot de verhu
ring van de herberg de Bleek c. a.
4. Het 2e suppletoir kohier der directe belasting op het
inkomen, dienst 1879.
De voorzitter stelt voor en de vergadering besluit om dit
kohier met daartegen ingediende reclame en advies der
reclame-commissie nog heden in behandeling te nemen.
5. Voorstel van burgemeester en wethouders tot vaststel
ling van het plan voor eene suppletoire leening ten behoeve
der stichting van het beurs-waaggebouw.
Burgemeester en wethouders stellen hierbij voor goed te
keuren een door hen overgelegd ontwerp-planzooveel mo
gelijk overeenkomende met de bepalingen in het primitief
plan der geldleening, ten behoeve van gemelde stichting.
III. Wordt medegedeeld:
1. de goedkeuring door gedeputeerde staten van het
le suppletoir kohier der belasting op het inkomen, dienst
1879;
2. het berigt van den heer I. Bolman, dat hij aanneemt
de herbenoeming tot lid der commissie van administratie der
stads bank van leening;
Bijvoegsel behoorende bij de Leeuwarder Courant.
te Leeuwarden, van den 27 November 1879. 133
3. de aanneming door den heer G. Gratama van zijne
benoeming tot voogd der stads armenkamer
4. het berigt van jhr. mr. O. van Eysinga, dat hij niet
aanneemt de benoeming tot voogd van de stads armenkamer.
Wordt besloten: de onder nos. 1, 2 en 3 vermelde mede-
deelingen voor notificatie aan te nemen en van het berigt
omschreven onder no. 4, mededeeling te doen aan heeren
voogden der stads armenkamer, met uitnoodiging tot inzen
ding eener nieuwe voordragt.
IV. Wordt overgegaan tot behandeling van de op den
oproepingsbrief vermelde punten.
1. Itapport eener raadscommissie over de begrooting van
administratiekosten der stads bank van leening voor 1880.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt conform
het advies der raadscommissie de begrooting van administratie
kosten der stads bank van leening, dienst 1880, goedgekeurd
en wel tot een totaal cijfer van ƒ6380.
2. Voorstel van burgemeester en wethouders op het verzoek
van mr. W. W. Kutschom eervol ontslag als voogd van het
nieuwe stads weeshuis.
Overeenkomstig de conclusie van dit voorstel wordt beslo
ten en wel zonder discussie en hoofdelijke stemming, aan
den heer inr. W. W. Kutsch, tengevolge van zijn daartoe
strekkend verzoek, Jmet ingang van den 1 Januarij 1880 op
de meest eervolle wijze ontslag te verleenen als lid van het
bestuur van het Nieuwe Stads Weeshuis, onder dankbetuiging
voor de vele en gewigtige diensten, in die betrekking gedu
rende eene lange reeks van jaren aan de gemeente bewezen.
3. Voorstel van burgemeester en wethoudei's op het adres
van drie huurders van aan de gemeente behoorende perceelen
land om gedeeltelijke kwijtschelding van huur.
De conclusie van dit voorstel luidt:
aan de adressanten J. Nieuwenhuis, D. Wiemers en W.
Beintema te kennen te geven, dat het door hen gedaan ver
zoek om kwijtschelding van een gedeelte der huur, over het
huurjaar 1879/80, verschuldigd wegens bij hen van de ge-
I meente in gebruik zijnde perceelen landniet voor inwilli
ging vatbaar is geacht en mitsdien wordt gewezen van de
hand.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt dienover
eenkomstig besloten.
4. Voorstel van burgemeester en wethouders tot wijziging
van het reglement voor de bevolkingsagenten.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt conform de
strekking van dit voorstel besloten:
1 art. 1 van het reglement voor de bevolkingsagenten, opge
nomen in het Gemeenteblad no. 15 van 1877 te wijzigen in
dier voege, dat in plaats van vijfhonderd vijftig daarin worde
gelezen „zeshonderd."
5. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het verleenen
van eervol ontslag als voogd der stadsarmenkamer aan jhr.
Q. C. J. v. Andringa de Kempenaer.
Conform de conclusie van dit voorstel wordt besloten en
wel zonder discussie en hoofdelijke stemming aan den heer
jhr. Q. C. J. v. Andringa de Kempenaer eervol ontslag te
verleenen uit zijne betrekking van voogd der stadsarmenkamer,
ingaande den 1 Januarij 1880.
6. Benoeming van een hulponder tv ijzer aan gemeenteschool
no. 7.
23