148
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 25 November 1880.
Hierop zijn geplaatst: 1. W. Boelens te Leeuwarden, 2.
D. Postma te Wartena en 3. C. Balt te Leeuwarden.
9. Een yoordragt ter benoeming van een onderwijzer aan
gemeenteschool no. 8.
Hierop komen voor: 1. F. D. Hoekstra te Joure2. S.
Brandsma te Oranjewoud en 3. S. Gorter te Leeuwarden.
10. Eene aanbeveling ter benoeming van een curator aan
het gymnasiumzulks ter voorziening in de vacaturemet
1 January e. k.ontstaande door periodieke aftreding van
den heer mr. J. Minnema Buma.
Op deze aanbeveling komen voor: 1. mr. J. Minnema
Buma, 2. mr. J. Dirks en 3. mr. B. W. N. Servatius.
11. Eene aanbeveling ter benoeming van een lid der
commissie van bestuur over het stads ziekenhuiszulks ter
voorziening in de vacature door het aan den heer dr. J. M.
Baart de la Faille te verleenen eervol ontslag.
Door de commissie van bestuur over het stads ziekenhuis
worden aanbevolen de heeren1drJvdScheer en
2. dr. O. Schreuderterwijl op de aanbeveling opgemaakt
door burgemeester en wethouders ter voldoening aan art. 2
van het reglement der inrigting zijn geplaatst de heeren
1drMJBaart de la Faille en drNLobry van
Troostenburg de Bruijn.
Al de liiervoren vermelde stukken zijn ter visie gelegd om
in eene volgende vergadering te worden behandeld.
12. Eene resolutie van gedeputeerde staten houdendeme-
dedeeling van bij den minister van binnenlandsche zaken ge
rezen bezwaren tegen enkele bepalingeu van het besluit tot
heffing van beursregten.
13. Een adres van het bestuur der vereeniging van bur
gemeesters en secretarissen in Zuid- en Noord-Beveland om
adhaesie te schenken aan een adres aan de hooge regering
tot het erlangen eener vergoeding van rijkswege voor de
werkzaamheden aan de uitvoering der wetten op de nationale
militie en schutterijen verbonden.
14. Een adres van de vereeniging ter bevordering van
volksgezondheid om verbetering te brengen in het toezigt
op den verkoop van vleesch.
De stukken vermeld onder nos. 12, 13 en 14 zijn ten
fine van prse-advies gesteld in handen van burgemeester en
wethouders
IV. Wordt medegedeeld
1Dat door gedeputeerde staten is vastgesteld de ge
meente-rekening over 1879 en magtiging verleend om in de
obligatiën der geldleening ad 900,000 te vermeldendat
ze bij uitloting behalve bij den gemeente-ontvanger op een
door burgemeester en wethouders aan te wijzen kantoor te
Amsterdam betaalbaar zuljen zijn.
2Dat blijkens ingekomen berigt is aangenomen door
o. den heer mr. M. van Heioma zijne herbenoeming tot
lid der commissie van administratie der stads bank van leening
b. den heer mr. W. A. van Sloterijck zijne herbenoe
ming tot voogd en mevr. BeekkerkHamerster Dijkstra
hare herbenoeming tot voogdes van het Nieuwe Stads Wees
huis, en
c. mr. C. W. de Vriese zijne herbenoeming tot voogd
der Stads Armenkamer.
3. Dat door burgemeester en wethouders is benoemd tot
opzigter der stads reiniging P. F. Poederbach, thans sergeant
bij het le regement infanterie.
V. Wordt overgegaan tot behandeling van de op den
oproepingsbrief vermelde punten
1. Rapport eener raadscommissie omtrent het onderzoek van
de begrooting van inkomsten en uitgaven van het nieuwe stads
weeshuis, dienst 1881.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt overeen
komstig het voorstel der raadscommissie de ingezonden be
grooting goedgekeurd en vastgesteld tot een bedrag van
ƒ27,990.62 in ontvang, van ƒ27,953.46 in uitgaaf en met
een saldo ad ƒ37.16.
Met goedvinden der vergadering wordt de behandeling van
punten 2 3 en 4 van den raadsbriefbetreffende de verzoe
ken van de politiedienaren en den concierge van de middel
bare school voor meisjes en de verbetering van de afwatering
in de St. Jacobstraataangehouden tot de behandeling der
betrekkelijke artikelen van de heden te behandelen ontwerp-
gemeentebegrootingdienst 1881.
2. Voorstel van burgemeester en wethouders op een verzoek
van mej. T. Colmjon om eervol ontslag als hulponderwijzeres
aan gemeenteschool no. 4.
Conform de strekking van het voorstel wordtzonder dis
cussie en hoofdelijke stemming, het gevraagde eervol ontslag
verleend, in te gaan den 1 Januarij 1881.
3. Ontwerp-gemeentebegrooting dienst 1881.
Zie bijlage nos. 7, 9, 11 en 12 van het verslag van 's raads
handelingen over 1880.
De discussie omtrent de algemeene strekking geopend
zijnde, zegt de heer V. Sloterdijk dat hij hierbij iets in
het midden wenscht te brengen omtrent de door de commis
sie van rapporteursnaar aanleiding der door een lid der
le sectie medegedeelde zienswijze, gemaakte opmerking, dat
het stelsel, waarop het financieel beheer der gemeente berust
vicieus is, en wel omdat het voor een groot deel bestaat uit wis
selvallige baten. Het valt niet te ontkennen dat dit laatste zoo
ismaar kan daarom het stelsel van het financieel beheer
der gemeente vicieus worden genoemd Spr. meent van
niet. Hij gelooft dat rapporteurs in dezen te ver zijn gegaan.
De door hen bedoelde omstandigheid behoort slechts als een
verschijnsel te worden aangemerkt en niet als iets, op grond
waarvan het geheele stelsel van het finantieel beheereen
der belangrijkste takken of punten der gemeente-administra
tie vicieus is te noemen. Is ook al werkelijk het finan
tieel beheer voor een deel gebaseerd op wisselvallige inkom
stendit gaat toch niet zoover, dat met het oog daarop dat
beheer als verkeerd is te beschouwen. Men heeft hier, zoo
als reeds is opgemerktslechts te doen met een verschijnsel,
waarmede men rekening dient te houden of wel dat men on
mogelijk moet maken. Houdt men geen rekening met de
wisselvallige baten wat zal dan het geval worden Dan zal
men den hoofdelijken omslag moeten verhoogen om ten slotte
te ontwaren dat dit toch nutteloos is geweest.
Wil men het verschijnsel onmogelijk makendan zal men
alle regten tot een uiterst miniem bedrag moeten stellen en
b. v. voor de opbrengst der reiniging een zeer laag cijfer be-
hooren uit te trekken. Ook dan echter zal men tot verhoo
ging van den hoofdelijken omslag moeten komen iets waar
tegen bij de commissie blijkens het rapport bezwaar bestaat.
Daarin toch staat uitdrukkelijk, dat de commissie meent, dat de
draagkracht der ingezetenen niet meer behoort te worden gespan
nen. Wat wil of bedoelt de commissie dan eigenlijk toch met hare
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 25 November 1880.
149
opmerking Waar hij dit niet kan inzienbeschouwt hij
haar slechts als eene bespiegeling zonder practisch resultaat.
Hij is bepaald van oordeel dat de begrooting op dit punt geen
verwijt is te maken. Zoolang de wisselvallige baten door ver
ordeningen worden geregeldzoolang zullen burgemeester en
wethouders ook gehouden zijn de mogelijke ontvangsten ter
zake op de begrooting uit te trekken en nog wel niet te laag
geraamd omdat juist meer dan eens hierop ter voorkoming
van verhooging van den hoofdelijken omslag is aangedrongen.
Het komt spr. voor, dat de opmerking door rapporteurs ge
maakt in navolging van een lid der le sectieofschoon mis
schien in het algemeen niet geheel onjuist, toch ten opzigte
der begrooting ongegrond is.
De heer van Harinxma thoe Slooten verklaart, dat
de commissie van rapporteurs met belangstelling heeft kennis
genomen van de memorie van beantwoording door burgemeeter
en wethouders ingediend naar aanleiding van de in de sectiën
en bij haar ten opzigte van de begrooting gemaakte op- en
aanmerkingen. Met geen mindere belangstelling heeft zij
echter gevolgd hetgeen door den heer van Sloterdijck is in
het midden gebragt. Zij kan toegeven dat de in haar verslag
voorkomende uitdrukking voor zooverre het geheele stelsel van
financieel beheer genoemd wordt, slechts ten deele juist is en
dat het in dat opzigt misschien beter zou zijn geweest indien
was gesproken van een deel van het stelselmaar niet kan
zij meegaan met het beweren alsof de geheele begrooting vol
doende zou zijn. Zoolang daarop zulk een hoog bedrag voor
wisselvallige baten is uitgetrokkenkan zij zich maar niet
zoo bij de begrooting neerleggen. In het verslag van rap
porteurs zijn enkele posten genoemdmaar hoevelen zijn er
en welk een belangrijk cijfer wordt door hen vertegenwoor
digd. Juist die belangrijkheid is bij de commissie het bezwaar.
Burgemeester en wethouders hebben op de betrekkelijke ver
melding in het verslag geantwoorddat toch in elk geval
het batig saldo van een vorig dienstjaar op de begrooting
dient te worden gebragt en dat het niet kan opgaan dat saldo
er af te laten de commissie erkent gaarne de juistheid hier
van maar minder goed kan zij erkennen het verdere beweren
van burgemeester en wethouders dat over dat saldo steeds
wordt beschikt overeenkomstig de oorspronkelijke bestemming.
Waar de saldo's dikwijls ontstaan uit tal van kleine posten
daar is dit niet wel mogelijk.
Voorts diene men er op te Jetten, dat men dikwijls staat
voor eene schrale begrooting en voor de noodzakelijkheid tot
af- en overschrijvingzoomede op het feit dat de saldo's niet
worden opgenomen onder de toevallige baten maar in het
ligchaam der begrooting.
De groote zaak die de gemaakte opmerking beheerscht is
niet het feit, dat er op de begrooting wisselvallige baten
voorkomenwant dit kan onmogelijk worden vermeden maar
dit, dat die baten een veel te belangrijk deel uitmaken. Ver
der is het de wijze, waarop die wisselvallige baten worden
besteed, welke tot de gemaakte opmerking leidde. Men
wenschte die baten, voor zoover ze op de begrooting zouden
moeten voorkomen, te besteden voor schulddelging en wel
tot buitengewone delging der schuld wegers die inrigtingen
waaruit de baten zouden voortvloeijen. Daardoor toch zou
men het wisselvallige vrij wat verminderen.
De opmerking van burgemeester en wethouders dat men
ten opzigte der opbrengst van de gasfabriek zekere mate van
zekerheid zou hebben, omdat men den gasprijs altijd in billijke
verhouding kan stellen met de prijzen der grondstoffen en dat bij
elke verhooging of verlaging van deze ook tot verhooging of ver
laging den gasprijs kan worden overgegaan, kan de commissie niet
deelen. Hare meening is dezedat de gasfabriek is óf eene in
rigting van zuiver industriëlen aard óf wel eene, die zeer nabij
komt aan die bedoeld in artt. 238 en 240 der gemeentewet.
Waar de minister in 1876 heeft verklaard bezwaar te hebben om
de besluiten tot heffing van gasiegt voortaan meer aan 'sKo-
nings goedkeuring te onderwerpen, daar wil spr. erkennen dat
deze beslissing zich grondde op een deugdelijk motief.
In hoofdzaak kwam dat motief neer op de toelichting om
trent art. 238 gegeven, dat onder de daar bedoelde regten
alleen behoorden die op voorwerpen en inrigtingen welke de
ingezetenen anders om niet zouden kunnen gebruiken. Moge
nu al het gasregt niet daaronder kunnen worden gerangschikt,
toch kan het niet de bedoeling van den wetgever zijn ge
weest de gasfabrieken van zoo zuiver industriëlen aard te
beschouwendat bij elke verhooging of verlaging van den
prijs der grondstoffen ook tot eene verhooging of verlaging
van dên gasprijs kan worden overgegaanom zoodoende eene
vrij belangrijke en vaste winst te behalen. Naar het hem
voorkomt is de gasfabriek eene inrigting van gemengden aard,
eene inrigting, bij welker beoordeeling op den voorgrond
behoort te staan dat zij niet in het leven is geroepen om
winst te behalen, maar om te voorzien in de behoeften der
gemeentenaren. Ging het op, dat men bij elke verhooging
van den prijs der grondstoffen, terwijl voldoende winst over
blijft ook den gasprijs kon verhoogenzeker zou de gemeente
dan ook wel andere fabrieken met winst kunnen exploiteren,
iets dat echter naar hij meent niet de bedoeling kan zijn.
Burgemeester en wethouders hebben verder opgemerkt dat
onder de wisselvallige baten zeker niet kan gerekend worden
de opbrengst der veemarktgeldendoch hieromtrent is de
commissie het niet met dat collegie eens. De ƒ11,000 thans
voor veemarktgeld uitgetrokken is wel wisselvallig. Men
herinnere zich slechts dat voor ongeveer 14 jaar een deel van
ons vaderland zoo door de veepest werd geteisterd. Kwam
dergelijke ramp eens in dit gewest, de gemeente zou gewis
een belangrijken post barer inkomsten moeten derven. Wel
behoort zoo iets niet tot de dagelijksche of jaarlijksche, maar
toch tot de mogelijke gevallen.
Men zal echter de groote inwerking van dergelijken ramp
op de gemeente financiën althans voor een groot deel kunnen
voorkomen, door te handelen zooals de commissie gaarne
zou zien, n.l. door de wisselvallige baten te doen strekken
tot buitengewone aflossing van schuld. Dan zal eventueel
niets anders behoeven achterwege te blijven, dan die aflossing.
Komt spr. tot de slotsom zijner redenering, dan is zij deze.
De commissie kan in hoofdzaak de conclusie van burgemeester
en wethouders deelen, doch wenscht zooveel mogelijk be
zuiniging, bezuiniging die zal worden verkregen door de
wisselvallige baten zooveel doenlijk te doen strekken tot bui
tengewone aflossing der schuld van die inrigtingen, waaruit
de baten voortspruiten. En vraagt nu de heer van Sloterdijck
wat de commissie dan toch eigenlijk met hare opmerking wil
en bedoeltdan wenscht hij dat geachte lid te observeren
dat de commissie in haar verslag zelf heeft erkend dat het
op dit oogenblik uiterst moeijelijk is een middel tot verbete
ring der gemeentebegrooting aan de hand te doen en dat
slechts door een uiterst zuinig beheer een deel van zoodanig
middel is te vinden.