I
li
90
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 5 Augustus 1880.
uitkomende dagbladenalsmede in twee te Amsterdam of'
elders verschijnende effectenbladen bekend gemaakt, met op
roeping tevens van de ter aflossing aangewezen schuldbeken
tenissen om op den volgenden 2n Januarij de hun aanko
mende geldentegen overgave der schuldbekentenissen en
van de alsdan niet verschenen couponsin ontvang te nemen
ten kantore van den gemeente-ontvanger".
Art. 11 waaromtrent door de commissie van rapporteurs
geene wijziging werd voorgesteldwordt zonder discussie en
hoofdelijke stemming vastgesteld als volgt:
„Art. .11. Aan de gepatenteerde kassiers of handelaars in
effecten wordt V« pet. provisie toegekend voor de door hen
ingeschreven en door burgemeester en wethouders aangeno
men sommente voldoen op daartoe aan dezen in te dienen
declaratie."
Het voorstel der commissie om nog aan het plan toe te
voegen het volgende
„Art 12. De obligatiën en coupons, welke niet binnen vijfjaren
„na den termijn van aflosssing en verschijning zijn aangeboden,
„worden na dien tijd niet meer voldaan maar vervallen ten
„voordeele der gemeente Leeuwarden"
geelt aanleiding tot discussie.
De heer Bloembergen is niet voor de toevoeging van
dit artikel. Het betreft hier een puntdat vroeger wel meer
ter sprake is geweest. Toen heeft men het echter niet gewild
en wel omdat men meendedat het niet goed was dat de
gemeente zich het verzuim van enkele harer geldschieters zou
ten nutte maken. En zegt spr.een verzuin als in dezen
bedoeld is toch altijd mogelijk.
Men kan hier geen voorbeeld nemen aan de provinciale
leeningen wijl deze in dit opzigt niet gelijk zijn te stellen
met de gemeentelijke leeningen.
Immers, bij eerstgenoemde heeft de uitloting dadelijk plaats.
Bij de storting van het kapitaal weet men terstond wanneer
de aflossing zal plaats hebben. Het tijdstip daarvoor wordt
op de obligatie zelve aangewezen doch ook al was dit niet
het gevaldan nog zou men den aflossingstijd kunnen kennen,
omdat bij de obligatiën niet meer coupons worden gevoegd
dan benoodigd zijn voor het tijdvak dat voor de aflossing
moet verloopen. Op tweeërlei wijze worden alzoo de geld
schieters der provincie van het tijdstip van aflossing verwittigd.
Niet alzoo die der gemeente. Bij de gemeentelijke geld-
leeningen heeft niet dadelijk uitloting plaatswordt niet het
tijdstip der aflossing op de obligatiën vermeld en worden ook
niet de coupons geteld juist tot het tijdstip van uitloting.
Welligt hebben rapporteurs niet op dit verschil gelet, doch
hoe dit ook zij spr. meent de toevoeging van eene bepaling
als is voorgesteld te moeten ontraden.
De heer Duparc zegt, dat hetgeen door den geachten
laats ten spr. ten opzigte der provinciale leeningen is in het
midden gebragtvolkomen waar isdochdat dit slechts be
treft de leeningen der laatste jaren. Vroeger werd ook bij
de provinciale leeningen niet dadelijk het tijdstip van aflos
sing bepaald. Toch had men ook toen in de plans van
leeningen reeds eene bepaling als thans is voorgesteld.
De heer Troelstra observeert, dat de bepaling niet al
leen raakt de ter aflossing aangewezen obligatiën, maar ook
de verschenen coupons. Nu is er wel opgewezendat de
geldschieters der provincie in het aantal der bij de obligatie
gevoegde coupons eene aanwijzing van het tijdstip van aflos
sing zullen hebbenmaar men vergete nietdat ook bij de
gemeentelijke geldleeningen dé coupons tot zoodanige aan
wijzing kunnen strekkeu. Immers, past men op het knippen
en eene behoorlijke verzilvering der coupons r dan zal men
nooit lang van de aflossing onwetend kunnen blijven, wijl
de coupons van uitgeloote, doch niet op tijd ter aflossing
aangeboden obligatiën niet meer worden uitbetaald. Spr.
ziet dus in den gestelden langen termijn van 5 jaar geens
zins bezwaar.
De heer Wiorsma zal ook met de voorgestelde bepaling
niet kunnen meegaan en wel omdat hij het nut er niet van
kan inzien. Hij weetdat sommigen ten opzigte van de
verzilvering der coupons enz. wel wat slordig zijn en dat dit
voor het afsluiten der gemeente-rekening dikwerf eenige
moeijelijkheid medebrengtdochzegt hijde gemeente ver
liest er niets door. Daarenboven komt het hem voordat
het voordeel door de gemeente door eene bepaling als is
voorgesteld te verkrijgen, geen goede winst kan heeten. Het
kan toch gebeuren dat iemand eene lange reis b. v. naar
Oost-Indië moet maken en aldaar, zonder bij zijn vertrek
orde op zaken te hebben gesteld eenigen tijd moet verblij
ven. Zoo iemand zou er ten bedoelden zake dan toch on
gelukkig kunnen inloopen.
De heer Troelstra meent dat er voorbeelden kunnen
worden aangewezen van het niet doen verzilveren van cou
pons en ter voorkoming hiervan strekt het voorstel. Verre
weg de meesten zullen echter wel tijdig de coupons en uit
geloote obligatiën realiseren en voor dezulken heeft deze be
paling dus geen bezwaar. En nu moge het waar zijn dat
iemaud zou kunnen worden geroepen om eene groote reis te
maken, zonder vooraf orde op zijne zaken te stellen, doch dit
voorbeeld zal wel niet veel gewigt in de schaal kunnen leggen,
wijl men hier staat voor een tijdvak van 5 jaar en tegen
woordig zoo als een buurman spr. teregt toefluistert in
80 dagen een reis om de wereld kan doen. Spr. meent dat
de voorgestelde bepaling de gemeente-administratie zal ver
gemakkelijken. Hij acht het niet wenschelijk dat men b. v.
na 20 a 30 jaar nog obligatiën en coupons ter verzilvering
kan aanbieden.
Hierna worden de discussiën gesloten en het voorstel der
commissie, om het door hen voorgestelde art. 12 aan het
plan van leening toe te voegenaangenomen met 9 tegen 7
stemmen. Tegen stemden de heeren BruinsmaHommes
Rengers Bloembergen Suringar Wiersma en van Harinxma
thoe Slooten.
De verschillende artikels van- en voorstellen omtrent het
plan van leening hiermede afgehandeld zijnde vraagt de heer
van Harinxma thoe Slooten verlof der vergadering
om nog omtrent art. 4 eene enkele opmerking in het midden
te brengenwelke z. i. nog zijn nut zoude kunnen hebben
doch hem zooeven bij de behandeling van het artikel in ontgaan.
Naar aanleiding hiervan, worden met goedvinden der ver
gadering op nieuw de discussiën geopend.
De heer van Harinxma thoe Slooten meent, dat het
voor bankiers van belang is te achten dat er eenige moge
lijkheid bestaat om het geheel bedrag der leening in ééne
hand te krijgen. Die mogelijkheid zal er z. i. alligt toe lei
den dat hooger wordt ingeschreven als anders. Zooals ech
ter de bepalingen van het thans behandelde plan luiden, zal
men het geheel bedrag der leening niet wel in één hand kun
nen krijgen. Immers, burgemeester en wethouders zullen ver-
pligt zijn, die inschrijvingen, hoe groot of klein dan ook,
welke het hoogste zijn, mits ze overigens aannemelijk zijn,
toe te wijzen. Nu stelt spr. zich b. v. dit geval: voor de te
leenen ƒ900,000 wordt ingeschreven 1 ton a 102 pet. en
8 ton a 95 pet.dan zouden burgemeester en wethouders
-
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 5 Augustus 1880.
91
verpligt zijn deze aan te nemen en te passeren b. v. eene
aanbieding ad 98 a 99 pet., waarbij de bieder als vooi waarde
had gestelddat hem het geheel bedrag der leening moet
worden toegewezen. Spr. meent dat men in dusdanig geval
in het welbegrepen gemeentebelang de hoogste bieder met
zijn klein bedrag moet kunnen voorbijgaan en zich bepalen
tot die inschrijvingwelke over het geheel genomen als de
meest voordeelige voor de gemeente is te beschouwen.
Om dit mogelijk te makendient hij navolgend amende
ment in luidende
aan art. 4 eene nieuwe alinea 4 toe te voegenluidende
„Indien één inschrijver voor het geheele bedrag der leening
inschrijftonder voorwaarde dat de-geheele leening hem worde
toegewezen kan hem deze insehrijving worden gegund ook al
is die inschrijving niet tegen de hoogste koers, mits zijne
inschrijving voor de gemeente de voordeeligste zij."
Spr. kan ter aanbeveling nog zeggen dat het door hem
geopperde denkbeeld terstond instemming vond van een ban
kier met wien hij toevallig over deze aangelegenheid sprak.
Het door den heer van Harinxma thoe Slooten in
gediend amendement wordt ondersteund door den heer van
Sloterdijck en wordt dientengevolge in behandeling gebragt.
De heer van Sloterdijck verklaart het amendement te
hebben ondersteund juist om daarover discussie uit te lok
ken. Hij zou daaromtrent gaarne eens het denkbeeld van
burgemeester en wethouders vernemen. Oppervlakkig lacht
hem het amendement wel wat toealthans meent hij dat
het nooit geen kwaad zal kunnen doen. Een bedenking heeft
hij er echter tegen en dat is n.l. dezebetreft het hier
eigenlijk niet meer een maatregel van uitvoering V
In artikel 4 alinea 3 van het plan wordt toch gelezen, dat
voor zoover de aanbiedingen aan burgemeester en wethouders
aannemelijk voorkomenerlangt de hoogste bieder de aandee-
lenwaarvoor hij heeft ingeschreven. Is van deze bepaling
de beteekenisdat aan burgemeester en wethouders zooveel
magt worde toegekenddat zij steeds en ten allen tijde eene
hoogere inschrijving zullen kunnen passerenjadan erkent
spr.is eene bepaling als door den heer van Harinxma thoe
Slooten is voorgesteld, geheel overbodig, doch is dit niet
het gevaldan heeft zij zeker haar waarde.
De heer van Harinxma thoe Slooten meent, dat
voor zoover het door den heer van Sloterdijck aangegevene
in de bedoeling der aangehaalde bepaling mogt liggen dit
dan ook duidelijk behoorde te blijken. Bij de tegenwoordige
redactie is het echter minstens zeer dubieus.
Den heer Bloembergen komt het voordat de aange
haalde bepaling uit het leeningsplan hier niet opsteert. Deze
luidt immers, voor zoover de aanbiedingen aan burgemeester
en wethouders aannemelijk voorkomenerlangt de hoogste
bieder de aandeelen waarvoor hij heeft ingeschreven. Den
hoogsten bieder zullen dus niet in ieder geval zijne in
schrijvingen worden toegewezenmaar alleen voor zoover
die inschrijvingen aannemelijk zullen voorkomen en hoog ge
noeg worden geacht. Spr. stelt het geval dat de hoogste in
schrijving eens was tegen 92 pet. en de daaropvolgende 90
pet.dan zou men geenszins gebonden zijn de inschrijving
ad 92 pet. aan te nemen. Neen alleen dan zou men tot
gunning gebonden zijnwanneer de inschrijvingen waren
tegen pari of wel tegen 99 a 98 pet., dus aannemelijk. Dan
heeft de hoogste inschrijver preferentie. Wat overigens het
voorstel zelve betreft, ofschoon hij gaarne wil gelooven, dat
er wel iets goeds in kan liggen, ziet hij toch in de aanne
ming er van ernstig bezwaar.
De heer Duparc wenscht ook op een bezwaar te wijzen.
Door de vaststelling der aflossing op een minimum van 2
pet. heeft de raad erkend in min of meerdere mate rekening
te moeten en te willen houden met de verpligtingen welke
ten aanzien der oude geldleeningen bestonden. En waar van
de oude geldleeningen sprake is, daar kan men zich ook
moeijelijk geheel los maken van de vroegere geldschieters,
waaronder welligt vele ingezetenen, waarvan menigeen, daar
het eene leening betreft van de gemeente, waartoe hij be
hoort, op aandeelen prijs stelt, zelfs al wordt de rente ver
minderd. Zij zullen echter geheel voorbij worden gegaan
wordt het ingediende amendement aangenomen. Dan toch
zal hun in het gestelde geval de gelegenheid worden benomen
om, voor hunne afgeloste obligatiën nieuwe stukken te er
langen.
De heer van Harinxma thoe Slooten meent, dat de
door den heer Duparc bijgebragte bedenking niet mag wegen.
Aangenomen, dat tengevolge de suppletoire bepaling het ge
heel bedrag der leening in een hand kwamdan zouden de
vroegere geldschieters, daargelaten hun regt van mededinging,
toch niet over hun aangedaan onregt of over onbillijkheid
kunnen klagen. Immers zij werden in geld en a pari afbe
taald. De gemaakte bepalingdat voor de nieuwe leening
de obligatiën der oude afgeloste in betaling kunnen worden
gegeven is daarenboven eene faciliteit ten hunnen- behoeve.
Den heer Troelstra doet het leed, dat de geachte voor
steller van het amendement het daarin opgesloten denkbeeld
niet in de sectiën heeft ter sprake gebragt, dan had men
het eens behoorlijk kunnen bespreken en overwegen. Of
schoon spr. gaarne wil aannemen dat er iets goeds in het
amendement ligt, acht hij het toch niet geraden het zoo
klakkeloos maar aan te nemen. Niet alleen kan men de ge
volgen er niet van overzien, maar ook ligt de opmerking
voor de hand, dat er vele kleine inschrijvers door zullen
worden weerhouden.
Nadt de heer van Harinxma thoe Slooten had mede
gedeeld dat hij de gelegenheid heeft gemist zijn denkbeeld
in de sectie te berde te brengenomdat hij door ambtsbezig
heden (een examen door hem als schoolopziener afgenomen)
werd verhinderd de betrekkelijke vergadering bij te wonenen
verder zijn amendement nog had verdedigd door er op te
wijzenhoe de kleine inschrijvers zich niet behoeven terug
te houdenomdat dan alleen de geheele leening aan één zal
worden gegundwanneer diens inschrijving de voordeeligste
isgeheel gelijk zij thans wordt toegewezen aan henwier
inschrijvingen de hoogste zijnzegt de heer Wiersmadat
het door den geachten vorigen spreker geopperd idee opper
vlakkig niet onpractisch schijnt. Hij meent echterdat de
beoogde toevoeging toch zijne bezwaarlijke zijde heeft. Tot
nog toe heeft men zich steeds bij de toewijzing van geldlee
ningen bepaald tot de hoogste inschrijversonverschillig voor
welk bedrag door dezen werd ingeschreven. Wie het meest
bood, kreeg het Spr. meent dat men daarbij ook dient te
blijven. Wijkt men toch van dien regel af, dan kunnen zich
verschillende gevallen voordoen waarvan datdoor den heer
van Harinxma bedoeld één is. Door combinatie zouden wel
ligt nog andere voordeelen zijn te behalen.
Zooals het plan er nu ligtzijn burgemeester en wethou
ders als altijd aan den hoogsten bieder gebonden en dat is
ook wenschelijk. Wil men toch afwijkingen van dien regel
dan dient een naauwgezet onderzoek van hetgeen het voor
deeligste voor de gemeente zou kunnen zijnvooraf te gaan.
Tot zoodanige afwijking klakkeloos te besluitenof de be-