64 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 10 Junij 1880. dat amendement vereenigen. In de redactiewelke nu wordt gevolgd, heeft het geen raison d'etre meer. Wel was dit het geval in het voorstel van burgemeester en wethouders waar als 't ware eene transactie werd aangeboden aan de eigenaars van wallen, maar in dat der commissie is iedere transactie uitgesloten en voldoende op de regtmatige uitspraken dier eigenaars gelet. Waar dit zoo is, daar wil hij nimmer heffing der halve belasting maar der geheele, tenzij de schepen val len onder de bepaling art. 2 sub 2°. Het amendement van den heer Minnema Buma wordt hierna in stemming gebragt en verworpen met 14 tegen 3 stemmendie van de heeren SuringarMinnema Buma en Wiersma. Art. 2 wordt hierna in zijn geheel, zooals het door de commissie is voorgesteldaangenomen en vastgesteld. Art. 3 wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd zooals het is voorgedragenmet dien verstande evenweldat het in de Ie en 2e alinea voorkomend woord havengeld" wordt vervangen door het woord „regt", tenge volge waarvan bedoeld artikel wordt vastgesteld als volgt: „Art. 3. De gezagvoerders of schippers zijn het regt voor hunne vaartuigen slechts eenmaal verschuldigd ongeacht den duur van het verblijf in de gemeentebehoudens de volgende uitzonderingen 1. voor woonschepen, indien zij met vergunning van den burgemeester tijdelijk ligplaats hebben in de gemeente en voor schepen in art. 1, sub letter f genoemd, indien zij, ter uit oefening van handel of neringlanger dan drie weken ach tereen in de gemeente ligplaats hebbenis het regt na afloop van ieder tijdvak van drie weken op nieuw verschuldigd; j 2. voor schepen genoemd in art. 1 sub letter galsmede voor houtvlotten is het regt verschuldigd voor iedere week van het verblijf in de gemeentehet gedeelte van eene week j voor eene geheele gerekend." Artt. 4 en 5 geven geen aanleiding tot discussie en wor den onveranderd vastgesteld als volgt „Art. 4. Het regt kan bij wijze van abonuement, wegens schepen in art. 1 sub letters a tot d genoemd telkens drie maanden vooruit worden betaald, onder korting van 20 procent van het vermoedelijk gedurende dat tijdsperk te betalen bedrag; voor schepen genoemd in art. 1sub letter gkan het regt bij abonnement voor één jaar vooruit worden voldaan tegen betaling van 20 cent per kubieke meter. Art. 5. Als grenzen der gemeente wateren buiten welke het regt niet is verschuldigd worden aangemerkt wat de Dockumer Ee betrefthet brugje op Canistraburen bij de woning no. 133 wat het Vliet betreftde Poppebrug wat de Potmarge aangaat, de lijn, getrokken van de zuide lijke grens der sloot, ten zuidwesten van het aschland tot den zuidwestelijken hoek van het perceelwaarop dc stroocar- tonfabriek is gesticht wat de Harlingervaart betreftde lijn getrokken van de westzijde van het huis, „de Sneekerstal" genaamdplaatselijk bekend Sneekertrekweg no. 11, tot het daar tegenover gelegen gedeelte van den Harlinger trekweg." Bij art. 6 bepalende den termijn van in werking treding der heffing, geeft de Voorzitter in overweging die in wer king treding te bepalen op 1 Jan narij 1881 en wel omdat de overweging der zaak zooveel tijd heeft gevorderd dat het wel niet meer mogelijk is de besluiten vóór 1 Julijhet j voorgestelde tijdstip van in werking treding, de verschillende phases te doen doorloopenwelke zij volgens de wet moeten doorloopen. Ook leent z. i. het tijdstip van 1 Januarij 1881 zich meer voor eene gemakkelijke invoering der nieuwe heffing. De heer van Sloterdijck zou gaarne ingelicht worden of de tegenwoordige heffing bij verpachting dan wel bij gaar- dering geschiedt en of er ook overwegende bezwaren tegen bestaan, om de nieuwe heffiug in te voeren, b. v. met 1 October. Dit tijdstip toch zou hij vooral met het oog op de mogelijkheid, dat men met 1 Januarij 1881 bevroren water zal hebbenprefereren. De Voorzitter deelt hierop mede, dat de tegenwoordige heffing plaats vindt bij verpachting. Onderhands is de hef ting van water-kaai- en walgeld laatstelijk verpacht voor den tijd van één jaar of wel voor Va jaar» mits opzegging aan den pachter één maand voor het einde van het halfjaar, eiudigende ultimo Junij. Met het oog op dit laatste bestaat er tegen de invoering der nieuwe heffing met 1 October e. k. wel eeuig bezwaar. Wat betreft het denkbare gevaldat men met 1 Januarij 1881 bevroren water zal hebben, hij gelooft niet dat dit ten opzigte der nieuwe heffing tot groote moeijelijkheden zal lei den. Men zal den schippers dan tegen het tijdstip der in voering kunnen waarschuwen. i Nadat ook de heer Bloembergen, vooral met het oog I op het toegekende regt van abonnement, de wenschelijkheia had uitgesproken om het tijdstip van in werking treding der i nieuwe heffing op 1 Januarij 1881 te bepalen, vereenigt de I commissie zich met die bepaling en wordt art. 6 vastgesteld als volgt: „Art. 6. Dit besluit treedt in werking met 1 Januarij 1881. Met dit tijdstip wordt dat van 28 Maart 1867 tot het heffen eener belasting voor het gebruik van de wateren, kaden en wallen in de gemeente Leeuwarden ingetrokken." Eveneens wordt vastgesteld de door de commissie voorge stelde considerans, luidende: „De raad der gemeente Leeu warden overwegende, dat er noodzakelijkheid bestaat tot het heffen van een regt onder den naam van havengeld gelet op de artikelen 238, 240 en 254 der gemeentewet. Besluit Tengevolge een en ander wordt het besluit tot heffing in zijn geheel vastgesteld als volgt: De raad der gemeente Leeuwarden, overwegende dat er noodzakelijkheid bestaat tot het heften van een regt onder den naam van havengeld gelet op de artikelen 238240 en 254 der gemeentewet besluit Art. 1. Voor het gebruik of genot van de openbare ge meentewerken ten behoeve van de scheepvaart, wordt ouder den naam van havengeld een regt geheven van de gezagvoer ders of schippers, wegens de vaartuigen, waarmede zij in de waterengrachten en kanalen dezer gemeentegelegen binnen de grenzenvermeld in art. 5liggennaar het volgende tarief a. voor zeil- en stoomschepen van 26 kubieke meter inhoud en daarbovenin eene vaste beurt varende en vaste ligplaat sen hebbendewegens iedere kubieke meter inhoud 1 Vs cent; b. voor schepen alsboven, van 2025 kublieke meter inhoud, per schip 20 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 10 Junij 1880. 65 c. voor de schepen alsboven, 1520 kubieke nieter inhoud, per schip 15 cent; d. voor schepen alsboven, van 515 kubieke meter inhoud, per schip 10 e. voor trekschepen of barges, per schip 5 j f. voor schepen, die niet in eene vaste beurt varenvan 5 kubieke meter en daarbovenwe gens iedere kubieke meter inhoud 1 Va g. voor pramen, jagten en booten, die in de gemeente het geheele jaar door vertoeven, we gens iedere kubieke meter inhoud 1 voor houtvlotten, wegens iedere 15 vierkante nieter oppervlakte 10 cent. Behoudens de vrijstellingen is het regt verschuldigd door de gezagvoerders of schippers, terstond bij de aankomst van hun vaartuig binnen de in art. 5 aangewezen grenzen in de gemeente. Bij gebreke van gezagvoerder of schipper is de eigenaar van het vaartuig het regt verschuldigd. Art. 2. Geheel vrijgesteld van het regt zijn: 1. de gezagvoerders of schippersdie enkel de gemeente door- j varendaarin zich niet bepaald ophoudennoch lossen of laden; i als bepaald ophouden wordt niet beschouwd een verblijf van minder dan 24 uur; de Zondag wordt niet medegerekend; j als laden wordt niet beschouwd het innemen van winkel- 1 waren voor eigen huishoudelijk verbruik; 2. de gezagvoerders of schippers van vaartuigen, die uit sluitend aan wallen en in wateren, niet in onderhoud bij de gemeenteladen of lossen of ligplaats hebben 3. de gezagvoerders of schippers van houtvlotten, die, de gemeente binnenkomenzonder te lossen of te laden vóór den nacht in particulier water worden verborgen 4. de gezagvoerders of schippers van zoogenoemde markt- of groenteschepen, bootjes en dergelijke van beneden 5 ku bieke meter inhoud en van schepen, die aan of op een der scheepstimmerwerven worden hersteld of in aanbouw zijn; gedeeltelijk vrijgesteld van het regt zijn de gezagvoerders of schippers van trekschepen, barges of stoombooten, die ge bezigd worden in vaste trekveren of stoombootdiensten, wan neer in de dienst door de gezamenlijke schippers viermalen of meer in de week wordt gevaren, voor iedere komst in de gemeente voor 2/5 van het regt. Art. 3. De gezagvoerders of schippers zijn het regt voor hunne vaartuigen slechts eenmaal verschuldigd, ongeacht den duur van het verblijf in de gemeentebehoudens de volgende uitzondering: 1. voor woonschepen, indien zij met vergunning van den burgemeester tijdelijk ligplaats hebben in de gemeente en voor schepen in art. 1sub letter f genoemdindien zijter uit oefening van handel of nering, langer dan drie weken ach tereen in de gemeente ligplaats hebben, is het regt na afloop van ieder tijdvak van drie weken op nieuw verschul- digd 2. voor schepen genoemd in art. 1sub letter galsmede voor houtvlottenis het regt verschuldigd voor iedere week van het verblijf in de gemeentehet gedeelte van eene week voor een geheel gerekend. Art. 4. Het regt kan bij wijze van abonnement, wegens schepen in art. 1sub letters a tot d genoemdtelkens drie maanden vooruit worden betaald, onder korting van 20 procent van het vermoedelijk gedurende dat tijdsperk te betalen bedrag; voor schepen genoemd in art. 1sub letter gkan het regt bij abonnement voor één jaar vooruit worden voldaan tegen betaling van 20 cent per kubieke meter. Art. 5. Als grenzen der gemeentewateren, buiten welke het regt niet is verschuldigd, worden aangemerkt: wat de Dokkumer Ee betreft, het brugje op Gamstraburen bij de woning no. 133; wat het Vliet betreftde Poppebrug wat de Potmarge aangaat, de lijn, getrokken van de zuide lijke grens der sloot, ten zuidwesten van het aschland, tot den zuidwestelijken hoek van het perceelwaarop de stroo- cartonfabriek is gesticht; wat de Harlingervaart betreft, de lijn, getrokken van de westzijde van het huis, „de Sneekerstal" genaamd, plaatselijk bekend Sneekertrekweg no. 11 tot het daar tegenover ge legen gedeelte van den Harlingertrekweg. Art. 6. Dit besluit treedt in werking met 1 Januarij 1881. Met dit tijdstip wordt dat van 28 Maart 1867, tot het heften eener belasting voor het gebruik van de wateren, kaden en wallen in de gemeente Leeuwarden, ingetrokken. De behandeling van het heffingsbesluit hiermede afgedaan zijnde, wordt overgegaan tot behandeling van de daarbij be- hoorende verordening op de invordering. Artt. 1 en 2 dier verordening worden onveranderd goed gekeurd, luidende deze artikels: „Art. 1. De invordering van het regt, dat onder den naam van havengeld wordt geheven, geschiedt door middel van open bare verpachting, telkens voor een door burgemeester en wet houders te bepalen tijdvak, te houden op zoodanige voor waarden als de raadop voorstel van burgemeester en wet houders zal vaststellen. De raad kan besluiten, dc invordering bij gaardering te doen plaats hebben. Indien bij eene verpachting, wegens ongenoegzaamheid van bod, de pacht niet wordt gegund, kunnen burgemeester en wethouders zich gemagtigd beschouwen, de invordering bij gaardering te doen plaats hebben. Ingeval van invordering door gaardering, wordt de instruc tie voor de gaarders, zoomede de wijze van verantwoording door burgemeester en wethouders geregeld, behoudens mede- deeling aan den raad, die de belooning der gaarders bepaalt. Door burgemeester en wethouders worden de namen van hen, die als pachters of gaarders met de invordering zijn be last, ter algemeene kennis gebragt. Art. 2. De gezagvoerders of schippers zijn verpligt, dit regt te betalen of bij hunne afwezigheid te doen betelen door diegenen, welke alsdan in hunne plaats als zoodanig optreden. Indien meer dan één schipper op het vaartuig is geplaatst, zijn allen hoofdelijk voor het verschuldigde aansprakelijk. Art. 3 geeft aanleiding tot eenige bespreking. Bedoeld artikel is luidende: „Art. 3. De gezagvoerders of schippers, die niet in eene vaste beurt varen, bedoeld bij art. 1 litt. f van het heffings besluit, zijn verpligt bij hunne aankomst in deze gemeente, op de eerste aanvrage van de pachters of gaardersden meet brief van hun vaartuig te vertoonen en vervolgens dadelijk het regt te voldoen. Indien de meetbrief niet in het vaartuig aanwezig is of op de eerste aanvraag van de pachters of gaarders niet wordt ver toond, bepalen dezen den inhoud van het vaartuig bij bena dering. De gezagvoerders of schippers zijn gehouden zich aan deze bepaling te onderwerpen."

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1880 | | pagina 4