Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 25 Maart 1880.
moet. Zij moet alleen aangeven wat niet mag gebeuren,
zonder meer. De uitvoering der verordening heeft hem hierin
versterkt. Nu zou men wel voor de stipte naleving ook der
specifieke bepalingen tot de benoeming of aanstelling van
een expressen opzigter kunnen overgaan, doch hij meent
dat men dan hoe langer hoe meer van het goede beginsel
dat aan de verordening ten grondslag ligt, zou afdwalen.
Dat beginsel is, het voorkomen dat woningen worden gesticht
en bewoond, welke voor de gezondheid en den welstand na
deel ig zijn.
Niet alleen hier, ook te Groningen is deze zaak aanhangig.
Burgemeester en wethouders dier gemeente hebben de ver-
eischten der verordening naar spr.'s meening zeer juist om
schreven, waar zij, blijkens de door spr. bij de stukken ge
voegde courant, in hun voorstel zeggen, dat:
1. in de individuele vrijheid der burgers niet meer moet
worden ingegrepen dan noodig is;
2. dat de beperkingen dier vrijheid moeten zijn in het
algemeen belang;
3. dat de vast te stellen bepalingen uitvoerbaar moeten
zijn en geen doode letter behoeven te blijven.
Hiermede kan spr. zich zeer goed vereenigen. Hij wil niet
verder gaan en dit zou men wel doen door de amendementen
van den heer Troelstra aan te nemen, o. a. dit, dat ieder,
die wil bouwenvooraf de plannen en teekeningen door het
gemeentebestuur zal moeten laten goedkeuren. Bepaald zou
men hierdoor van het goede beginsel der verordening afdwalen
en zich verwijderen van hetgeen men eigenlijk met de ver
ordening beoogt. Ook zou het, ging het door den heer
Troelstra beoogde en zoo even door spr. aangehaalde op
noodig zijn dat het gemeentebestuur van iedere verbouwing
de plannen goedkeurde. En nu vraagt spr., werd dit het
geval, en moest het gemeentebestuur dus zijne goedkeuring
verleenen aan een plan om b. v. van 2 kamers, één te maken,
wat dan de werkkring zou worden van het dagelijksch bestuur
der gemeente. Het zou zich bijna alleen aan de bouwzaken
moeten wijden of wel onvoorwaardelijk afgaan op de rapporten
van den aan te stellen opzigter.
Spr. stemde voor de motie van den heer Troelstraook
omdat hij vreesde, dat door zamenwerking van verschillende
minderheden, aan het goede beginsel der verordening zou
worden te kort gedaan. Nu door de verwerping dier motie
de gelegenheid is afgesneden om de geheele verordening te
herzien en wel op eene wijze zooals spr. dat zou wenschen
zal hij zich althans in hoofdzaak bij de voorstellen der raads
commissie nederleggen, wijl die voorstellen zooveel mogelijk
voorzien in bestaande leemten en niet de individuele vrijheid
in meerdere mate zullen beperken, dan de bestaande verorde
ning doet.
De lieer Bloembergen wenscht met een enkel woord ook
zijnerzijds de reden aan te gevenwaarom hij in strijd met
den heer Wicrsma tegen de door den heer Troelstra inge
diende motie heeft gestemd. Hij acht uitstel der behandeling
hierom niet geradenomdat het z. i. hoog tijd, ja meer dan
tijd is 0111 tegemoet te komen aan de bezwaren, welke tegen
sommige bepalingen der verordening zijn ingebragt. Juist
de onuitvoerbaarheid van sommige punten dringt z. i. tot j
spoedige afdoeningwelke zeker niet tot stand zal komen
wanneer aan de raadscommissie tot het ontwerpen van straf
verordeningen opnieuw een opdragt wordt verstrekt en wel
om de verordening in haar geheel na te gaan en te herzien.
Het is natuurlijk dat bij zoodanige opdragtwelker vervulling
nog al eenigen tijd zou vorderen, opnieuw het beginsel der
verordening ter sprake zou komen en waar dat te voorzien
is en inmiddels de bestaande verordening zou blijven wer
ken meent spr. dat het in ieder geval zaak isom nu
reeds die bepalingen daarin te wijzigen, welke aanleiding
geven tot regtmatige grieven of met het oog waarop het bou
wen tijdelijk is gestaakt.
Dit neemt echter niet weg dat spr. de verordening na de
aangebragte wijzigingen niet als onberispelijk zal beschouwen.
Integendeel, ook hij acht eene nadere algeheele herziening
wenschelijk, vooral ook, omdat in de verordening geene be
paalde definitie wordt gegeven van eene woning, van eene
straat of van eene buurt. Aan den anderen kant is hij het
eens met den heer Wiersma, dat de verordening niet te ver
moet gaan en speciaal het algemeen belang moet beoogen
zonder te zeer de individuele vrijheid te krenken of aan ban
den te leggen. Hij zal zich dan ook geenszins tegen eene
nadere herziening verzetten maar wenscht voor het oogenblik
alleen dat niet langer worde gewacht met het aanbrengen van
de bepaald noodige verbeteringen. Door die nu aan te bren
gen behoeft men geenszins eene latere herziening uit te slui
ten en kan men b. v. thans zeer goed bepalen dat de thans
gewijzigde verordening binnen zekeren termijn zal moeten
worden herzien. De betrokken raadscommissie heeft dan tijd
de zaak eens goed na te gaan en te overwegenwelk© wijzi
gingen dienen te worden aangebragt tot bereiking van het
doel of ideaal, dat men zich met deze verordening heeft
voorgesteld.
Wat overigens de strekking der voorstellen van de veror
dening-commissie betreftspr. moet erkennendat door die
voorstellen op de meeste punten aan de bij de adressen ge
opperde grieven is tegemoet gekomen. Hij zal zich daarmede
dan ook meerendeels vereenigen.
Den heer Troelstra komt het voor, dat de beide vorige
sprekers zich vrij wel op een en hetzelfde standpunt hebben
geplaatst. Zij willen n. 1. beiden zoo weinig mogelijk hebben
gereglementeerd. Hij meent echter, dat de door hem inge
diende amendementen minder goed zijn begrepenalthans
deze hebben niet die verre strekking als door den heer Wier
sma daaraan is gegeven. Het eerste zijner amendementen
strekt toch niet om de ingezetenen te verpligten om elk
bouwplan aan de goedkeuring van het gemeentebestuur te
onderwerpen, maar eenvoudig om den ambtenaar, welke met
het toezigt op de naleving der verordening zal worden be
last de verpligting op te leggen om na afloop der stichting
een naauwkeurig rapport in te dienen, waaruit zal kunnen
blijken of in ieder opzigt aan de gestelde eischen is voldaan.
Overigens ziet spr, in de bepalingen betreffende het bouwen
van woningen en het bewonen van voor de gezondheid na-
deelige woningen iets meer dan een gewonen politiemaatre
gel. Hij herinnert zich het jaar 1849, toen de cholera heerschte.
Toen werden in zijn geboorteplaats in 4 a 5 weken tijds na
genoeg 100 personen door die vreeselijke ziekte ten grave
gesleept en ongeveer 9/10 dier slachtoffers woonden in ach
terbuurten, in krotten en holen. Ook in andere plaatsen bleek
zeker hetzelfde en bedriegt spr. zich niet, ook te dezer stede.
Wel een bewijs, dat het van groot belang is te zorgen voor
goede en gezonde woningen. Had men alleen te doen met
gegoede burgers, dan voorzeker z#u men bepalingen als in
dezen bedoeld misschien in 't geheel niet van noode hebben.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 2o Maart 1880.
35
Ieder toch, die het behoorlijk kan doen, let bij de inrigting
zijner woning tegenwoordig al op de eischen der hygiene.
Er zijn echter nog zoovele anderen.
Eene wandeling door onze achterbuurten kan ons overtuigen
dat er zeer vele gezinnen in zeer enge vertrekken moeten
huisvesten waarin lucht en licht naauwelijks kan doordringen,
of wel in zeer verwaarloosde woningen waarin zij voor het
ruwe weder naauwelijks zijn beschut. Men zegt misschien
die menschen kunnen niet veel huishuur betalen Maar zou
den de eigenaars dier holen en krotten geen 15 a 20 °/0
winst van hun geld maken Er zou dus wel iets beters
kunnen geleverd wordenindien met eene billijke rente ge
noegen werd genomen.
Uit het oogpunt der gezondheid is het reeds noodzakelijk
dat de gemeente ten deze handelend optreedt. Doch zegt
spr. bij mij wegen nog andere motieven. Hoe zal in die
krotten huiselijkheid orde spaarzaamheid en welvaart kunnen
heerschen De bewoner ontvlugt zijn hol en zoekt elders
zijn heil.
Men mag tot opbeuring der lagere klassen doen wat men
wil: zoolang niet algemeen voor goede woningen wordt ge
zorgd, zullen alle andere maatregelen al zeer weinig baten.
Waar men binnen de grenzen der wet hare belangen naar
billijkheid voorstaat en behartigtdaar behartigt men tevens
de algemeene belangenomdat dit tot meerdere algemeene
welvaart en tot vermindering van het pauperisme kan leiden.
Spr. meent dus dat genoegzaam blijkt, dat hij in hoofd
zaak het geheel met de verordening eens is, vooral ook met
de bepalingen van 2. Waar hij gemeend heeft amendemen
ten te moeten indienen, daar heeft hij alleen getracht te voor
komen dat de verordening een doode letter zal blijvenzoeals
tot dusver het geval schijnt te zijn hij heeft ziel en leven
aan de verordening willen geven. Hij heeft de uitvoering
willen verzekeren en vergemakkelijken, iets wat z. i. niet zal
worden verkregen alleen door de aanneming der door de
verordening-commissie gedane voorstellen.
De behandeling dier voorstellen is spr. vrij onverschillig en
indien door de aanneming er van al eene verbetering wordt
verkregen, dan zal dit toch nog eene zeer ondergeschikte
verbetering zijn.
De heer Duparc gelooft dat geen lid van den raad de
8choone woorden, door den heer Troelstra zoo even gesproken
niet tot de zijne zou willen maken. Hij moet evenwel doen
opmerken, dat al wat in die woorden ligt opgesloten, juist de
leidende gedachte is geweest van den raad bij de primitieve
vaststelling der verordening. Thans is de vraag alleen, is men
vergenoeg gegaan, om het beoogde doel te bereiken? Door
de vaststelling der verordening heeft de raad blijk gegeven
een einde te willen maken aan toestandenwelke inderdaad
niet te zwart kunnen worden afgeschilderd. Niemand zeker
wenscht iets anders dan de heer Troelstramaar men kan
in deze zaak ook te ver gaan. Daarenboven is spr. van mee
ning dat, al neemt men in de verordening ook nog zulke strenge
bepalingen op, er toch nog altoos toestanden zullen blijven
bestaan in strijd met de openbare gezondheidsbelangen.
De heer Wiersma zal niet meer uitweiden over het onbe
twist goede beginsel der verordening, maar meent er niet af
te kunnen, den heer Troelstra met een enkel woord te beant
woorden. Deze heeft gewezen op de speculatiezucht van som
migen en op het wenschelijke dat de staat actief optreedt tot
verbetering van het lot van den werkman. Spr. zal de eerste
zijn dit te erkennen en tot het laatste mede te werken. Hij
is het ten dezen geheel met den heer Troelstra eens. Alleen
verschilt hij van dezen over de middelen tot verbetering. Spr.
wenscht tot het bereiken van het doel algemeene bepalingen
terwijl de heer Troelstra meer in specifieke wil afdalen.
Waar deze beweertdat hij door zijne amendementen ziel
en leven aan de verordening heeft willen gevendaar meent
spr. ten slotte te moeten opmerken datwelke bepalingen
men ook maaktze toch wanneer ze niet worden uitgevoerd,
dood zullen blijven.
Hierna worden de algemeene beraadslagingen gesloten en
aan de orde gesteld het le onderdeel der conclusie van het
voorstel der verordenings-commissie strekkende om navolgende
wijzigingen aan te brengen in de verordening van 26 Febru
ari]' 1874 op het bouwen en inrigten van woningen, zoomede
tegen het bewonen van voor de gezondheid nadeelige wonin
gen. (Gemeenteblad no. 7 van 1874.)
Art. 2 litt. b te doen vervangen door de navolgende bepaling
.6. onder houten vloeren van den beganen grond waar
onder geene kelders zijn over de geheele oppervlakte eene
ruimte van minstens 20 centimeter hoogte worden gelaten.
Deze ruimte moet worden gevloerd, hetzij met eene laag steen-
kolen-cintels, ter dikte van minstens 5 centimeter, hetzij met
twee platte lagen steen van geene mindere hardheid dan die
van middelbonte mop, in slappe basterd tras gewerkt, en door
middel van opene roosters in gemeenschap staan met de bui
tenlucht. In verband hiermede litt. c te doen vervallen en
litt. d te veranderen in litt. c en te doen luiden:
,c. de bovenkant van den beganen grond ten minste 0.15
meter boven den stoepof als er geen stoep is, boven de
straat of het voetpad langs de woning zijn."
Art. 3 litt. b en c te doen vervangen door navolgende be
palingen
(Voor elke nieuwe of geheel verbouwd wordende woning
moeten
b. de fundamenten onmiddelijk aan en ter diepte van min
stens 10 centimeter beneden het trasraam geheel gemetseld
worden met slappe basterd tras, van steen, die geene mindere
hardheid heeft dan die van middelbonte mop, en de meerdere
diepte daar beneden in zand worden gewerkt;
c. op elk fundament een trasraam worden gemaakt van
klinkertsteen in basterd trasten minste ter diepte van 15
centimeter beneden de straat of het voetpad langs de woning
en ter hoogte van ten minste 10 centimeter boven den bega
nen grond in de woning.
Art. 7 te doen luiden als volgt:
Art. 7. De oppervlakte van elke woning mag niet minder
zijn dan 25 centiare binnenwerks.
Art. 10 alinea 1, het cijfer „2" te vervangen door „lVo" en
het cijfer .3" door „2" en dat artikel alzoo te doen luiden:
Art. 10. Bij elke woning moet, vóór zij in gebruik wordt
gesteld, een waterdigte regenwaterbak zijn, berekend naar den
inhoud van lVs stère voor elk inwonend gezin. Wordt de
woning door slechts één gezin bewoond, dan moet de inhoud
2 stère zijn.
Burgemeester en wethouders kunnen vergunning geven, dat
voor twee of meer aangrenzende woningen een gemeenschap
pelijke regenwaterbak worde gemaakt.
Art. 12, alinea 2 te doen vervallen en dat artikel alzoo te
doen luiden