98 Verslag der handelingen van den genieenteraa
Het zal echter vooral na den dood van den heer Eekhoff
zijn gebleken, dat nasporingen in het archief thans hoogst
moeijelijk zijn, als wordende een behoorlijk inventaris nog ge
mist. Hoe ver men met het opmaken daarvan is gevorderd, hoe
ver deze in manuscript voorhanden en afgedrukt is, weetspr. niet
en het is dit, waaromtrent hij in de eerste plaats gaarne eenige
inlichting van het dagelijksch bestuur zou ontvangen.
In de tweede plaats zou hij gaarne willen vernemenof het ook
in de bedoeling ligt den aan te stellen persoon in de eerste
plaats op te dragen het maken en aanleggen van die registers
op het archief, waarvan reeds in het in 1845 uitgebragtrap
port werd gesproken. Spr. voor zich acht dit zeer wensche
lijk omdat de raad of wien dan ookeen behoorlijk over-
zigt van vele zaken zal kunnen nemen, wat thans wordt ge
mist. Ten bewijze van dit laatste een voorbeeld. Eenige
jaren geleden was spr. verpligt in liet archief een onderzoek
te doen omtrent het gildewezen. Met de den heer Eekhoff
eigene welwillendheid werd hij dan ook tot dit onderzoek in
staat gesteld, maar wat bleek spr. echter? Dit, dat hij hier,
waar hij omtrent dit punt (dat natuurlijk onderzoek door het
geheele land eischte)nietzooals hij had gedachtgesneden
brood vond, gereed 0111 genuttigd te worden, maar dat er
wel hier en daar verspreide stukken maar hoegenaamd geen
behoorlijk register of eene behoorlijke verzameling of aantee-
kening omtrent het gildewezen te Leeuwarden bestond.
Ten einde hierin verbetering te krijgen, zou hij vooreerst de we
tenschap eenigzins op den achtergrond willen hebben geschoven
en den te benoemen functionaris in de eerste plaats belasten
met het maken van registersdie natuurlijk ook strekken tot
bevordering der wetenschap, doch in ieder geval bij de on
derzoekingen eene groote besparing van tijd geven. Van daar
dan ook datwaar zijne eerste vraag ishoever het met den
inventaris met het archief is, zijne tweede vraag zich bepaalt
tot den aanleg.der registers, waarvan in 1845 reeds de wen-
schelijkheid werd ingezien.
De Voorzitter moet, waar de heer van Sloterdijck de
wenschelijkheid heeft uitgesprokenom niet af te wijken van
den wegwelke men tot dusver is gevolgdtoch opmerken
dat burgemeester en wethouders ook zeker dienovereenkomstig
zouden hebben gehandeldindien zij slechts de mogelijkheid
hadden ingezien om iemand te vindendie de kennis en de
talenten van den overleden archivaris bezat. De heer Eekhoff
was op zijn gebied geheel eenig. Van de jeugd af zich op
de beoefening der geschiedenis hebbende toegelegd had hij
eene ervaring opgedaandie met regt eenig of althans
zeldzaam mag heeten. Steeds was de heer Eekhoff in het
archief bezigzij het dan ook niet ten allen tijde uitsluitend
ten behoeve der gemeente.
Nu kan men wel besluiten overeenkomstig den wensch van
den heer van Sloterdijck, doch in de uitvoering van dat be
sluit zien burgemeester en wethouders bepaald bezwaar. Zij
stellen zich voor dat eene oproeping tot niets zal leiden. Wel
zullen er zich menschen aanbieden, die ƒ600 per jaar zouden
willen verdienen, maar men moet juist iemand hebben bekend
met geschiedenis en iemand die in de allereerste plaats oude
handschriften zal kunnen lezen.
Ten opzigte van den inventaris kan bij mededeelen dat
deze nog niet ver gevorderd is. Naar hij meent zijn er twaalf
vel van afgedrukt, doch zijn de bouwstoffen voor het vervolg
aanwezig. In verband met dit laatste zal voor die voltooijing
ook niet zooveel tijd meer worden geeischt, vooral niet, waar
iu het vervolg niet met die uitvoerigheid zal behoeven te
1 te Leeuwarden, van den 19 Augustus 1880.
worden te werk gegaan als de heer Eekhoff dit deed die
dikwijls geleerde opmerkingen aan een en ander toevoegde.
Wat betreft de registers, de klappers, door den heer Dirks
bedoeldhieromtrent stuit men vooralsnog op eene leemte
ofschoon reeds in 1845 het aanleggen er van werd wenschelijk
geoordeeld.
De heer Eekhoff waszooals reeds meermalen is opgemerkt,
een zeer wetenschappelijk man doch het administratieve deel
zijner betrekking ging hem minder ter harte. Van daar dat burg.
en weth. hebben gemeend den nieuw te benoemen persoon eenen
eenigzins anderen werkkring te moeten voorschrijven en te
trachten een pers »on te vindendie bij genoegzame
bekwaamheid de noodige werkkracht bezit om het archief
behoorlijk te ordenen en registers daarop te maken althans
de noodige aanleg voor een en ander heeft.
Slaagt men in dit pogendan zal de bruikbaarheid
van het archief binnen betrekkelijk korten tijd veel
worden verbeterdwijl de te benoemen functionaris, door dat
hij zich voortdurend aan zijn ambt zal kunnen wijden zeer
veel zal kunnen doen.
De heer Bruinsma zegt dat de heer van Sloterdijck heeft
gewezen op het minder wenschelijke om den te benoemen
ambtenaar eene tweeledige bestemming te gevendat men
hem èn voor het archief èn voor gemeente-administratie zal
willen gebruiken. Spr. moet dienaangaande opmerkendat
volgens de gemeentewet het toezigt op het achief der gemeente
toch aau den secretaris is opgedragenen dat ditmoge de
toestand ook elders veel te wenschen overlaten ook werke
lijk in vele kleine gemeenten zoo is. Hier is de in orde
houding van het archief echter te groot en moet men
een afzonderlijk ambtenaar hebbendoch dit neemt niet
weg, dat die ambtenaar dan toch onder de bevelen van den
secretaris moet staanaan wien volgens de wet de zorg voor
het archief is opgedragen. En wat nudaargelaten welken
titel men aan den te benoemen ambtenaar zal willen geven
de zaak zelve betreftnl. het opdragen ook van administra
tieve werkzaamhedenspr. wenscht te vragen wat er tegen
isom den archivarisdie in den regel boven zijn werk zal
hebbendes noodig voor een enkele maalook onder voor
de administratie te gebruiken? Voorts wenscht hij ten op
zigte van de gewone loop van zaken nog mede te deelen, dat
de stukkenwelke op de secretarie hebben afgedaan
op het archief geborgen en ingedeeld wordenwat de
rekeningen en gedrukte verordeningen betreftallen in af
zonderlijke doozen. Alles is nu zoo ingerigt en geregeld, dat
men het gemakkelijk kan vinden. Wanneer men iets wil
hebbenheeft men slechts een ambtenaar der secretarie of
wel den archivaris naar boven te zenden en in een oogenblik
ontvangt men het verlangde. Het is van groot belang dat
dit zoo blijft en het archief alzoo in goede handen komt.
Een en ander neemt echter niet wegdat men den archi
varis ook meermalen noodig heeft voor het maken van résu-
méesvoor zaken als b. v. de kwesties omtrent de Dockumer-
Ee, den Harlinger trekweg enz. Het aanleggen van regis
ters op het archief en het maken van een behoorlijk inventa
ris, eene zeer gewenschte zaak, heeft door verschillende om
standigheden tot dusver vertraging ondervonden en zal zeker
bij de benoeming van een nieuwen archivaris meer op den
voorgrond dienen te worden gesteld.
Dochzegt spr.hoe men ook voorts de werkzaamheden
omtrent het archief wil regelen, het komt hem voor dat de
archivaris geheel werkzaam moet ziju ouder den secretaris
Verslag der handelingen van den gemeenteraa<
die volgens de wet met het toezigt of de zorg voor het
gemeente-archief is belast.
De heer van Sloterdijck zegt, dat zijne bezwaren tegen
het voorstel nog geenszins zijn weggenomen. Hij gelooft,
dat het iu dezen bestaande verschil van opinie zich geheel
oplost in een verschil van appreciatie der eischen, welke men
aan den archivaris wil stellen. Alles komt hierop neer, wil
men een wetenschappelijk of meer een administratief man,
en nu meent spr. dat men het eerste hier op den voorgrond
moet stellen. Men vergete niet, dat werkzaamheden als het
registreren der stukken van het oud archief, ook geenszins
van zuiver administratieven aard zijn, maar dat ook hierbij
de wetenschap is betrokken. Daarenboven zijn meermalen
adviezen noodig. Nu mogen dergelijke adviezen ook vroeger
niet zoo geweest zijn dat daarop des noods een proces zou
kunnen worden ondernomen, toch is het van belang, dat de
archivaris genoegzame wetenschap bezit om een goed advies
te geven. Of men echter een persoon als spreker bedoeltzou
kunnen vinden voor het archief, spreker is hiervan volstrekt
niet zeker. Gaarne wil hij dan ook gelooven dat het voor
burgemeeeter en wethouders niet gemakkelijk is voor hetgeen
zij willen in gedachten een persoon aan te wijzen, doch hier
van zal bij oproeping nader moeten blijken. Wel weet hij
dat in dezen de wetenschap niet zal worden betaald, maar
dat kan van de gemeente ook niet verwacht worden; liefde
voor studie moet hier het honorarium aanvullen, en spreker
vleit zich nog met een gunstigen uitslag eener oproeping.
De Voorzitter vraagt den heer van Sloterdijck of zijne
bedenking alleen bestaat tegen de benaming van commies
archivaris of ook tegen de toe te kennen jaarwedde. In het
eerste geval zou men de bepaling der benaming kunnen aan
houden tot de behandeling der instructie. Wanneer het
echter de bedoeling mogt ziju om èn den titel èn het sala
ris te houden als tot dusver, dan gelooft spreker dat
niet in het belang van het archief zou worden gehandeld
en men weinig resultaat van eene eventuele oproeping van
sollicitanten zou hebben te verwachten.
De heer van Sloterdijck verklaart hierop, dat hij tegen
de benaming niet zoo zeer bezwaar heeft, maar meer tegen
de conclusie in haar geheel, omdat deze, zooals hij zooeven
ook reeds heeft opgemerkt, zoo getrouwelijk terug geeft het
voorafgaande rapport, waarin o. a. is vermeld, dat men den
archivaris ook wil kunnen belasten met statistiek en het op
maken van het raadsverslag, werkzaamheden die ter secretarie
behooren te worden verrigt.
Niet heeft hij dus tegen de benaming zoo zeer bezwaar
maar tegen de bedoeling van het voorstel. Ook heeft hij geene
bedenking tegen de voorgestelde jaarwedde, maar tegen de
conclusie in haar geheel, zooals deze zich grondt op het daar
aan voorafgaande rapport.
Wat de opmerking van den heer Bruinsma betreftdat de
zorg voor het gemeente-archief volgens de gemeentewet aan
den secretaris is opgedragen en dat men in vele gemeenten
geen archivaris heeft, maar de secretaris zich met de zorg
voor het archief belast, spr. gelooft dat in dezen eene ver
gelijking met kleinere gemeenten kwalijk opgaat. Men moet
hier rekening houden met groote gemeenten, met gemeenten
als Leeuwarden zelf, waar de secretarie reeds buiten het archief
voldoende werk oplevert en dan ziet mendat de zorg
voor het archief niet aan den secretaris of wel onder toezigt
van dezen aan een ambtenaar ter secretarie is opgedragen
maar dat voor die zorg een speciaal persoon is aangewezen.
te Leeuwarden, van den 19 Augustus 1889. 99
Den heer Bruinsma komt het voordat dit voorstel niets
anders beoogtdan dat in beginsel zal worden besloten dat
er op nieuw een archivaris zal zijn. Is dit beginsel aange
nomen dan natuurlijk is het noodig oene instructie te ont
werpen. Dit ontwerp nu zal later den raad ter goedkeuring
worden aangeboden en blijkt het dan bij die aanbieding, dat
daarin bepalingen voorkomen waarbij den archivaris werk
zaamheden worden opgedragenals b. v. het redigeren van
het raadsverslagwelnu die zal men dan kunnen schrappen.
Hier komt het slechts aan op het beginsel. De instructie
volgt later.
De Voorzitter meent, dat de heer van Sloterdijck,
indien hij zich niet geheel kan vereenigen met den gedachten
gang van het voorstel van burgemeester en wethouders
toch niet moet medewerken tot eene verwerping van
dat voorstelmaar het wenschelijk zou zijndat door hem
een voorstel werd gedaan om de benaming of titel van den
nieuw aan te stellen persoon niet te doen zijn„commies
archivaris" maaralleen „archivaris". Door het woord „commies"
toch wordt aangeduid dat de archivaris tevens in betrekking
staat tot de secretarie. Wenscht de raad dit nietwelnu dat
hij het dan uitspreketen einde de instructie daarnaar te
kunnen inrigten.
De heer Dirks wil in de Ie plaate den voorzitter dank
zeggen voor de bekomen inlichting. Hij verheugt er zich in,
dat uit die inlichting is gebleken dat reeds 12 vellen van
den inventaris van het archief zijn afgedrukt en dat de bouw
stoffen voor het vervolg aanwezig zijn.
Echter is hem het voorstel in zijn geheel nog niet regt duidelijk.
Hij heeft omtrent de vervulling der betrekking van archi
varis reeds drie brieven ontvangen in een waarvannaar het
schijnt naar aanleiding van courantberigtenwordt gevraagd
of men voor die betrekking niet reeds een persoon op
het oog of in gedachten aangewezen had. Spreker heelt
daarop geantwoordneen wijl burgemeester en wethouders
anders wel met een voordragt of aanbeveling voor den dag
zouden zijn gekomenmaar toch heeft het voorstel ook spr.
den indruk gegevenalsof men hier wel iemand bedoelt
maar vooralsnog zwarigheid maaktdaaromtrent meer licht
te verspreiden. Behalve de zooeven bedoelde briefschrijver
die door een provinciaal archivaris werd aanbevolen en bij
uitnemendheid de kunst scheen te bezitten om registers te
makenheeft er zich ter zake nog een ander persoon bij spr.
aangemeld en dat wel een letterkundigehem evenwel slechts
bij name bekend. Op grond hiervan en van de omstandigheid
dat het mag worden aangenomen vast te staandat de jaar
wedde van den archivaris, vroeger 600, voortaan 1000 zal
bedragen meent spr. dat men van eene eventuele oproeping
niet zulk een klein denkbeeld behoeft te hebben. Hij gelooft
dat het resultaat eener oproeping nog al zou meevallen en
het zou blijkendat er onder de sollicitanten nog wel tim
merhout zou zijn te vinden. Hij kan zich voorts ook wel
vereenigen met het denkbeeld van den heer van Sloterdijck
dat bij den titel althans op den voorgrond moet staan de
wetenschap. Ook hij is niet voor de bijvoeging van dat
woord „commies" of iets dergelijks. Daardoor wordt zoo
geheel en al de ondergeschiktheid van den aan te stellen amb
tenaar aangeduid. Men moet den titel wat uitlokkend maken.
Door de benaming moet men niemand voor de betrekking
doen afschrikken. Alles hangt van de instructie af.
Voorts wil spr. opmerkendat de voorgestelde belooning
ook geenszins te hoog is gesteld. Dievroeger door den heer