113 Verslag der handelingen van den gemeentèraa 2. Voorstel van burgemeester en wethouders tot vaststelling van verordeningen voor de heffing en invordering van beursen waagregten. (Zie 110. 5 der bijlagen tot het verslag van 's raads hande lingen over 1880, pag. 46 en volg.) Niemand over de algemeene strekking der verordeningen het woord verlangende wordt aan de orde gesteld art. 1 van de verordeningregelende de heffing van beursregten welk artikel is luidende: „Art. 1. Van de bezoekers der beurs gedurende den beurs- tijd wordt eene belasting geheven als volgt a. bij abonnementvan ieder persoon vijf gulden per jaar. Wanneer door deelgenooten eener firma of medebestuurders eener naamlooze vennootschap of door bedienden van patroons, firma's of naamlooze vennootschappenvan welke door één persoon reeds een abonnement is verschuldigd ook zoodanig abonnement wordt verlangdwordt hiervoor slechts twee gul den vijftig cent per jaar en per abonnement geheven; b. buiten abonnement voor ieder bezoek der beurs gedu rende beurstijd vijf en twintig cents per persoon. Het belastingjaar vangt aan met den 1 Jan.eneindigtden31 Dec. Voor de abonnementen sub a bedoeldis de volle belas ting verschuldigd wanneer het abonnement in de eerste zes maanden en de helft der belasting wanneer het in de laat ste zes maanden aanvangt." De heer Brunger dient in verband met het voorgevallene ter vorige vergaderingop dit artikel twee amendementen in, strekkende: 1. om in den eersten regel van punt a. te lezen in plaats van „vijf gulden" „drie gulden" en in de twee laatste regels in plaats van „twee gulden vijftig cent" „een gulden vijftig cent" en 2. om in punt b het bedrag van „vijf en twintig cent" te veranderen in „tien cent." Deze amendementen ondersteund zijnde worden in behande ling gebragt. De heer Dirks kan niet voetstoots met de gedane voorstellen méégaan en wel omdat zij zullen verzwakken den grondslag waarop men tot de kostbare stichting van een voldoend beurs gebouw is overgegaan. Ook dient men niet te vergeten dat, wat men nu vaststeltook voor het vervolg zal vast staan althans van verhooging der beursregten zal dan wel niet meer sprake kunnen zijnwel van verlaging. Ilij wenscht zich in opzigt tot de heffing van beursregten niet te laten intimide ren door het request tot algeheele vrijstellingdat thans is ingekomen. Bij de vorige behandeling droeg men van dat toen nog aanstaande request reeds kennis. Van daar zeker ook het toen gedane voorstel om de entrée der beurs geheel vrij te stellen een voorsteldat vooral ook met het oog op de belangrijke kosten der stichtinggelukkig weinig bijval vond en op het laatst dan ook werd ingetrokken. Ook eene vermindering der door burgemeester en wethou ders voorgestelde entrée is niet gewenscht en niet met bil lijkheid te eischenwanneer men bedenkt wat het gebouw heeft gekost en wat het nog wegens onderhoud bewaking verzekering tegen brandschade enz. zal kosten. Dat het in gekomen adres tot algeheele vrijstelling m< t tul van handtee- keningen is voorzien bewijst z. i. niets of althans zeer wei nig. Geheel kan hij beamen de doer een a idslid dezer da gen gemaakte opmerking, dat hij zich sterk wou maken, om ook nog ^rooter getal van handteekn nn g-n te krijg n onder een adres tot afschaffing der inkombt'-nbehisting. leder adres 1 te Leeuwarden, van den 9 September 1880. tot afschaffing of vermindering van belasting vindt gereede- lijk onderteekenaren. Het zou echter niet goed zijn aau dergelijke adressen ter stond gehoor te geven; de ondervinding toont dit dikwijls aan. Immerswat is in 1877 gebeurd Toen heeft men in 's Konings paleis eene historische tentoonstelling gehouden. De entrée daarvan werd op 1 gesteldeen bedrag dat door velen verschrikkelijk hoog werd genoemd. Wat heeft men echter zien gebeuren? Dit, dat, ja wel in het eerst de aan loop niet groot was, maar dat toch later, dank zij het volharden der financiële commissie (waarvan spreker geen deel uitmaak ten), toch met diezelfde entrée de uitstekendste resultaten werden verkregen. Daar betrof het bovendien nog eene zaak van weelde, van liefhebberij, eene geheel vrijwillig entrée- regt, en hier meer eene entrée van noodzakelijkheid. Geeft men toe aan den door enkele leden naar het schijnt gevoelden drang tot verlaging der entrée, dan zal men vrij zeker niet deelachtig worden eene heffing als vergoeding voor gemaakt of nog te maken kosten gelijk bij de gemeentewet is toegestaan. Blijkt al later dat de gestelde sommen van ƒ5, ƒ2.50 en 25 cent te hoog zijn, welnu dan kan men immers nog altijd tot verlaging overgaan. Laat men zich niet zoo dadelijk zwak betoonen, maar althans eerst eens een proef nemen. De heer Bloembörgon zegtdat toen in de vergadering van 9 Mei 1878 het voorstel van burgemeester en wethou ders betrekkelijk de beursstichting werd behandeld er één punt was, dat hoofdzakelijk het onderwerp van beraadslaging uitmaakten.l. het voorstel om burgemeester en wethouders uit te noodigen ter zijner tijd vóór dat het gebouw zal zijn voltooidaan den raad ter goedkeuring aan te bieden eene verordening of een reglement omtrent het gebruik der beurs waarin de heffing van een entrée der beursbezoekers en het verhuren der vaste plaatsen of monstertafeltjes, volgens den in dit voorstel ontwikkelden maatstaf nader wordt geregeld en vastgesteld. Hij heeft zich bij die gelegenheid tegen dat voor stel verklaardvoor zooveel n.l. betrof de woorden volgens den in dit voorstel ontwikkelden maatstaf. Ilij meende dat men niet wel deed toen reeds den maatstaf voor eeue latere heffing vast te stellen. Het kwam hem voor, dat men niet, zooals tocb was aangegeven de heffing van enfcréeregt alge meen moest maken en algemeen toepassenmaar zooals el ders bepalen tot een zeker gedeelte der beurs dat speciaal voor den handel bestemd zou zijn. Ook wilde hij de zaak niet praejudiciëren. Ofschoon nu een door hem ter zake in gediend amendement schijnbaar bijval mogt vindenwerd het ten slotte toch verworpen. Slechts 3 leden verklaarden zich voor eene weglating der woorden: „volgens den in dit voorstel ontwikkelden maatstaf." Onveranderd werd het punt van conclusie aangenomen. In dien stand van zaken moeten de thans aau de orde zijnde voorstellen worden beschouwd als bepalingen, welke nu zijn uitgewerkt, doch die vroeger reeds in hoofdzaak werden vastgesteld en waarop men dus moeijelijk kan terugkomen. Stond men hier voor eene geheel nieuwe regeling, zeker zou hij vrijgeviger zijn dan thans. Meer zou hij dan op den voorgrond stellen zijne meeningdat men ook ten opzigte der beurs zooveel mogelijk moet huldigen dat beginselwat men bij andere marktplaatsen meestal voorop stelt, n.l dat de plaats voor ieder toegankelijk moet zijn en de heffing van regt zich bepaalt tot die gevallen, waarin aan bezoekers het genot van eenigo speciale aangebragte in- Verslag der handelingen van den gemeenteraad o rigting, van eene bijzondere standplaats of den toegang tot een afgescheiden gedeelte wordt gegund. Of het misschien inliet vervolg ook zal blijkendat de voorgestelde heffing te hoog is en dus verlaagd zal belmoren te worden, dit moet de on dervinding leeren. Voorshands bestaat er met het oog op het in 1878 genomen besluit z.i. geen genoegzame aanleiding tot lagere heffing te besluiten. De vraagin hoever de te ont vangen regten zouden compenseren met de voor de stichting te doene uitgaaf, heeft bij het besluit in 1878 gewogen. Juist de mededeelingwat de beurs zou kunnen afwerpen heeft den doorslag voor de beursstichting gegeven. Daarom is het niet gewenschtthans verandering te brengeu in den maatstaf toen aangegeven. Daarenboven zal men ook nog altijd gelegenheid hebben tot eene verlaging te besluiten. De heer Bruilger wil allereerst verklaren dat hij, staande de vorige vergadering nog geen kennis droeg van het adres tot algeheele vrijstelling van de betaling van beursregten. Voorts meent hij dat waar de heer Dirks zich o.a. beriep op den gunstigen uitslag waarmede de indertijd alhier gehouden historische tentoonstelling is bekroond gewordenniettegen staande de entrée voor het bezoek er van hoog was gesteld daar meer van geluk dan van wijsheid sprake kan zijn. Bij spr. is het toch een feitdat hoe lager men de entrée stelt des te meer bezoekers er zullen komen vooral hio*waar het de beurs betreft. Daarenboven moet men niet vergeten dat indertijd de drang om een voldoend beursgebouw te er langen algemeen was en dat die drang op de kamer van koophandelwaar deze werd geroepen om bij raming de eventuele opbrengst der beurs op te gevenzeker ook wel eenigen invloed zal hebben gehad. Werd de kamer nu eens geroepen om gelijksoortige opgaaf te doen welligt zou zij het bedrag der heffing, waarnaar de geheele opbrengst wordt berekend, iets lager nomen. Hoe dit echter ook zij, bij hem staat het zoo vast als een paal boven waterdat bij een entrée van 25 cent velen van het bezoek der beurs zullen worden teruggehouden wat niet het geval zal zijnwanneer men die entrée op 10 cent bepaalt. De heer Dupare is door de toelichting van het amende ment niet overtuigd, dat de aanneming er van wenschelijk is. Ter vorige vergadering werd door den heer Brunger een voor stel ingediend, dat, hoewel later ingetrokken, van zeker stand punt nog rationeel was te achtenn.l. het voorstel om den toegang tot de beurs geheel vrij te stellen. Dat voorstel drukte ten minste een beginsel uit, niet alzoo met het thans door dien geachten spreker ingediende. Waarom is een jaarlijksche entrée van 5 voor een handelaar, die alle weken, dus 52 maal per jaar, de beurs bezoekt, te veel, en zou eene entrée van f 3 per jaar billijk zijn te a*hteu? Het bewijs hiervoor is niet geleverd. Het valt niet te ontkennendat er bij een deel der inge zetenen weinig ingenomenheid bestaat met de stichting van het nieuwe beurs- en waaggebouw. Tweeërlei gronden wor den hiervoor opgegeven. Door velen werd steeds de plaats der stichting afgekeurd, terwijl anderen de meeuing waren toegedaandat de geheele stichting niet op den weg der ge meente was gelegen en de gemeentekas dus onnoodig werd bezwaard. De raad heeft indertijd echter anders geoordeeld, en bij de overweging van het financieel bezwaar heeft hij wel degelijk in het oog gehoudendat eene tegemoetkoming in de aanzienlijke kosten kan worden gevonden in het entréeregt te Leeuwarden, van den 9 September 1880. 119 van de beursbezoekers, geheel volgens een door burgemeester en wethouders aangegeven maatstaf, waaraan zij zich, en teregt, bij de onderwerpelijke voordragt hebben gehouden. Welke deugdelijke reden bestaat er nu, dien maatstaf los te laten en tot eene verlaging van het eutrée-regt te besluiten? Gelijk ook reeds in de vorige vergadering, meent spreker nog te moeten wijzen op andere heffingen in de gemeente, die veel minder regt van bestaan zouden kunnen worden geacht te hebben dan de onderwerpelijke, die gegrond is op eene aanzienlijke geldelijke opoffering van de gemeente. Men denke slechts aan de heffing van marktgeld van zoo velen, die bijna dage lijks hunne groenten en andere waren hier ter markt brengen. De straat, waarvan zij gebruik makenis niet expresselijk voor hen gemaakt; toch laat de gemeente hun voor dat gebruik betalen. Er is gesproken van het door tal van handelaren ondertee- kende adres tot algeheele vrijstelling van den toegang tot het beursgebouw. Had de raad thans alleen over dat adres te beslissen, hij zou niet beter kunnen doen dan daaromtrent over te gaan tot de orde van den dag. Tot de heffing is immers in de vorige vergadering nog nader in beginsel be sloten geworden. Er is thans nog alleen noodig het aange nomen beginsel te beligchamen. Men weet overigens ook zeer goed hoe gemakkelijk het ishandteekeningen op een adres te krijgen vooral indien hetzooals hiereene geld kwestiespr. zou haast geneigd zijn ze eene „dubbeltjes- kwestie" te noemen betreft. Men moet niet alleen de na men tellen, ze ook wegen. Maar vooral lette men er op, dat de beweging is uitgegaan van iemand buiten Leeuwarden, en dat men onder al die handteekeningen slechts een zeer enkele uit Leeuwarden zal vinden Waar de handelaren uit Leeuwar den zelf tegen de voorgestelde heffing zoo weing bezwaar blijken te hebben daar vindt spreker geen vrijheid om ter wille van elders wonenden die geheel toonen voorbij te zien welke belangrijke geldelijke opofferingen de gemeente zich voor de stichting van het gebouw heeft getroost, tot eene verlagingveel minder tot eene algeheele vrijstelling van entrée te besluiten. De heer Wiersina verklaart, dat ook hij niet kan mede gaan met het voorstel tot verlaging van de entrée der beurs bij abonnement en wel in hoofdzaak op dezelfde gronden als door de heeren Bloembergen en Dupare zijn aangevoerd. Hij merkt op, dat de tegenstand waarmede de beursstichting heeft te kaïnpen gehad niet betrof de voorgestelde heffing van een entréeregt van 5maar de plaats der stichting en de bevordering dier stichting van gemeentewege. Tegen de heffing van een beursregt ad 5 zijn in der tijd weinig of geen be zwaren ingebragt. Waar hij nu meent, dat sedert het besluit tot stichting niets ter zake is veranderd daar wenscht hij te vragen of het wel goed zou zijn om nu reeds nog vóór de ingebruik stelling van het beursgebouw van het bedrag van dat regt af te wij keu en het te verlagen. Het groote motief, dat voor die verlaging wordt bijgebragt bestaat in vrees, dat de handel van het beursgebouw geen gebruik zal willen maken, doch hiervan was geenszins sprake toen men omtrent de stichting van het beursgebouw nog een besluit had te nemen. Hem komt het voor, dat er nu voor de verlaging van den abon nementsprijs geen voldoend motief .bestaat en dat een entrée ad 5 per jaar voor de handelaren die geregeld de beurs bezoeken, ook volstrekt niet bezwarend is. Eenigszinsanders is het nog in opzigt tot de voorgestelde heffing voor beurs- bezoek buiten abonnement. Bij het voorstel om die heffing te

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1880 | | pagina 3