28 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 25 Maart 1880. leg bij het spoor is dit echter vrij wat bijgewerkt. Hij vreest echter, dat dit niet het geval zal worden met het gymnasium, wijl de ondervinding geleerd heeft, dat, waar uitbouw plaats heeft, dit juist aan den kant van den spoorweg is. De aan bouw zal dus niet zijn aan den kant van de voorgestelde plaats van het gymnasium, maar juist aan den anderen kant, waardoor het gymnasium-gebouw hoe langer hoe meer van het midden afgelegen zou worden. Het amendement van den heer van Sloterdijck wordt onder steund door den heer Minneina Buma en dientengevolge in behandeling genomen. De heer Wiersma kan zich niet met het amendement vereeuigen. Kortelijk wil hij nagaan de argumenten, waarom de heer van Sloterdijck beweertdat de door hem bedoelde plaatshet Oude Veemarktterreiu, voor de stichting van het gymnasium-gebouw beter is, dan die door burgemeester en wethouders voorgesteld. Het doet spr. genoegen dat in de gevoerde discussie dui delijk op den voorgrond is gesteld, dat de heer van Sloterdijck door het door hem gesprokene niet weergeeft het denkbeeld van curatoren, maar dat het enkel op het oog heeft de voor keur die de gemeenteraad kan hebben, om het bedoelde ter rein voor de stichting van het gymnasium te bestemmen. Daardoor toch is opgehelderd dat, waarover de voorzitter reeds zijne bevreemding te kennen gaf, nl. dat in de missive van curatoren met geen enkel woord van het denkbeeld van den heer van Sloterdijck wordt gewaagd. De heer Minnema Buma heeft duidelijk verklaard, dat, ofschoon ook hij als bur ger als ingezeten dezer gemeente het gymnasium-gebouw liever zag geplaatst op liet Oude Veemarktterreiu, het eollegie van curatoren zich met cle door burgemeester en wethouders voor gestelde plaats voor- en inrigting van dat gebouw heeft rereenigd. Spr. wil hierop drukken, omdat daardoor de beslissing dei- kwestie op een ander terrein wordt overgebragt. Immers, nu is het niet meer de vraag of eene andere plaatsing dan de door burgemeester en wethouders voorgestelde voor het gym nasium zelve beter is, maar alleen of het gemeentebelang, de gemeentelinanciën door eene andere plaatsing zouden worden gebaat. Geenszins heeft het spr. verwonderd, dat curatoren geen bezwaar tegen de door burgemeester en wethouders voor gestelde plaats van stichting hebben geopperd. Hij is van meening, dat dit wel het geval zou zijn geweest, indien het Oude Veemarktterrein voorgesteld was geworden. Immers voor een gymnasium is in de eerste plaats noodig eene rustige plaats. Het onderwijs moet niet kunnen worden gestoord door liet geraas van karren, het loeijen van vee of wel door ander straatrumoer en dat dit wel degelijk kan, daarvan heeft men immers hier zelfs het bewijs. Meermalen toch wordt de gere gelde gang van zaken hier in het gemeentehuis bemoeijelijkt door voorbijgaand straatrumoer en meermalen wordt men daar door in het spreken belet. Dit moet zooveel mogelijk voor het gymnasium worden voorkomen. Eene stille, en niet zoo als het Oude Veemarktterrein, eene zeer drukke plaats, is voor het gymnasium noodig. Geenszins verwondert het dus spr. dat curatoren zich met de door burgemeester en wethouders voorgestelde plaats hebben vereenigd. Eu wat nu de door hen gemaakte opmerking betreft, dat zij als juiste plaats gaarne zouden zien aangewezen het terrein nabij de gracht voor de gasfabriek, dit is, zooals de heer Minnema Buma opmerkte, meer de uitdrukking van het persoonlijk gevoel van de leden van curatoren. Men vindt die plaatsing schooner, omdat het gebouw dan meer aan de streek en meer bij de hand zou staan. Ook spr. erkent dit, doch het weegt bij hem niet zoo zwaardat hij daarom het fraaije plantsoen ter plaatse geweld zou willen aandoen. De heer van Sloterdijck heeft gewezen op den grooten afstand bij eventuele plaatsing van het gymnasium-gebouw op den Brink nabij de infirmerie doch spr. meent dat dit bezwaar alleen bij curatoreu zou kunnen wegen, maar niet bij de leden van den raad. Eerst- genoemden toch hebben meer in het bijzonder te waken voor de belangen der inrigting. Daarenboven gelooft spr., dat, in vergelijk met de door den heer van Sloterdijck gewenschte plaats, de afstand ook in dezen geen geldig motief kan wezen. Aangenomen eens, dat men hier, op de hoogte van het stadhuis heeft het centrum der gemeente, dan zou het bij meting zeker blijkendat de afstand tusschen dat centrum en de door burgemeester en wethouders voorgestelde plaat» niet veel meer of veel grooter is dan die tusschen het cen trum en het Oude Veemarkt terrein. Men bedenke, dat men om naar eerstgenoemde plaats te komen slechts de Hoofdwacht, de Speelmanstraatde Put en de Moiinikkemuurstraat heeft te passeren, en dat men, om op het Oude Veemarktterrein te komen de St. Jacobstraat loopen, de Nieuwstad oversteken en den Wirdumerdijk passeren moet. En moge ook al mis schien eenig verschil in afstand bestaan, geen afdoend argu ment tegen de voorgestelde plaatsing kan dit zijn. Naar het spr. voorkomt bohoeft men niet zoo angstvallig te zijn om trent de treden van jongeliedenna een reis per spoor of wel na volbragten schooltijd. En wat nu de zaak betreft, gezien van het standpunt van het finantieel belang dér gemeente, n.l. met overweging der vraag, door welke plaatsing zal de minste opoffering van de gemeente worden geëischtspr. moet opmerkendat in ieder geval een plaats improductief zal worden gemaakt, daarge laten of men het benuttigd terrein als bouwterrein of wel op andere wijze zou hebben willen exploiteren. Waar men twee plaatsen heeft, beide voor het beoogde doel geschikt, dan behoort het voor de keuze daaruit bij den raad mede de vraag te zijn, welke plaats de minste waarde vertegenwoordigt, en welke plaat-s dus de minste opoffering eischen zal. En stelt men zich in dezen nu die vraag, dan ligt het voor de hand dat de plaat-s door burgemeester en wethouders voorgesteld zal worden gekozen Het behoeft toch geen betoog, dat het Oude Veemarktterrein meer waarde heeft dan de Brink bij de infirmerie, vooral tegenwoordig, nu de trek in huizen in het nieuw gedeelte der stad zoo belangrijk is. Dit punt brengt spr. nog op een ander argument. In tien laatsten tijd zijn, hetzij vrijwillig, hetzij gedwongen, vele publieke gebouwen of iurigtingen in het nieuw gedeelte der stad verrezen. Men denke slechts aan de hoogere burgerschool, de spaarbank, het beurs- en waaggebouw, de veemarkt enz. Nu verdient het zeker wel overweging, om ook aan den anderen kant der stad eens een publiek gebouw te doen verrijzen én daardoor te trachten de beweging ook daar ter plaatse eeuig- zins te vermeerderen. Naar het hem voorkomt is het ge meentebestuur daartoe zedelijk verpligt en zullen er overwe gingen van groot belang moeten zijnindien men tot stich ting ook van het gymnasium gebouw in het nieuw gedeelte der stad overgaat. En wat nu eindelijk den welstand betrefthij is van oor deel dat deze door plaatsing van het gymnasium gebouw op het Oude Vee marktterrein bepaald zou worden benadeeld Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 25 Maart 1880. 29 daargelaten nog, dat dat gebouw door de onmiddelijke nabij heid van het beurs-waaggebouw en andere monumentale ge bouwen nimmer tot zijn regt zou komen. Er is gezegd, dat liet Oude Veemarktterrein vroeger voor verbouwing is aangewezenspr. zal dit niet tegenspreken. Hij wil echter opmerken, dat men toen voor een geheel an deren toestand stond dan thans. Was het indertijd genomen besluit om op bedoeld terrein het beursgebouw te stichten, verwezenlijkt, dan hadden zeker particuliere huizen gestaan waar nu het beurs-waaggebouw is verrezen. Men had toen dus een geheel anderen toestand te beoordeelen dan thans. Doch hoe het ook zij, curatoren hebben het niet in het be lang der inrigting gerekend dat het gymnasium verrijze op eene andere plaats dan als de door burgemeester en wethou ders voorgestelde. Daarenboven zegt spr., het Oude Vee markt terrein is vroeger eens door den heer de la Faille, tliaus tot zijn leedwezen door ongesteldheid afwezig, genoemd voor de plaatsing van het gymnasium gebouw. De omstan digheid dat toen geen enkele stem is opgegaan tot onder steuning van het door dezen geopperd denkbeeld heeft bur gemeester en wethouders er toegeleid om ter zake niet meer aan bedoeld terrein te denken. Werkelijk heeft het spr. eenigzins verwonderd, dat, nu de zaak in wijzen is, nu er een volledig plan der stichting is aangeboden, dat volgens curatoren niets te wenschen overlaat, althans door hen is goedgekeurd, dat thans nog wordt getracht eene andere plaats voor de stichting te verkrijgen. Geenszins acht hij het ver standig om de zaak op nieuw op losse schroeven te zetten, alleen ter wille van een terrein, dat hoogstens iets aangenamer gelegen is te noemen, doch dat daarentegen ook veel meer opoffering van de gemeente zal eischen. In verband met een en ander meent hij het voorstel van burgemeester en wethouders den leden met ernst te moeten aanbevelen. De heer Bruinsma moet zich ook tegen het amendement van den heer van Sloterdijck verklaren en heeft daartoe vier derlei reden. Ten eersten is hemzooals de voorzitter ook reeds teregt heeft opgemerktde rijks hoogere burgerschool te nabij. Met de ondervindingdie hij van uit zijne jeugd heeft, vreest hij voor conflicten. Hij gelooft dat deze door de door bur gemeester cn wethouders voorgestelde plaatsing van het gebouw zullen worden voorkomen. Ten tweeden is het terrein der Oude Veemarkt hem te druk voor het gymnasium. Men bedenke, dat wanneer het gebouw ter plaatse stond, men een square zou hebben, menigmaal gepasseerd wordende door de infanterie bij exercitiën op het plein van justitie en in het algemeen met druk verkeer, vooral op marktdagen, iets wat den goeden gang van het onderwijs bepaald zou bemoeijelijken. Ten derden vindt hij de gelegenheid tot lichtschepping minder goed. Allen weten, dat vooral in den tegenwoordigen tijd de hygiënisten en paedagogen zooveel mogelijk licht willen hebben aangebragt en nu vraagt spr., of het te stichten ge bouw, dat 8 localen zal bevatten, waarvan voor sommigen, bestemd tot het doen van proeven in de natuurkundeveel licht wordt vereischt, wel zoo goed zal zijn geplaatst op het Oude Veemarktterrein als op den Brink bij de infirmerie. Hij meent van nietwijl het gebouw op de Oude Veemarkt aan 3 zijden geflankeerd zal worden door gebouwen iets wat op het licht ongetwijfeld zijn invloed zal hebben. Eindelijk heeft hij nog een vierde punt. Aan het gymnasium wordt ook natuurlijke historie beoefend. Nu moge de zoölogie minder uitgebreid worden onderwezen de botanie heeft hare eischen. Bij de rijks hoogere burgerschool heeft men zoo als men weet, ten haren behoeve eene fraaije hortus. Spr. weet niet in hoever zoodanige hortus ook voor het gymnasium behoefte zal worden, maar vermeent toch, dat, al is het ook slechts een minder groot terrein, er althans voor een tuin moet gezorgd worden tot kweeking van planten voor het doceren geschikt, maar wordt zij dat, dan heeft men bij plaatsing van het gymnasium op den Brink bij de Infir merie altijd gelegenheid om in die leemte te voorzien. Dit zou echter niet het het geval zijn bij plaatsing op het Oude Veemarktterreintenzij men opnieuw een gedeelte van het inderdaad fraaije plein zou willen opofferen en voor het beoogde doel reserveren. Spr. acht om een en ander de door burgemeester en wet houders voorgestelde plaats verre het verkieslijkste. De heer van Sloterdijck zegt, dat bij de bestrijding van zijn amendement door den heer Wiersma is opgemerkt dat, waar beide plaatsen voor het beoogde doel geschikt zijn, men heeft te vragen, bij welke plaats zal de gemeente de minste opoffering hebben. Volgens beweren van dien spr. nu heeft het terrein bij Reijndersbuurt veel minder waarde dan dat der Oude Veemarkt. Spr. wenscht echter te vragen waarom V Welk plan heeft men dan met het Oude Veemarkt terrein V Wil men dat dan welligt als bouwterrein uitgevenof wil men het louter inrigten voor plantsoen Is dit laatste het geval, dan kent hij geen verschil in waarde. Altijd is het hem eenigzins onduidelijk geweest wat plan men met het Oude Veemarktterrein heeft. Zoo af en toe- schemerde in gevoerde discussiën door, dat er wel eenig plan bestaat; zoo ook nu weer hier in het beweren van den lieer Wiersma over de meerdere waarde van het Veemarktterreiu. Gaarne zou spr. hieromtrent iets zekers vernemen. Is toch slechts de bedoeling om het terrein te beplanten, dan kan er, hij wil het herhalen, onmogelijk van meerdere waarde sprake zijn. Als argument tegen de plaatsing van het gebouw op het door hem gewenschte terrein is gewezen op conflictente ontstaan door de onmiddelijke nabijheid van twee leeriurig- tingen, doch hij gelooft dat men daarvoor niet zoo bang be hoeft te zijn. De jongelieden moeten immers al spoedig lee- ren zich met elkaar te verdragen en in dit opzigt zou dus de plaatsing op het Oude Veemarkt terrein in het voordeel zijn. In ieder geval zullen door eene meer verwijderde plaat sing die conflicten niet worden voorkomen, omdat, bestaan er veeten tusschen de leerlingen van verschillende inrigtin- gen, zij elkander wel weten op te zoeken en een geschikte plaats voor de beslechting van het geschil te kiezen. En wat nu het door den heer Bruinsma omtrent de licht schepping beweerde betreft, spr. acht dit weinig afdoende. Im mers, de eene plaats is een pleinen de andere eene opene ruimte. Het spreekt overigens van zelf, dat men de bomuen onmiddelijk om het gebouw zal vellen. Bovendien zegt spr. is de inrigting van het gebouw op het overgelegde plan zóó, dat men, met het oog op de verschil lende te doceren leervakken, de vertrekken ook wel en zelfs Zeer gemakkelijk zou kunnen verwisselen. Waar bedoelde argumenten tot bestrijding alzoo blijken weinig beteekenend te zijndaar meent h\j nog een argu-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1880 | | pagina 3