40
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 22 April 1880.
Vergadering van Donderdag 22 April 1880.
Tegenwoordig eerst 16, later 18 leden.
Afwezig de heeren de la Faille, Suringar en Kymmell, allen
met kennisgeving.
Voorzitter de heer mr. W. J. v. Weideren baron Rengers.
I. De notulen van de vorige op 8 en 14 April 1880 ge
houden zittingen worden gelezen en goedgekeurd.
II. Wordt ter tafel gebragt:
1. Een voorstel van burgemeester en wethouders op een
adres van R. Burg, portier aan de burger- dag- en avond
school om verhooging zijner bezoldiging.
Dit voorstel, strekkende om de jaarwedde van den portier
der burgerdag- en avondschool met ingang van den len Julij
1880 met ƒ100 te verlioogen en vast te stellen op ƒ450, is
ter visie gelegd om in eene volgende vergadering te worden
behandeld.
2. Een voorstel van burgemeester en wethouders naar aan
leiding van een nader schrijven van de commissie voor de
oprigting eener ambachtsschool.
Wordt besloten hierop te letten bij het straks te behande
len verslag der raadscommissie omtrent het verzoek van com
missarissen van onderscheidene corporation en vereeDigingen
om subsidie en localiteit ten behoeve van eene op te rigten
ambachtsschool.
3. De rekening en verantwoording wegens het beheer van
het stads ziekenhuis, dienst 1879.
Ten fine van onderzoek en rapport gesteld in handen van
de heeren Brunger, Duparc en Hommes.
4. Een adres van den heer J. L. Petersenom te worden
herbenoemd als boekhouder der gemeentelijke gasfabriek.
5. Een adres van de polietiedienaren le, 2e en 3e klasse
om verhooging hunner bezoldiging.
De adressen, vermeld nos. 4 en 5 zijn om prm-advies in
handen van burgemeester en wethouders gesteld.
III. Wordt medegedeeld:
1. dat door gedeputeerde staten is goedgekeurd 'sraads
besluit tot onderhandsche aanbesteding van het doen van her
stellingen aan gashouders.
2. dat voor de leden ter visie ligta het verslag omtrent
het eindexamen aan de burgerdag- en avondschool, cursus
1879/80 en b het procesverbaal van verificatie der gemeente
kas, dd. 19 April j.l.
IV. Wordt overgegaan tot behandeling van de op den
oproepingsbrief vermelde punten
1. Foorstel van burgemeester en wethouders om voor de ge
meente in eigendom over te nemen de bleekgelegen bij het huis
op den hoek van de Keizersgracht en de Druifstreek.
De conclusie van dit voorstel luidt:
a. voorbehoudens goedkeuring van heeren gedeputeerde
staten voor de gemeente gratis in eigendom over te nemen
de aan Sabina v. d. Klamp, eclitgenoote van J. R, Bos al
hier behoorende bleekgelegen bij het huis op den hoek
der Keizersgracht en de Druifstreek, kadastraal bekend in
sectie B no. 625, ter inlioudsgrootte van 24 centiare, onder
voorwaarde, dat de kosten van overdragt ten laste der ge
meente komen;
b. burgemeester en wethouders te magtigen ter zijner tijd
de noodige financiële voorstellen te doen tot bestrijding der
kosten van beschoeijingophooging en bestrating van dien
grond.
De beraadslagingen omtrent dit voorstel geopend zijnde,
zegt de heer van Eijsinga, dat hij, alvorens tot de aan
neming er van te kunnen medewerken, nog gaarne eenige
meerdere inlichting zou willen ontvangen omtrent het belang,
dat de gemeente heeft bij het bezit van de in dezen bedoelde
plek grond. Door het voorstel zelve heeft hij de overtuiging
niet bekomendat bedoeld belang vau dien aard is dat hij
met het oog daarop met het voorstel zou moeten méégaan.
Wel zeggen burgemeester en wethouders, dat het belang der
gemeente door het bezit zal worden gebaat, omdat dan een
begin kan worden gemaakt met de verbetering van den toe
stand van den wal langs de Keizersgracht, doch men vergete
niet, dat die verbetering veel geld zal kosten. Immers men
heeft hier dan niet te doen met één perceel, maar met on
geveer 20. Waar nu voor het in orde brengen alleen van
de plek, waarvan overname voor de gemeente is voorgesteld,
de kosten op ƒ240 zijn begroot, daar zal vrij zeker de ge
heel e verbetering op de Keizersgracht eene uitgaaf eischen
"an f 5000. Die som wordt naar spr. niet opgewogen
door het belang dat de gemeente heeft bij eeneu verbeterden
toestand ter plaatse. Wel is er nog een tweede puntniet
door burgemeester en wethouders, maar toch door den direc
teur der gemeentewerken ter aanbeveling voor de overname
bijgebragt, n.l. de betere gelegenheid die voor brandblussching
zal worden verkregendoch ook dit punt acht spr. geens
zins van overwegend belang. Bij eene locale opname der
plaats is hem gebleken, dat hier en daar b.v om de 3 blee-
ken, wel een doorgang is, doch zegt spr., al was dit ook
niet het gevaldan nog zoude er immers wel op andere wijze
de gewenschte gelegenheid tot brandblussching kunnen wor
den verkregen. Men zou immers bij brand, indien zulks n.l.
mogt blijken noodig te zijn, eenvoudig de hekjes om de blee-
ken kunnen vernielen, om die later op kosten der gemeente
weer te herstellen. Doch hoe dit ook zij, z. i. weegt het
weinige belang dat de gemeente bij het bezit van de in dezen
bedoelden grond heeft, niet op tegen de groote opofferingen
welke zoude worden gevorderd. Is het bezit voor de gemeente
niet nog uit anderen hoofde wenschelijk, dan zal hij zich
tegen het voorstel verklaren. Ongenegen is hij toch om alleen
ter verbetering van den toestand ter plaatse eene uitgaaf te
doen van 5000 en voor de gemeente te nemen een last,
waartoe de eigenaars der daar aanwezige huizen eigenlijk zijn
verpligt.
Spr. wil voorts opmerken, dat het hier ook voor de ge
meente niet alleen zal zijn het bloot in orde maken van het
terreinneenook het voortdurend onderhoud zal ten haren
laste komen. Er bestaan dus in dezen twee groote bezwaren
tegen de overname voor de gemeentebezwaren die z. i. niet
wel weg te redeneren zijn.
Eindelijk is er ook nog een derde bezwaar, n.l. dat van
den eigenaar zelf, die als voorwaarde aan de gratis overdragt
zou willen hebben verbonden, dat nimmer ter plaatse eenig
getimmerte, een urinoir of iets dergelijks zal worden ge
plaatst. Nu heeft bedoelde eigenaar op de mededeeling van
burgemeester en wethouders, dat zoodanige stichting niet in
hunne bedoeling ligt en zij zich evenmin kunnen voorstellen,
dat een opvolgend bestuur daartoe zal overgaanzich wel
tot afstand zonder eenige beperkende bepaling genegen ver
klaard maar men lette er op, dat hij vooral volgens zijnen
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 22 April 1880.
47
laatsten brief hecht aan de zoo even bedoelde door burge
meester en wethouders gegeven verzekering. Spr. meent dat
door die verzekering de man meer of min op een dwaalspoor
is gebragt. Doch hoe dit ook zij, hij is bepaald van mee
ning, dat de voordeelen in dezen niet tegen de nadeelen op
wegen en in verband hiermede zal hij zich tegen het voorstel
tot overname voor de gemeente verklaren.
De Voorzitter zegt dat liet standpunt, waarvan het col-
legie is uitgegaaneen ander is dan dat van den vorigen
spreker. Diens redenering kwam alleen neer op de vraag:
wat is het voordeeligst voor de gemeente. Plaatst men zich
op dat standpunt, dan is het geenszins moeijelijk te consta
teren dat de gemeente zich in dezen meer een last op den
hals zal halen. Burgemeester en wethouders hebben echter
gemeend zich niet alleen de vraag te moeten stellen, wat
geldelijk het voordeeligst is, maar ook wat éischt het publiek
belang. Eu van dat standpunt uitgaande is zeker een der
voornaamste belangen waarvoor het gemeentebestuur heeft te
zorgen de veiligheid bruikbaarheid en reinheid der openbare
wegen en grachten. In dat opzigt nu laat de toestand van
de Keizersgracht nog al te wenschen over en acht men het
wel eenige opoffering waard om, zij het slechts voor een klein
gedeelteeenige vetbetering te kunnen aanbrengen.
Spr. wil erkennen, dat de eigenaars der huizen tot een
onderhoud als van ouds zijn verpligt, doch elk weet,
welke tallooze en telkens wederkeerende bezwaren het
medebrengt om voor de behoorlijke naleving van derge
lijke verpligtingcn zorg te dragen. De toestand waarin de
Keizersgracht zich nog bevindt is een overblijfsel van hetgeen
vroeger op meer plaatsen werd aangetroffen toen de wallen aan
de graehten in eigendom en onderhoud bij de bewoners waren.
Het publiek belang brengt mede, dat ook deze toestanden
geleidelijk worden opgegeven.
Niet alleen toch is het van belang, dat er dikwijls in plaats
van een nauw voetpadflinke gelegenheid tot toegang en
verkeer wordt daargesteld, maar ook is het van belang, dat,
zoo als hier, de bijgelegen gracht en bestrating in goeden
toestand worden gehouden. Al wil nu spr. niet beweren dat
de toestnnd aan de Keizersgracht zoo onvoldoende is dat men
terstond tot een algemeenen maatregel van verbetering dient
te besluiten, acht hij in het aangevoerde genoegzame motieven
om een begin met die verbetering te maken en gelooft hij
ook niet dat de kosten door den vorigen spreker zoo breed
uitgemeten over het tijdperk van eenige jaren dat, deze ver
betering zal eischen, voor de gemeente zoo uiterst bezwarend
zullen zijn.
De heer van Eijsinga erkent, dat de gemeente belang
heeft bij een goede passagemaar toch meent hij dat dat be
lang in dezen niet zoo groot is.
Ér is hier een voetpad en dat is, in aanmerking genomen
het verkeer ter plaatsenaar zijne meening voldoende.
Noodzakelijkheid om ter bevordering der openbare vei
ligheid de in dezen bedoelde plek grond voor de gemeente
over te nemen, bestaat er z. i. niet. Trekt de gemeente de
grond niet aan zich, dan zal het verkeer er even goed om
blijven. Het eenige gevolg zal dan zijn dat de eigenaren der
overgelegen panden misschien op den duur hunne bleeken
zullen verliezen.
Spr. kan bepaald niet inziendat de gemeente bij de over
name zoodanig belang heeft, dat de kosten welke het gevolg
er van zullen zijndaardoor worden gewettigd.
De heer Troelstra heeft geen onderzoek in loco ingesteld
en is dus minder met het in dezen bedoelde terrein bekend.
Uit het gesprokene door den heer van Eijsinga heeft hij
echter afgeleid, dat ter plaatse 20 bleeken zijn, die allen in
denzelfden toestand verkeeren. Aangenomen nudat het
wenschelijk isdat de gemeente de walbeschoeijing verbetere
en het terrein inrigte zooals zij zal vermeenen te behooren,
dan rijst bij hen de vraagwat het zal gevenwanneer men
slechts over 1 van die 20 bleeken dc vrije beschikking erlangt
en de overigen blijven in den toestand, waarin zij thans zijn.
In verband hiermede rees bij hem het denkbeeld of het geen
overweging zou verdienen thans de behandeling van het voor
stel tot overname van die eene bleek uit te stellen en bur
gemeester en wethouders uit te noodigen pogingen aan te
wenden, om ook gelijk voorstel te kunnen doen van al de
andereoverige bleeken. Wil men toch langs geleidelijken
weg tot de hier bedoelde verbeteriug komendan vreest spr.
dat er wel 20 en misschien nog meer jaren zullen verloopen
alvorens men het doel heeft bereikt.
De heer Bruinsma kan zich zeer goed vereenigen met de
refutatie door den voorzitter gegeven. Hij meent, dat men
hier met een gelijksoortig geval heeft te doen als indertijd
met de gedempte Keizersgracht. Ook daar waren de voor
de huizen gelegen bleekjes het eigendom der particulieren.
De gemeente heeft later echter dat eigendom overgenomen
onder verpligting 1tot demping der grachthet maken van
een riool en het in orde maken van het terrein en 2. om aan
de eigenarendie in de aangegeven rigting vooruit wenschten
te bouwendaartoe vergunning te verleenen. De vroeger zoo
gebrekkige toestand ter plaatse is door een en ander zeer veel
verbeterd. Hetzelfde beoogt men bij het geval, waarvoor men
thans staat. Uitgenomen de demping der grachtwaartoe
met het oog op het aangrenzende tuchthuis niet mag worden
overgegaanwil men hier gelijke verbetering. De passage
thans ter plaatse gebrekkig, althans met voertuigen, zal aan
merkelijk worden verbeterdwanneer de bleeken successievelijk
worden opgeruimd en daarvoor bij eene behoorlijke walbe
schoeijing eene goede bestrating in de plaats komt. Het be
lang der brandblussching weegt ook bij spr. niet zoo zwaar
maar toch is de beoogde verbetering hiervoor, even als ook
voor do onmiddelijk bijgelegen brug zeer wenschelijk te achten.
De heer Wiersma meent met een enkel woord het ge
sprokene door de heeren Troelstra en van Eijsinga te moeten
refuteren.
Die beide geachte sprekers hebben twee zeer uiteenloopende
bezwaren. Het bezwaar toch van den heer van Eijsinga is,
dat men te veel wil doen, terwijl dat van den heer Troelstra
hier op neer komt, dat men te weinig wil. Burgemeester en
wethouders bewegen zich tusschen die beide meeningen in en
bewandelen den middenweg. Het bezwaar van den heer van
Eijsinga kan spr. geenszins deelen. De tegenwoordige
toestand op de Keizersgracht is nog een overblijfsel uit
den ouden tijd. Vroeger had men veel van zoodanige
toestandendoch later heeft men z. i. teregt begrepen
dat daaraan een einde moest worden gemaakt. Langzamer
hand zijn de hier bedoelde overblijfselen uit den ouden tijd
verminderd en waar die thans nog bestaandaar heeft men
met eene uitzondering te doen. Wel heeft het ontzettend
veel moeite gekost het zoo ver te krijgen, getuige nog de
kwestie omtrent de bleeken op Oldegalileënmaar toch is