100
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 26 Augustus 1880.
de benoeming der leden van de beurscommissie geschiedt uit
dubbeltallen, door de kamer van koophandel en fabrieken op
te maken. Nu mag men z. i. gerust aannemen, dat deze
officiële vertegenwoordigster van den handelin welke men
door de opdragt van het indienen eener voordragt, toont
vertrouwen te stellen, ook wel genoegzaam zal letten op de
gevallen, waarop door den heer Wiersma is gewezen, en
derhalve moeijelijk van haar kan worden verwacht eene voor
dragt in strijd met de belangen der beurs.
Wat voorts betreft het beweren van dien geachten spreker
omtrent de wenschelijkheiddat het personeel der beurs
commissie jaarlijks wissele en ieder handelaarals ware het
eene beurt krijgespreker blijft er bijdat het wel eens zou
kunnen blijken, dat men hier geenszins eene te ruime keuze
lieeft. Er is hem door dien spreker tegengeworpen, dat hij
utiliteitsmotieven aanvoerdemaar deze zijn dan toch ook
motievenen daarop heeft men meermalen evenzeer te letten
als op andere motieven.
Eindelijk wenscht spreker nog te vragen waaromals de
heer Wiersmades noodigeen oud lid als het bleek een
goed lid te zijnb. v. over 2 jaar op nieuw wenscht te
hebben benoemdmen niet zou mogen besluiten om hem
terstond bij zijne aftreding in zijne betrekking te continueren V
De heer Troelstra kan zich niet vereenigen met het amen-
dement van den heer Duparc. Hij is het eens met den heer
Wiersmadat men zooveel mogelijk moet trachten afwisse
ling te krijgen. Men moet zien te voorkomendat èn de
kamer van koophandel èn de raad in de treurige noodzake
lijkheid worden gebragt zich te bepalen tot personendie zij
eigenlijk niet willen. Ook hij wil er op wijzen dat men
hier niet met eene bezoldigdemaar met eene eere-betrek-
king te doen heeft. Hierdoor zal men bij gemis van eene
bepaling als door burgemeester en wethouders is voorgesteld,
werkelijk moeijelijk een oud lid der commissie bij benoeming
kunnen passeren.
Nu moge de opmerking van den heer Duparc misschien
gegrond zijnn.l. dat de keuze welligt zal blijken niet ruim
te zijnmaar dan wil hij dien geachten spreker tegen voeren,
dat men dan nog altijd het besluit zal kunnen wijzigen, wan
neer dit blijkt noodig te zijn.
De heer Dirks heeft ook bezwaar tegen het amendement
van den heer Duparc. Z. i. zal er keuze genoeg zijn. Im
mers de geheele opbrengst van het entreegeld wordt geraamd
op ƒ5000. Waar men nu het entreegeld voor ieder persoon
op 5 heeft bepaald daar heeft men gerekend op een getal
handelaren van niet minder dan 1000. Eene vergelijking met
het getal beschikbaren voor eene benoeming tot lid van den
geneeskundigen raadgaat dus in dezen niet wel op.
De heer Wiersma wil verklaren, dat het zoo even door
hem gesprokene geenzins een gevolg is van- of in verband
staat met gebrek aan vertrouwen op de kamer van koophan
del neenhij heeft slechts willen beweren dat men het de
kamer zooveel mogelijk bij de inzending van dubbeltallen ge
makkelijk behoort te maken, door te voorkomen, dat zij door
de voorgestelde wijziging beleefdheidshalve wordt genoopt die
personenwelke eens in de commissie zitting nemenweder
voor te dragen.
Hierna worden de discussien gesloten en het amendemeut
in stemming gebragt. Het resultaat hiervan is dat met 8
tegen 7 stemmen dienovereenkomstig wordt besloten tot roije-
ment der laatste alinea van art. 6. Tegen stemden de heeren
|Bruinsma, Dirks, Wiersma, van Goens Troelstra, de la Faille
en Rengers.
Art. 7 wordt na van redactie eenigzins te zijn gewijzigd
zonder discussie en hoofdelijke stemming vastgesteld als volgt
„Art. 7. De beurscommissie zorgt voor de handhaving der
orde op de beurs. Zij zendt aan burgemeester en wethouders
zoodanige berigten en doet hun zoodanige voorstellen, als zij
in het belang der beurs noodig acht. Door burgemeester en
wethouders kan aan de beurscommissie de uitvoering van
werkzaamhedende beurs betreffendeworden opgedragen.
De beurscommissie regelt hare werkzaamheden bij een huis-
I houdelijk reglementdat aan burgemeester en wethouders
wordt medegedeeld".
I Art. 8 geeft aanleiding tot bespreking.
Dat artikel luidt:
„Art. 8. Het rooken is op de beurs vóór half een verbo
den. De beursklok geeft het sein, dat het rooken geoorloofd
is. Behalve de aanbieding uit de daarvoor aangewezen win
kelkasten van schrijfbehoeften, monsterzakjes, sigaren en
andere artikelen, welker verkoop door burgemeester en wet
houders wordt toegelaten, nog gedurende den beurstijd in de
beurs niets worden uitgevent, noch met luider stemme aange
kondigd. Geene aankondigingen of berigten mogen aan de
muren der beurs worden aangeplakt of aangehangen buiten
de daarvoor aangewezen plaatsen op daarvoor vast te stellen
voorwaarden.
Honden worden op de beurs niet toegelaten.
De beursmeester isonder toezigt der beurscommissiebe
last met de handhaving dezer bepalingen".
De heer Dirks zegt, dat toen hij dit artikel las, hem in
de gedachten kwam zekeren titel van een tooneelspel, II faut
qyCunne porie soit ouverteou fennée. (Geene deur op het kier).
Hier wordt de deur noch geopend noch gesloten. Geluk
kig echter dat de rooktijd nu door het vervroegde uur van
sluiting der beurs tot '/5 vau den beurstijd is ingeslonken.
Gelukkigwant hij kan niet inzien waarom meu juist op
de beurs zal mogen, ja moeten rooken. Hij zou wel eens
willen weten, waarom men het rooken in de beurs niet
geheel heeft verboden. Het gevaar voor brand en de vuilig
heid is immers bij het stellen van een kleinen termijn voor
rooken toch vrij gelijk.
Hij moet opmerken, dat zulke ouderwetsche gebruiken, als
waarmede men in dezen te doen heeftmeermalen de lachlust
van vreemdelingen opwekt. Men herinnere zich slechts
het verhaal omtrent de ontmoeting van den heer Havard hier
ter stede. Toen deze hier kwam, vond hij ook eene vergadering
waarvan de leden allen waren voorzien van een langen pijp.
Hoewel zijne meening, dat het eene raadsvergadering was,
minder juist is, wijl het eene vergadering van het collegie
zetters was, wekt zijn verhaal deswege toch alligt een glimlach op.
Hij zou voor het vervolg zoo weinig mogelijk de lach
lust van vreemdelingen willen hebben opgewekt en daartoe
het rooken in de beurs geheel willen hebben verboden. In
ieder geval zou hij omtrent de redenwelke men voor het
stellen der betrokken bepaling heeft gehad, gaarne eenige
opheldering ontvangen.
De heer Wiersma zegt hierop zeer kort te kunnen ant
woorden. Burgemeester en wethouders hebben de bepaling
gesteld op voorbeeld van Groningen, waar in de verordening
dergelijke bepaling voorkomt. Ook is zij niet gesteld dan
in overleg met de kamer van koophandel en fabrieken. Het
is niet noodig geoordeeld het rooken langer te verbieden,
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 26 Augustus 1880.
107
dan tot 12 V2 uur. Dan is de keuring der granen immers al
afgeloopen. Waarom zou men dan langer de kooplieden het
rooken onthouden?
De heer Brunger stelt hierna voor0111in verband met
het besluit tot bepaling van den beurstijd van 's voormiddags
10 tot 's namiddags 1 uur, zulks in plaats van zooals primi
tief was gesteld tot 2 uur, ook het rookuur eenigzins te ver
vroegen en te bepalen dat het rooken op de beurs vóór 'smid-
dags 12 uur zal zijn verboden.
De heer Dirks doet echter het voorstel 0111 het rooken op
de beurs geheel te verbieden en daartoe de woorden „voor
half een" in de betrokken zinsnede te doen vervallen.
Het voorstel van den heer Dirks behoorlijk ondersteund, wordt
als het verst strekkende, het eerst in behandeling genomen.
De heer de la Faille zegt dit voorstel te kunnen onder
steunen, vooral met het oog op artikel 18 van het concept
reglement voor de waag. Daarbij is het rooken geheel ver
boden. Nu weet hij wel, dat beurs en waag ten dezen niet
geheel zijn gelijk te stellenmaar waar hij niet overtuigd is
van de noodzakelijkheid voor het toelaten van rooken op de
beurs, daar zou hij ten dezen opzigte gelijke bepaling wil
len hebben als bij de waag.
Het voorstel van den heer Dirks wordt hierop in stemming
gebragt en verworpen met 11 tegen 5 stemmen. Vóór stemden
de heeren Bruinsma, Hommes, Dirks, van Goens en de la Faille.
Het amendement van den heer Brunger, strekkende om
het rooken te verbieden tot 12 uur, wordt hierna door bur
gemeester en wethouders overgenomenwaarna artikel 8, dus
gewijzigd, zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld.
Art. 9 wordt zonder discussie vastgesteld zooals het is voor
gedragen, en wel in volgender voege:
„Art. 9. De verdeeling der ruimte in het beurslocaal, de
aanwijzing van de plaats voor de verschillende takken van
handel en alles wat verder met het doelmatig gebruik van de
beurs in betrekking staat, wordt door de beurscommissie on
der toezigt van burgemeester en wethouders geregeld".
Bij art. 10 heeft eenige bespreking plaats. Bedoeld art.
is luidende:
„Art. 10. De heffing van een entréeregt der beursbezoe
kers, van de vergoeding voor het gebruik van afzonderlijke
vaste standplaatsen, van monstertafels, knoppen en die voor
het regt van uitstalling en van aankondigingworden bij
afzonderlijke verordening geregeld."
De heer Brunger heeft tegen de in dit artikel genoemde
heffing van entréeregt der beursbezoekers bezwaar. Hij stelt
zich voor daaromtrent bij de behandeling van artikel 1 van
het concept-besluit tot heffing een drieledig voorstel te doen,
strekkende 11.I. öf tot verdaging der behandeling, óf tot ver
werping, óf tot wijziging der bepaling. Aangezien echter
reeds in het artikel, hetwelk thans aan de orde is, van de
bedoelde heffing van entréeregt wordt gesproken, zou hij wel
wenschen, dat de behandeling of vaststelling daarvan werd
aangehouden tot na de behandeling van het door hem be
doelde artikel van het heffingsbesluit.
Naar aanleiding van dit laatste heeft eenige bespreking
plaats tusschen de heeren Dirks, de voorzitter en Brunger,
naar aanleiding waarvan laatstgenoemde een voorstel indient,
strekkende om in artikel 10 te doen vervallen de woorden:
„van een entréeregt der beursbezoekers."
Tot toelichting van dit voorstel zegt de heer Brunger,
dat men bij de bepaling om van de beursbezoekers eene retri
butie te vorderen van 25 cents, rekening dient te houden
met de handelsbeurzen, welke zich in de nabijheid bevinden,
als te Franeker en Groningen.
Hij wil niet beweren, dat eene retributie van 5 per
jaar voor de eigenlijke kooplieden te hoog of te veel is, maar
toch zal die retributie vele kleine kooplieden van de beurs
terug houden. Omtrent dit laatste mogt hij onlangs van
een der grootste handelaren nog eenige wenken ontvangen.
De argumenten door dezen voor zijn beweren bijgebragt be
rustten op gesprekken door hem met verschillende kleine
kooplieden ter zake gehouden. Nu moge men de door dezen
gemaakte bezwaren gering achten, maar toch zal het goed
zijn daarop te letten. Men heeft hier te doen met werkelijkheid
en met personenwaarvan velen nog zeer eenvoudig zijn en
veel doen of laten 0111 een kwartje te behouden of te verdienen.
Hij voor zich zal daarom ook niet tot aanneming van
artikel 1 van het besluit tot heffing van beursregten kunnen
medewerken.
De Voorzitter moet opmerken, dat de mogelijkheid eener
heffing van entréeregten indertijd een voornaam motief is ge
weest, waardoor de organen van den handel het gemeente
bestuur tot de stichting van een zoo kostbaar beursgebouw
hebben geleid.
Zonder twijfel zou het een ongunstigen indruk maken in
dien men thansnu de beurs hare voltooijing nadert, op het
vroeger besliste wilde terug komen.
Iets anders is hetom de voorgestelde retributie iets lager
te stellen dan is voorgesteld. Het ligt wel in zijne be
doeling daartoe de noodige stappen te doen en bij de be
handeling van het heffingsbesluit voor te stellenom het
entrée-regt b. v. op 10 cents per persoon te stellen.
De heer Duparc wil niet beweren datnu de raad in
1878 eens in beginsel een besluit heeft genomen tot heffing
van entrée-geldhij door dat besluit zóó gebonden zou zijn
dat hij daarop niet zou mogen terugkomen als hij later de
overtuiging heeft verkregen, dat het aangenomen beginsel min
der goed is. Maar hij gelooftdat dezelfde gronden, die toen
voor de heffing van entrée-geld der beursbezoekers golden
thans in niet mindere mate aanwezig zijn, nu het beursge
bouw veel meer heeft gekost dan waarop men aanvan
kelijk rekende.
Daarenboven meent spr.dat men door een besluit tot het ge
heel vrijstellen van den toegang der beurs min of meer onbillijk
tegenover anderen zou zijn. Immers voor het gebruik vanille andere
gemeentelijke inrigtingeu wordt wel vergoeding geheven. Ge
tuige niet alleen de veemarktmaar ook tal van andere inrig-
tingen. Heffing van eenig regthetzij die dan drukt op den
persoon hetzij op het voorwerp dat wordt verhandeld is bil
lijk vooral hierwaar het eene zoo kostbare inrigting be
treft. Eene andere vraag is hetof men het voorgestelde
entrée-regt ook zou dienen te verlagenwelk punt echter
eerst bij de behandeling van het heffingsbesluit aan de orde is.
Door den heer Brunger is er op gewezen dat de kleine
kooplieden tegen de voorgestelde heffing bezwaar hebben.
Niets natuurlijkerzegt sprekerdan dit. Ieder wil liefst zoo
min mogelijk belasting betalennog liever er geheel vrij van
zijn. Het is dan ook niets bevreemdend, datwaar men mis
schien kans ziet om geheel van de betaling van entrée-geld
te worden vrijgesteldmen daartoe pogingen in het werk
steltmaar daardoor is het verlangen om te worden
vrijgesteld geenzins gewettigd en vooral niet in deze zaak.
Spr. gelooft overigens, dat men de geopperde bezwaren ook
niet te breed moet uitmeten. Moge bij de kleine kooplieden