104 V erslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 20 Augustus 1880. dient men niet in de verordening op te nemen. Het eenige wat hier dienstig is te achten, is de bepaling, dat van de eventuele schorsing in de eerstvolgende vergadering den raad mededeeliug wordt gedaan. In zoodanige bepaling ligt op gesloten dat burgemeester en wethouders ook van de rede nen van schorsing den raad in kennis stellen, iets wat zeker wel zal voorkomendat ligtvaardig tot schorsing wordt be sloten. Er zijn zooveel redenen welke tot schorsing aanlei ding kunnen geven. Voortdurende ziekteverregaande on zedelijkheid en dronkenschap waardoor de waarborgen voor een goed finantieel beheer verloren gaan en nog veel meer andere zaken kunnen de noodzakelijkheid tot schorsing mede brengen. In eene gansche casuistiek zou men dienaangaande kunnen treden. Onmogelijk kan men de in dezen bedoelde bepaling zoo aanvullendat zij volledig is te noemen en daarom acht hij het beter geen bedoelde redenen voor schor sing aan te gevenmaar de beoordeeling daarvan aan bur gemeester en wethouders over te laten. De heer Bloembergen merkt op dat de geheele bepaling eigenlijk eene overtolligheid is. Men heeft ze dan ook slechts vol ledigheidshalve in het ontwerp opgenomen. In art. 179, lett. q der gemeentewet wordt toch gelezen dat tot het dagelijksch bestuur der gemeenteopgedragen aan burgemeester en wet houders behoort het schorsen van alle uit de gemeentekas bezoldigde ambtenaren. Krachtens die bepaling zou dus ook de schorsing van den beursmeester aan burgemeester en wet houders behoorenook zonder dat zulks in de verordening zij opgenomen. De gemeentewet behelst echter geenerlei be perkende bepaling ten aanzien der schorsing, die zou mede brengen dat zij alleen zal kunnen plaats hebben b. v. op grond van wangedrag of iets dergelijksneenbepaalde rede nen worden niet aangegeven, er wordt gesproken van schor sing in het algemeen. Men kan zich ook zooveel en zoo verschillende redenen denkendie schorsing noodzakelijk maken. In ieder geval zou men niet behooren te spreken van ge pleegde nalatigheid of van gepleegd verzuim, vermits dan eerst daarvan met zekerheid gebleken zou moeten zijneer schorsing kan worden toegepast. Zij geldt dan als straf, maar niet altijd is zij dit. Zij kan ook noodzakelijk worden geacht bij vermeend of verondersteld pligtverzuim of om an dere redenen, die eene tijdelijke buiten dienststellinggeraden doen zijn. Hij zal zich tegen het amendement verklaren. Nadat ook nog de Voorzitter had gewezen op het minder wenschelijkeom de voorgestelde toevoeging aan te nemen verklaart de heer van Goens zijn desbetreffend amendement in te trekken en de beoordeeling der redenen van schorsing alzoo geheel aan de prudentie van burgemeester en wethou ders te willen overlaten. Bij het vervolg der discussie omtrent artikel 5 zegt de heer Troelstra, dat hij in de toelichting der verordening geen gronden heeft gevonden, waarom de belooning van den beurs meester op ƒ200 per jaar is gesteld. Het kan zijn, dat be doeld bedrag billijk is, doch hem komt het wat klein voor. In verband hiermede zou hij gaarne willen worden ingelicht, of men ook bij de bepaling er van zekeren basis heeft ge had, of b. v. in andere gemeenten aan dergelijke betrekkin gen gelijke bezoldiging is verbonden of zoo iets. De heer Hommes vraagt of bij deze betrekking ook op emolumenten mag worden gerekend. Hij weet dat dit elders wel liet geval is. Zoo b. v. te Groningen. Daar is het slrooizaad voqr den beursmeester. Nu meene men niet, dat dit in ieder geval van zeer geringe beteekenis is, neen, naar 1 hem wel is verzekerdbeloopt de opbrengst daarvan nienig- werf 3 a 4 per week. Dit bedrag zou dus bij de beoor- deeling van de meerdere of mindere genoegzaamheid van het tractement zeer goed in aanmerking kunnen komen. De heer Wiersma wil ter beantwoording van den heer Troelstra opmerken, dat het al zeer moeijelijk is voor de vaststelling van sommen eene behoorlijke toelichting te geven. Het eenige wat men daarvoor zou kunnen zeggen is dit, dat het tractement wordt geacht in evenredigheid te staan tot de werkzaamheden. Wel is nu het in dezen voorgesteld bedrag niet groot, maar ook de werkzaamheden zijn weinig. Het eenige dat van den beursmeester zal worden gevorderd is dit, dat hijtijdens de beurs wordt gehouden aanwezig isdat hij zorgt voor de ontvangst der verschuldigde regten en dat hij tegenwoordig is bij het schoonmaken der beurs, nadat de han delaren daaruit zullen vertrokken zijn. Het dagelijksch toe- zigt op het gebouw wordt toch aan den waagmeester opge dragen. Wel zal de beursmeester de eerste persoon zijn bij alle zaken de beurs betreffendedoch hij gelooft dat de betrekking niet moeijelijk zal zijn of veel opoffering van tijd zal kosten. Waar hij voorts van oordeel is, dat het zeker ook niet moeijelijk zal zijn voor het voorgestelde bedrag een geschikt persoon te vinden, daar spreekt hij echter alleen zijne eigene opinie uit. Er is gerekend, dat de beursmeester wekelijks 4 uur voor zijne betrekking zal moeten opofferen en dan is eene belooning van ongeveer f 1 per uur zeker ook allezins billijk te achten. Niet, dat dit als zekeren maatstaf is aangenomengeenszins. Bij de onbekendheid omtrent den juisten praktijk van dezen werkkring heeft men gemeend het tractement terstond niet te hoog te moeten stellenwijl de gelegenheid blijft bestaan om dit, des noodig, later te ver- lioogen. De heer Troelstra merkt op dat volgens mededeeling van burgemeester en wethouders gedaan in de ontwerp-me- morie van toelichting bij het besluit tot heffing van beursreg- tenper jaar welligt een bedrag van 5000 zal worden ont vangen wegens te heffen eutrée-regt. Waar nu ingevolge de verordening de heffing van dat regt aan den beursmeester wordt opgedragendaar meent hij dat het voorgestelde traG- tement gering is te achten en niet in allen deele in evenre digheid staat met de moeijelijkheid en verantwoordelijkheid welke de betrekking zal medebrengen. Men bedenke, dat, aangenomen dat den beursmeester slechts 5 pet. van het te innen entrée-regt werd toegekendmen dan reeds tot eene jaarlijksche bezoldiging van ƒ250 zou komen. De Voorzitter gelooft dat het wenschelijk is zich tot het voorgesteld bedrag te bepalen eensdeels omdat het een be trekking is waaraan weinig bemoeijingen zijn verbonden en ten anderen, omdat de financiële resultaten van het beursbe- zoek nog zeer onzeker zijn Hierna wordt artikel 5 onveranderd aangenomen en wel zonder hoofdelijke stemming. Alsnu komt in behandeling art. 6 luidende „Art. 6. Voor de beurs bestaat eene commissie zamen- gesteld uit vijf handelaren die gewoon zijn de beurs te be zoeken. De leden dier commissie worden door burgemeester en wet houders benoemd uit dubbeltallendoor de kamer van koop handel en fabrieken op te maken. Ieder jaar treden twee leden dezer commissie volgens op le. maken rooster af. Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 26 Augustus 188". 105 De aftredeiiden zijn niet dadelijk herbenoembaar." De heer Duparc stelt voor om met liet oog op art. 2 der verordening omtrent de invordering der beursregtenwaar van den voorzitter en den secretaris der beurscomraissie wordt gesprokenaan dit artikel eene bepaling toe te voegen krach tens welke de leden van bedoelde commissie uit hun midden een voorzitter en een secretaris kiezen. De heeren Dirks en Wiorsma achten deze toevoeging overbodig. Laatstgenoemde meentdat hetgeen men hier wenschtdient te worden opgenomen in het huishoudelijk reglement, waarbij de beurscommissie hare werkzaamheden zal regelen. Dat reglement zal volgens alinea 4 van art. 7 aan burgemeester en wethouders worden medegedeeld. Bij de onderwerpelijke verordening dergelijke minutieuse dingen te bepalenkomt hem niet wenschelijk voor. Men zou dan nog zooveel kunnen en moeten bijbrengen. De heer Duparc kan niet inzien dat het hier eene minu tieuse zaak betreft. Hij wenscht te vragen, of het werkelijk niet noodig is om waar later in de verordening van een voorzitter en een secretaris wordt gesproken hier te bepa len dat dezen door de commissie uit haar midden zullen worden benoemd Acht men eene dergelijke bepaling in de verordening niet noodig, dan kan men daarin later ook moeije lijk van een voorzitter en een secretaris spreken. Het amendement van den heer Duparc wordt hierna door burgemeester en wethouders overgenomen en de verdere dis cussie omtrent het dus gewijzigd artikel 0 geopend. De heer Duparc merkt opdatvolgens de laatste zin snede van het artikelde aftredende leden der beurscomrais sie niet dadelijk herkiesbaar zijn. Hij weet echter geen reden te vinden, waarom men die leden, indien ze gebleken zijn de noodige geschiktheid te bezitten niet op nieuw zou mogen benoemen. Men vergete nietdat men ook niet ieder zal kunnen ge bruiken en de keuze wel eens zou kunnen blijken niet te ruim te zijn. Ieder jaar zullen er twee leden aftreden maar men zoubij de eerste vacaturetoch weer tot dezelfde personen moe ten terugkeeren. Zoo iets geschiedt wel meer. Spr. wil slechts wijzen op een der wetten regelende de geneeskunst. Daar bij is bepaald dat de leden van den geneeskundigen raad na hunne aftreding niet terstond herbenoembaar zijn maar wat ziet men gebeuren? Dit, dat zij, die aftreden als lid, ter stond weer worden benoemd tot plaatsvervangend lidom terstond na het eindigen van hun diensttijd als zoodanig weer als gewoon lid zitting te nemenen zoo gaat het dan steeds voort. Spreker kan in eene dadelijke herbenoeming ook wei nig kwaad zien. Het eenige wat er z. i. tegen is, is dit, dat veeltijds dezelfde personen in de beurscommissie zitting zullen hebben. Daar tegenover staat echterdat deze door den langen duur hunner functie ook zekere ervaring en dus meerdere geschiktheid zullen verkrijgen. Spr. is derhalve van gevoelendat het dienstig is de laatste alinea van het artikel weg te laten, en dient een daartoe strekkend amendement in. Dit amendement, ondersteund zijnde, komt in behandeling. De heer Bloembergen kan zich zeer goed met het voor stel tot roijement der laatste zinsnede van artikel 0 vereenigen. Ook hem komt het voor, dat men niet iedereen met hetzelfde succes voor de in dezen bedoelde betrekking kan gebruiken. Men dient zich niet den pas af te snijdenomwaar men eens geschikte lieden heeft, deze te behouden. De bepaling, opgenomen in de laatste alinea van het artikel, zou hier ech ter toe leiden. Wat betreft het voorbeeld door den heer Duparc ten dezen bijgebragthij kan de juistheid daarvan volkomen be vestigenja hij kan zelfs verder gaan en verklaren, dat de gevallen vrij menigvuldig zijn, dat leden van den geneeskun digen raad bij het aftreden als zoodanig voor den tijd van 3 jaren tot plaatsvervangende leden benoemdbij de eerste vacature de beste weer als effectief lid iu den raad terug keeren. De heer Wiersma kan zich best vereeuigen met de be- paling, dat de afgetreden leden der beurscommissie niet ter stond herbenoembaar zijn. De redenen die hij hiervoor heeft zijn hoofdzakelijk gelegen in den aard der betrekking. Men heeft hier niet te doen met eene bezoldigde betrekking, maar meer eerder met een eerepost. Daardoor zal de kwestie der herbenoeming zich al spoedig oplossen in eene kwestie van beleefdheid. Men zal zich genoopt gevoelen om telkens dezelfde personen, hetzij deze dan meer of minder geschikt bleken te zijn, op nieuw te benoemen. Slechts het een of ander accident of conflict, waardoor een enkel lid zich mis schien opgewekt zou gevoelen om tegen iemand eene agitatie in liet leven te roepenzou hierin eenige verandering kunnen brengen. Vrij zeker zou het gevolg worden, dat men 5 vaste handelaren krijgt welke de beurs-commissie zullen vor men. Dit is minder wenschelijk. De betrekking van lid der beurscommissie is van dien aarddat zij op verschillende wijzen waargenomen kan worden. Men zal haar met ijver en nauwgezetheid kunnen waarnemen maar ook is die betrek king vatbaar, om met minder ijver en met minder nauwge zetheid of liever bij de sleur te worden waargenomen. Het geval is zeer goed denkbaar dat een lid zich minder ijverig voor de zaak zal betoonen, hetzij door ongeregeld beursbe- zoek, hetzij door zich minder met de aangelegenheden der beurs te bemoeijen. Dan moet men gelegenheid hebben om zonder bepaald onbeleefd zijn, deze tegen een ander te verwisselen, en dat zal men bij behoud der voorgestelde be paling. Daarenboven zal van eene herhaalde benoeming tot leden der beurscommissie ook het gevolg worden, dat de handelaars hiervoor gekozenals 't ware eenigzins buiten andere handelaren zullen worden geplaatst. Wanneer echter het personeel der commissie bij eventueel aftreden niet dadelijk herbenoem baar is, zal dit worden voorkomen en zal ieder handelaar gelegenheid hebben eens kennis te maken met de bemoeijin gen, welke aan eene betrekking als in dezen bedoeld zijn ver bonden. Wisseling van personeel is vooral hierom ook ge- wenscht, omdat de zaken, waarmede de beurscommissie zich zal hebben te bemoeijen, ook nog al van persoonlijken aard zullen zijn. En wat nu betreft het hoofdbezwaar van den heer Duparc, n.l. dat het wel eens zou kunnen blijken, dat de keuze in dezen niet zoo ruim is, dit raakt geenszins het beginselmaar is slechts een utiliteits motief. Hij zal het niet tegen spre ken, dat het wel eens zou kunnen gebeuren dat de keuze niet ruim was, maar toch acht hij het personeel der hande laren hier ter stede wel zóó sterk dat de waarschijnlijkheid daarvoor niet groot is en men niet zoo dadelijk op dat bezwaar zal stuiten. Daarenboven mogt al blijkendat men niet telken jare weer geheel nieuwe personen kan krijgen wat is er dan ook tegen om hen te benoemen, die reeds vroeger in de commissie hebben gezeten en toen hebben ge toond de betrekking met ijver en nauwgezetheid te willen behartigen V De heer Duparo zegt, dat men niot moet vergeten, dat

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1880 | | pagina 3