Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 5 Augustus 1880.
De heer Troelstra vindt, dat de geachte spr. van zooeven
hem de verdediging van het voorstel van rapporteurs gemak
kelijk heeft gemaakt. Hij gelooft werkelijk, dat hij voor de
aanbeveling van dat voorstel geen andere argumenten behoeft
bij te brengendan die zooeven door den heer Bloembergen
tegen het voorstel zijn ingebragt. Wat is toch het zwaarte
punt in de redenering van den heer Bloembergen? Dit, dat
men moet zorgen dat de schuld der gasfabriek zoo spoedig
mogelijk wordt afgelost. Spr. zal niet herhalen de vele voor
beelden en gevallen welke zijn bijgebragt, om de wensche-
lijkheid daarvan te doen inzien, als daar zijnontploffing, stij
ging der prijzén van den steenkool en nog meer onvoorziene
omstandigheden. Hij wil slechts constateren, dat de com
missie juist ook eene spoedige aflossing wil; zij wil toch dat
de winst der fabriek grooter wordt. Én door de schuld der
gasfabriek onder de conversie te begrijpen, zal minder rente
in het vervolg behoeven te worden betaald, en hoe minder
rentedes te grooter de winst en natuurlijk ook des te beter
gelegenheid voor meerdere aflossing. De heer Bloembergen
heeft gezegd, dat de commissie van rapporteurs voorstelt de
aflossing op 2 pet. te bepalen en dat alzoo, wordt de schuld
der gasfabriek met de andere te converteren gemeenteschuld
zaam gevat, ook voor deze de aflossing 2 pet. zal bedragen,
doch dit is minder juist. Wat toch staat duidelijk in het
rapport te lezen? niet, dat men de geheele schuld der gas
fabriek onder de conversie wenscht op te nemen, maar al
leen de 5 procentsche, geheel in den geest overigens van
burgemeester en wethouders. De commissie heeft daarbij
aangetoond, dat daaraan nog een voordeel is verbonden, n.l.
dit, dat waar de gasfabriek vooreerst niet meer dan een even
redig deel in de aflossing der geconverteerde schuld zal bij
dragen er bij den tegenwoordigen gang van zakenschoone
gelegenheid zou ontstaan tot spoedige algeheele aflossing der
4 Va pet. schuld der fabriek. Bij algeheele aflossing van deze
zou men dan natuurlijk weer kunnen verhoogen het bedrag
der aflossing op de vroegere 5 pet. schuld der fabriek. Wel
spreekt de commissie in haar rapport van 2 pet., doch men
lette er opdit is slechts een minimum. Duidelijk staat im
mers in de voorgestelde bepalingen van het plan te lezen,
dat de raad regelt het bedrag der af te lossen som. De bij
drage die de gasfabriek dus vooreerst tot aflossing der ge
converteerde schuld zou leveren, zou later aanmerkelijk ver
hoogd kunnen worden.
Wat betreft het beweren van burgemeester en wethouders
omtrent de wenschelijkheid om niet in eens ook de 5 pet.
schuld der gasfabriek te converterenmaar eerst af te wach
ten het resultaat der conversie van de door hen genoemde
schuldenspr. meentdat dit van geen of wel van zeer weinig
waarde is. Immers de conversie geschiedt om voordeel en nu
is er bij conversie van 5 pet. schuld in dit opzigt hoegenaamd geen
kwestie. In ieder opzigt zal hierdoor voordeel worden behaald.
Verder meent spr. te moeten constateerendat van eene
vermenging der schuld van de gasfabriek met andere gemeente
schuld geene verwikkeling is te duchten. Hij heeft voor zich
de balans-rekening der gasfabriek. Bij inzage daarvan ziet
hij dat de fabriek wegens opgenomen kapitaal zekere som
schuldig is aan de gemeente. Welnu indien onder het totaal
bedrag der conversie, eene som van ƒ157,000 voor de gas
fabriek wordt begrependan kan later het aandeel der gas
fabriek in de geconverteerde schuld immers precies worden
bepaald. Hoe kan er dan eenige sprake rijn van verwarring
of verwikkeling. Hij begrijpt er niets van.
Daarenboven meent spr.dat waar men conversie wil
daarvoor in de allereerste plaats in aanmerking behoort te
komen de 5 pet. schuld en dat het geen houding zou hebben in
dien men bij nog bestaande 5 pet schuld andere ad 41/2 pet. zou
gaan converteren. Hij is bepaald van oordeeldat voor uit
sluiting der 5 pet. schuld der gasfabriek geen voldoende gron
den kunnen worden bijgebragt.
Den heer Bloembergen komt het voor, dat er bij de
geachte vorige spr. eenige begripsverwarring bestaat ten op-
zigte der kwijting van schuld. Hij wordt in die meening
versterkt, door hetgeen wordt gezegd op pag. 5 van het
rapport, waar o. a. het volgende wordt gelezen: niets belet
om het bedragdat de gasfabriek in de algemeene aflossing
der geconverteerde schuld moet bijdragenen de rente die
zij elk jaar aan de gemeente moet uitkeerente bepalenzoo
dat naar het schijnt geen de minste verwikkeling is te duchten."
Hieruit en uit het zooeven door den heer Troelstra gespro
kene is duidelijk af te leiden dat deze in de meening ver
keert dat de gasfabriek betaalt de aflossing der schuld, welke
de gemeente ten behoeve der fabriek heeft aangegaan. Dat
denkbeeld is echter niet juist. Wanneer men opslaat het
verslag of wel de rekening, dan blijkt daaruit duidelijk, het
geen trouwens ook genoegzaam door de gemeente-begrooting
wordt aangewezen, dat de gasfabriek slechts aan de gemeente
vergoedt de rente van het kapitaal, dat onder de fabriek
steekt of liever dat de fabriek vertegenwoordigt.
De gasfabriek met al hare gebouwen en leidingen is be
zitting der gemeente en wordt geëxploiteerd ten haren be
hoeve en ten bate der ingezetenen. Nu wordt uit de op
komsten der fabriek bestreden de huur, zooals men het hier
wel zou kunnen noemenvertegenwoordigd door de rente van
het kapitaal dat voor de fabriek was benoodigd. Dit is eene
zaakgeheel afgescheiden van de aflossing en vergoeding van
rente door de gemeente van de schuld die zij ten behoeve
der fabriek heeft aangegaan.
De heer Troelstra stelde het verder voorals of, door ook
de 5 pet. schuld ten behoeve der gasfabriek aangegaan onder
de conversie te begrijpenjuist zou worden verwezenlijkt het
denkbeeld eener spoedige aflossing, doch spr. kan in dit op
zigt niet met dat geachte lid zamengaan. Aangenomen dat
het kwam zooals rapporteurs wenschen en dat alzoo het be
drag der 5 pet. schuld ten behoeve der gasfabriek aangegaan,
V7 gedeelte uitmaakte van het geheel te converteren bedrag
en er werd doorgegaan met de aflossing van minstens 2 pet.
op het geheel bedrag der geconverteerde schuld tot zoolang
de 41/2 pet. schuld der gasfabriek geheel zou zijn afgelost,
dan gelooft hij dat men nog niet zou komen tot datwat
de heer Troelstra beweerde11.1. tot eene spoedige aflossing
der gasfabriek-schuld omdat dan het meerder bedrag der aflos
sing zich over de geheele nog resterende geconverteerde ge
meenteschuld zou loopen. Daarenbovenspr. meent dit te
moeten herhalenzou de zaak noodeloos te kostbaar zijn.
Wanneer de gemeente eens kon bepalen en volgens de tegen
woordige omstandigheden kan zij ditdat de te converteren
schuld ten behoeve der gasfabriek aangegaanbinnen 10 of
15 jaar zal worden afgelost, dan zou zij alligt tegen veel
gunstiger koers kunnen leenendan wanneer die schuld wordt
aangegaan met uitzigt van in 50 jaar te worden afgelost.
Spreker zal niet in het breede herhalen wat hij ten dezen
reeds heeft aangevoerd ten betooge dat eene afzonderlijke
conversie der schuld ten behoeve der gasfabriek aanbeveling
verdient en ook met uitzigt op goed gevolg zou kunnen wor
den beproefdmaar wil alleen er nog opwijzen dat men een
voorbeeld heeft aan de provincie. Toen deze voor eenigen
85
tijd zekereniet overgroote somwelker juist bedrag hij zich
op dit oogenblik niet herinnerttegen 4 pet. vroegmet
toezegging van vlugge aflossing naar spr. meent van binnen 15
jaarwerd meer dan de gevraagde som a pari aangeboden.
Overigens wenscht spr. nog op te merken, dat het volstrekt
niet in zijne bedoeling of die van het collegie ligtde ten
behoeve der gasfabriek aangegane schuld van eene conversie
hetzij dan in een 4 pet. of in eene 4Vs pet. leening uit te
sluiten. Voor zoover bij de commissie het denkbeeld mogt
bestaandat het burgem. en wethoud. geen ernst is met de
conversie ook van die schuldwil hij van het tegendeel gaarne
de verzekering geven. Als het maar blijktdat er voordeel
mee te behalen isdan zal het collegie zeker niet ten achter
blijven terzake de noodige voorstellen in te dienen. Men wil
slechts afwachten het resultaat der eerste conversienamelijk
die der andere gemeentescliuldcnin het voorstel van burge
meester en wethouders met name genoemd.
Afgescheiden echter van de wenschelijkheid van bedoelde
afwachtingis spreker bepaald van opiniedat het belang
der zaak eischtdat de schuld ten behoeve der gasfabriek aan
gegaan afzonderlijk wordt gehouden en niet wordt zaamgevat
met andere gemeenteschulden.
De heer Wiorsma zegtdat waar hij het woord heeft
gevraagd omtrent het thans aan de orde zijnde ondergeschikt
punt van kwestie, hij wil beginnen met de verklaring, dat
het hem genoegen doetdat het denkbeeld der conversie van
gemeenteschulddoor hem reeds sinds geruimen tijd in het
belang der gemeente geachtnu zooveel bijval heeft mogen
vindendat rapporteurs een gunstig oordeel daarover hebben
kunnen vellen. Op grond van dat oordeel mag hij aannemen,
dat de raad zich in hoofdzaak met die opinie zal vereenigen.
Het genoegendat spr. hiervan smaaktzal hem dan ook
over enkele ondergeschikte puntenwaaromtrent de meening
van rapporteurs niet strookt met zijne wenschengemakkelijk
heen doen stappen. Hij meende en meent nogdat men bij
eene conversie wel een stap verder kan gaan als rapporteurs
dat willen en men die conversie ook zeer wel mag dienst
baar maken om eenige afwijking eenige verligting in de eens
aangenomen methode van aflossing te erlangen.
Omtrent het punt der opname in de algemeene conversie
ook der 5 pet. schuld der gasfabriekheeft spr. zich vereenigd
met het voorstel van burgemeester en wethouders, doch nu
de commissie van rapporteurs de door dezen aangevoerde mo
tieven niet voldoende achtennu schaart hij zich ook even
gemakkelijk aan de zijde van rapporteursom n.l. de 5 pet.
gasfabriek-schuld onder de te converteren som op te nemen. Hij
wenscht deze veranderde zienswijze echter eenigzins toe te lichten.
Wanneer hij zoo even sprak van een ondergeschikt punt
dan is dat hier niet geheel en al het geval. Spr. is voor split
sing van schuld en zou in dat opzigt nog wel meer wenschen
als burgemeester en wethoudersdie voorstellen eventueel
over te gaan tot eene afzonderlijke conversie der gasfabriek
schuld. Spr. zou meerdere splitsingen wenschen en gelet
willen hebben op de verschillende oorzaken waaruit de lee
ningen zijn voortgekomen en op de verschillende behoeften
tot welker vervulling die leeningen zijn aangegaan. Waar men
thans echter alle schuld onverschillig welke behoeften door
liet aangaan daarvan zijn bevredigdwil converterendaar
kan hij geen gebiedende noodzakelijkheid inzienom de gas
fabriek-schuld uit te sluiten alleen ter wille van eene om den
aard der zaak wenschelijk geachte spoedige aflossing. Ook
ten opzigte van andere schulden zou dit het geval kunnen
zijn. Wat spr. betrefthij zou wel gaarne eenige meerdere
splitsing der te converteren schuld wenschen. Omtrent de
redenen hiervoor zal hij echter thans niet uitweiden. Zooals
de commissie van rapporteurs teregt heeft opgemerktis een
en ander reeds zoo wijd en ampel in de schrifturen behan
deld dat verdere discussie overbodig mag worden geacht. De
leden hebben genoegzame gelegenheid gehad de verschillende
meeningen ten dezen 11a te gaan en te appreciëren. Spr. wil
dan ook slechts alleen nog aanstippen, dat het, zoo als ook
in de door hem ter zake geschreven brochure is uiteengezet,
naar zijn oordeel wenschelijk is alle gemeenteschuld te con
verteren en daarbij 11a te gaan voor de vervulling van welke
behoeften de verschillende schulden zijn aangegaanom met
het oog daarop de termijnen van aflossing te bepalen der
verschillende bij conversie te sluiten nieuwe leeniugen. Wan
neer men echter hiertoe niet geneigd is en alle schuld wil
zamenvattendan komt hem een aflossingstermijn van 50
jaar billijk voor. Immers,, die termijn kan met het oog op
sommige zaken als lang worden beschouwd maar bij leenin
gen voor andere zakenals daar zijn de stichting van het
beurs-waaggebouw van scholen en anderen is een aflossings
termijn van 50 jaar bijzonder kort te noemen. Men zal dus
hier moeten compenserenen bij die compensatie zal zeker
een aflossingstermijn van 50 jaar den doorslag erlangen en
als matig en billijk moeten worden beschouwd.
Eindelijk is er nog eene zaakwelke spr. naar den kant
der commissie van rapporteurs heeft doen overslaan. Deze
heeft gezegd, dat, hoe grooter eene leening isdes te gemak
kelijker zij nemers vindt. De heer Bloembergen heeft daar
tegen aangevoerd datwaar de leening een bedrag van 9
ton gouds zou beloopen er zeker geen sprake kan zijn van
een kleine som. Is spr. echter wel ingelichtdan is het voor
de notering der leening aan de beurs eene zaak die gansch
niet onverschillig is te achten noodzakelijk, dat zij het be
drag van een millioen gulden surpasseert. Dat zal de lee
ning wanneer wordt besloten conform het voorstel van rap
porteurs en dus het bedrag der 5 pet. schuld ten behoeve
der gasfabriek aangegaanwordt begrepen onder de overige
te converteren schuld. Spr. erkent dat dit is een zoogenaamd
utiliteitsmotief en dat dit niet zou behooren te gelden waar
er tegen het opnemen der bedoelde gasfabriekschuld overwe
gende principiële bezwaren mogten bestaanmaar als zoo
danige bezwaren in dezen niet bestaandan mag z. i. ook
bedoeld utiliteitsmotief in aanmerking komen. Op grond van
een en ander zal hij, ofschoon aanvankelijk geneigd en me
degewerkt hebbende tot het voorstel van burgemeester en
wethoudersthans zijne stem geven aan het voorstel van rap
porteurs 0111 de 5 pet. schuld ten behoeve der gasfabriek
in de conversie te begrijpen.
De heer Bloembergen kannu de heer Wiersma
zelf heeft erkend dat het laatstelijk door hem aangevoerde
slechts een utiliteits-argument iseen motief dat niet in aan
merking behoort te komen, wanneer er principiële bezwaren
bestaanzeer kort zijn. Toch eene enkele opmerking. Be
doeld geacht lid heeft beweerddatzal eene leening aan
de beurs worden genoteerd ook voor spr. gansch geen on
verschillige zaak, zij het bedrag van een millioen moet sur-
passeren. Tegenover deze bewering kan spr. eene andere
stellen. Hij heeft ter zake inlichtingen ingewonnen en is hij
nu niet geheel verkeerd ingelichtdan is voor de notering
aan de beurs te Amsterdam een vereischte dat of de inschrij
ving voor de leening ook te Amsterdam wordt opengesteld,
of althans een aanmerkelijk deel er van aldaar geplaatst zij.
Dat het daarbij een volstrekt vereischte isdat de leening