Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 10 Junij 1880.
verleeneu tot eventuele af- en overschrijving op de begroo
ting, dienst 1880, van posten, welke te hoog mogten zijn
geraamd.
III. Wordt medegedeeld en voor notificatie aangenomen
de resolutie van gedeputeerde staten dd. 3 Junij 1880, no.
9, houdende ontvangst-berigt van afschrift der bij raadsbe
sluit van 27 Mei j.l. vastgestelde verordening.
IV. Wordt overgegaan tot behandeling van de op den
oproepingsbrief vermelde punten.
1. Rapport eener raadscommissie over een voorstel van voogden
van het Nieuwe Stads Weeshuis om wijziging der begrooting
voor die instellingdienst 1879.
Conform het voorstel der raadscommissie wordt zonder
discussie en hoofdelijk stemming besloten om onder opmer
king dat de betrekking van haarsnijder, waarvoor bij deze
wijziging ƒ18 is uitgetrokken, niet voorkomt onder de lijst
van beambtenvastgesteld bij besluit van 31 October 1877
aan lieeren voogdeu van het Nieuwe Stads Weeshuis magtiging
te verleenen tot wijziging der begrooting van dat gesticht over
het jaar 1879 en tot af- en overschrijving van sommige arti
kelen daarvan, waardoor de ontvangsten en uitgaven zouden
bedragen de sommen van ƒ28,471.83 en ƒ28,466.25.
2. Voorstel van burgemeester en wethouders betreffende af-
en overschrijvingen op artikelen der gemeente-begrootingdienst
1879.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming worden goedge
keurd de door burgemeester en wethouders overgelegde ont-
werp-besluitenbetreffende af- en overschrijving op artikelen
der gemeente-begrooting, dienst 1879 en strekkende:
a. tot het verleenen van toestemming aan burgemeester
en wethouders om de op den overgelegden staat vermelde
artikelen te versterkenkrachtens daartoe bij de begrooting
verleende magtiging.
b. tot afschrijving van liet fonds voor onvoorziene uitga
ven wegens posten van uitgaaf, die hare omschrijving niet op
de begrooting vinden en waarvan het bedrag als buitenge
wone uitgaaf in de gemeente-rekening zal worden verantwoord.
3. Voorstel van burgemeester en wethouders ter zake oninvor-
derbaar verklaring van aanslagen in de belasting op het inko
men en die op het houden van honden.
Dit voorstel is strekkende om:
1. oninvorderbaar te verklaren de aanslagen in de belas
ting op het inkomen en die op het houden van hondenzoo
mede wegens schoolgeld, aangeduid en gespecificeerd op de
staten, ingezonden door den gemeente-ontvanger bij zijne
missive van den 4den Junij 1880, no. 42.
2. den gemeente-ontvanger te magtigen, om de sub 1. be
doelde aanslagen van de betrekkelijke kohieren af te schrij
ven en ze als oninvorderbaar in zijne rekening over 1879 te
verantwoorden.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt dienover
eenkomstig besloten.
4. Benoeming van een directeur en een boekhouder aan de
gemeentelijke gasfabriek.
Conform de strekking van dit voorstel wordt voor goed
aangezien, dat voor de benoeming van een directeur en een
boekhouder der gasfabriek geene aanbeveling van een dubbel
tal personen wordt ingediendterwijl overeenkomstig de aan
beveling voor den tijd van 3 jaren, ingaande 1 October e.k.,
wordt benoemd en wel met algemeene stemmen, als directeur
der gasfabriek: de heer Pieter Pama de Kempenaer en als
boekhouder: de heer Johan Lodewijk Petersen.
Met afwijking der volgorde van den oproepingsbrief wordt
thans overgegaan tot
5. Benoeming van een lid van het bestuur der ambachtsschool
Het resultaat der ten dezen gehouden stemmingen isdat
de heer mr. H. Wiersma bij tweede stemming en nadat de
heer mr. W. J. v. Weideren baron Itengers had verzocht
voor deze benoeming wegens veelvuldige bezigheden niet in
aanmerking te komentot lid van het bestuur der ambachts
school wordt benoemd.
De benoemde, ter vergadering aanwezig, verklaart deze
benoeming aan te nemen.
6. Verslag der commissie van rapporteurs tvegens het onder
zoek in de sectiën van het voorstel van burgemeester en wethou
ders tot invoering van eene belasting onder den naam van
havengeldter vervanging van de water-, kaai- en walgelden.
(Zie bijlage no. 1 van het verslag van 'sraads handelingen
over 1880 en no. 20 van 1879.)
De algemeene beraadslagingen over dit punt geopend zijnde,
zegt de heer van Sloterdijck, dat er eenige correctie dient
te worden aangebragt in de door de commissie ontworpen
memorie van toelichting, behoorende bij het besluit tot heffing
van havengeld. Bij het redigeren is daarin onwillekeurig
blijven bestaan eene periode, die wel paste in hetgeen door
burgemeester en wethouders is voorgesteld, maar niet in het
voorstel der commissie. Bedoelde periode moet dus geacht
worden te zijn vervallenluidende zij
„Door heffing van de helft van het tarief van vaartuigen,
liggende aan wallen, die niet door de gemeente worden on
derhouden, zal zijn voldaan aan den wensch dergenen, die in
eene heffing naar het volle tarief onbillijkheid zagen. Hoewel
de raad van oordeel is, dat deze opvatting uit een verkeerd
begrip van den aard dezer belasting voortspruit, acht hij
toch, na alles wat daaromtrent is voorgevallen, eene bepa
ling als de voorgestelde wensclielijk."
Verder zegt spr. moet in de toelichting omtrent artt. 1 en
2 de woorden: „die korter dan twee dagen vertoeven" worden
gelezen als volgt: „die korter dan 24 uren vertoeven*', ter
wijl eindelijk, blijkens eene opmerking van den heer Dirks
in de considerans van het heffingsbesluit het getal 208 moet
worden veranderd in 238.
De Voorzitter moet opmerken, dat er omtrent een prin
cipieel punt eenig verschil van gevoelen bestaat tusschen bur
gemeester en wethouders en de commissie. Dat punt betreft
n.l. de wettigheid der heffing van eene retributie als hierbe-
doelddaarwaar twijfel bestaat of de wateren en wallen
die gebruikt wordeninderdaad gemeentewerken zijn. Burge
meester en wethouders zijn de eersten om te erkennen dat
de onderscheiding te dezen dikwijls tot groote bezwaren aan
leiding kan geven. Het betreft hier een punt van wetsinter
pretatie, dat, gelijk de ondervinding heeft geleerd, steeds
een steen des aanstoots was. Het collegie heeft echter ge
meend, ook in verband met hetgeen vroeger reeds is voor
gevallen, een middenweg te moeten inslaan, waardoor, al
thans voor een groot deel aan de gerezen bezwaren zal wor
den tegemoet gekomen.
Burgemeester en wethouders waren van oordeel, dat de
door hen gedane voorstellen met de eischen der billijkheid
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 10 Junij 1880.
61
en met den geest der wet strookten. Nu evenwel blijkt, dat
in de sectiën en ook bij rapporteurs daartegen nog al eenige
bedenkingen bestaan en daardoor een belangrijke steun aan
het door burgemeester en wethouders gehuldigde beginsel,
aangenomen dat het tot wet werd verheven, zou ontval
len, nu heeft het collegie gemeend een stap tot toenadering
te moeten doen en zich niet tegen de door de commissie ge
dane voorstellen opponeren, indien de meerderheid van den
raad zich daarmede kan vereenigen en dus geneigd is, 0111
aan de schippers, die gebruik maken van particuliere wallen,
algeheele vrijstelling te verieenen. Te meer zullen zij dit, omdat
het finantieel belang der gemeente, weinig zal worden geschaad.
In dien stand van zaken hebben burgemeester en wethou
ders gemeend niet te veel aan hun eens genomen opvatting
te moeten hechtenhetgeen spr. dienstig geacht heeftter
bekorting der behandeling, vooraf te moeten mededeelen.
Niemand verder het woord verlangendeworden de alge
meene beraadslagingen gesloten en overgegaan tot behande-
liug van de verschillende onderdeden van het door de com
missie voorgesteld heffingsbesluit met de daarbij behoorende
verordening op de invordering.
Art. 1 van het heffingsbesluit is luidende
„Art. 1. Voor het gebruik of genot van de openbare ge
meentewerken ten behoeve van de scheepvaartwordt onder
den naam van havengeld een regt geheven van de gezagvoer
ders of schipperswegens de vaartuigen waarmede zij in de
wateren, grachten en kanalen dezer gemeentegelegen binnen
de grenzen vermeld in art. 5, liggen, naar het volgende tarief
a. voor zeil- en stoomschepen van 26 kubieke meter inhoud
en daarboven in eene vaste beurt varende en vaste ligplaat
sen hebbende, wegens iedere kubieke meter inhoud 1 Va cent;
b. voor schepen alsbovenvan 2025 kubieke
meter inhoudper schip 20
c. voor de schepen alsboven, van 1520 meter
inhoud, per schip 15
d. voor schepen alsboven, van 5--15 kubieke
meter inhoud, per schip 10
e. voor trekschepen of bargesper schip 5
f. voor schepen die niet in eene vaste beurt
varenvan 5 kubieke meter en daarboven we
gens iedere kubieke meter inhoud 1 Va
g. voor pramenjagten en booten die in de
gemeente het geheele jaar door vertoeven we
gens iedere kubieke meter inhoud 1
h. voor houtvlotten wegens iedere 15 vierkante
meter oppervlakte 10 cent.
Behoudens de vrijstellingen is het regt verschuldigd door de
gezagvoerders of schippersterstond bij de aankomst van hun
vaartuig binnen de in art. 5 aangewezen grenzen in de gemeente.
Bij gebreke van gezagvoerder of schipper is de eigenaar
van het vaartuig het regt verschuldigd."
Den heer Brunger komt het voor, dat bij de bepaling
vau het havengeld voor de onder lett. a genoemde schepen
niet gelet is op het verschildat vroeger bestond tusschen
deze schepen en die genoemd lett. n.l. die niet in vaste
beurt varen. Voor beide soorten schepen is thans het haven
geld gelijk gesteld, 11.I. op IV2 cent per kub. meter inhoud,
leverende dit voor de onder lett. a bedoelde schepen een ver
schil op van 1/2 cent per kub. meter inhoud. Spr. zou om
trent deze onregelmatigheid gaarne eenige inlichting ontvangen.
De Voorzitter meent omtrent de reden van hot duurden
vorigen spr. bedoeld punt te moeten verwijzen naar de toe
lichting door burgemeester en wethouders daaromtrent gege
ven. Juist het privilegie, dat tot dusver aan de in vaste
beurt varende schepen werd toegekend, n.l. het regt om vaste
en de beste ligplaatsen te hebben doet het spr. min wen-
schelijk en rationeel achten, om bedoelde schepen lager te
belasten dan de niet in vaste beurt varende schepen. Het
zou z. i. onbillijk zijn, dat laatstgenoemden, die meerder regt
zouden moeten betalennog desvereischt zouden moeten ver
halen voor henvan wie minder regt zou worden geheven.
Spr. acht dan ook de gelijkstelling van het havengeld voor
beide soorten schepen eer regelmatig dan onregelmatig en
durft verder verzekerendat de beurtschepenalthans in ver
gelijk met andere gemeenten, alhier ook nog niet in zulk een
slechte conditie zullen worden gebragt.
De heer van Harinxma tlioe Slooten merkt opdat de
in vaste beurt varende schepen door art. 4 ook nog altijd
eenig roorregt zullen genieten boven de niet in vaste beurt
varenden. Immers bedoeld artikel bepaalt, dat voor de schepen
in art. 1 sub letters a tot d genoemd, het havengeld bij wijze
van abonnement, telkens drie maanden vooruit kan worden
betaald, voor welke betaling 20van het verschuldigd regt
zal kunnen worden gekort.
Van dit voorregt, van deze korting, zijnde niet in beurt
varende schepen in art. 1 genoemd onder lett. verstoken.
Bovendien geeft de laatste alinea van art. 2 eene vrijstelling
van 2/s van het regt, voor de zoodanige dezer schepen die
vier of meermalen 's weeks in eene vaste beurt varen.
Nadat de heer Brunger voor de bekomen inlichting dank
had gezegd, wordt art. 1 zonder hoofdelijke stemming vast
gesteld, met dien verstande, dat in lett. c voor het woord,
„nieter" ook het woord „kubieke" meter wordt gelezen.
Art. 2 is luidende:
„Art. 2. Geheel vrijgesteld van het regt zijn
1de gezagvoerders of schippers die enkel de gemeente door
varen daarin zich niet bepaald ophouden noch lossen of laden;
als bepaald ophouden wordt niet beschouwd een verblijf
van minder dan 24 uur; de Zondag wordt niet medegerekend;
als laden wordt niet beschouwd het innemen van winkel
waren voor eigen huishoudelijk verbruik
2. de gezagvoerders of schippers van vaartuigen die uit
sluitend aan wallen en in waterenniet in onderhoud bij de
gemeente laden of lossen of ligplaats hebben
3. de gezagvoerders ot schippers van houtvlotten diede
gemeente binnengekomenzonder te lossen of te laden vóór
den nacht in particulier water worden opgeborgen
4. de gezagvoerders of schippers van zoogenoemde markt-
of groenteschepen bootjes en dergelijke van beneden 5 ku
bieke meter inhoud en van schepen die aan of op een der
scheepstimmerwerven worden hersteld of in aanbouw zijn:
gedeeltelijk vrijgesteld van het regt zijn de gezagvoerders
ol' schippers van trekschepenbarges of stoombooten die ge
bezigd worden in vaste trekveren of stoombootdiensten, wan
neer in de dienst door de gezamenlijke schippers viermalen
of meer in de week wordt gevaren voor iedere komst in de
gemeente voor 2/. Van het regt."
De heer Wiorsma zou gaarne nog van de commissie de
verzekering ontvangen dat het onder no. 2 bepaalde collectief
moet worden verstaan. Het zou toch kunnen gebeuren, dat vaar
tuigen zich ophielden alleen aan wallen of wel alleen in wa-