160
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 25 November 1880.
kunnen behoudenmaar dat dit op den duur toch niet zou
opgaan. De getalsterkte moet hier vooral in aanmerking ko
men benevens de omstandigheid dat de gemeenteschool no. 6
speciaal voor de omgelegen zeer volkrijke buurt is gesticht.
De heer Bruinsma wil gaarne erkennen dat, moest men
op dit oogenblik een school voor lager onderwijs stichten
men zeker de school op het Vliet niet tot model zou kiezen.
Tocli meent hij dat de inrigting dier school niet bepaald is
af te keuren. Meent men echter hiertoe toch te moeten over
gaan dan zullen ook andere schoolgebouwen moeten worden
afgekeurd. De schoolopziener zou dan zeker ook wijzen op
de school in het Sint Jobsleen en op die in het vroegere
gymnasium-gebouw.
Daarenboven is hij van oordeel dat men eventueel door de
onttrekking van het oude schoolgebouw aan zijne bestemming,
ook zwarigheid zou ondervinden ten opzigte van de 30 pet.
Yoor het nieuwe schoolgebouw.
De heer van Harinxma thoe Slooten merkt opdat
waar de commissie haar voorstel juist argumenteert door de
thans bestaande behoeften der buurt waar de school staat
niets ten opzigte van andere scholen wordt geprejudicieerd.
De heer Duparc wil wel gelooven, dat, indien de gemeen
teschool no. 6 ook uit 6 localen bestond en daarvan geen
deel was afgestaan voor bewaarschoolhet oordeel over die
school welligt minder afkeurend zou zijnMen staat hier
echter voor de stichting van öf eene bewaarschool of van eene
lagere school. Waar nu voor eerstgemelde stichting eene
som van bijna ƒ30,000 en voor laatstgemelde een bedrag van
p. m40,000 zal worden geëischtmeent hij, dat de keuze
niet twijfelachtig kan zijn. Al kiest men hier de stichting van
eene lagere schooldan wordt daardoor nog niet een afkeu
rend oordeel uitgesproken ook over andere scholen. Is de
toestand van die scholen echter zóó, dat voor zoodanig oordeel
grond bestaatdan dient ook daar verbetering te worden aau-
gebragt. Hij moet echter nog opmerken, dat de school in
het oude gymnasium-gebouwwaarop de heer Bruinsma heeft
gewezeneen zeer voorloopigen toestand betreft.
De heer van Sloterdijck meent dat de raad hier staat
voor 2 voojstellenwaar tusschen het moeijelijk is eene keuze
te doen. Waar burgemeester en wethouders voor de stich
ting van een bewaarschool een cijferpost hebben voorgesteld
wenscht hij te vragen van waar dit cijfer De gemeente
heeft immers nog geen grond voor de stichting en zonder
deze kunnen toch moeijelijk de kosten van stichting worden
bepaald. Het voorgestelde cijfer is spr. te onbepaald; noch
uit de memorie van burgemeester en wethouders noch uit de
discussie heeft hij zelfs eenigen waarborg kunnen putten, dat
men grond voor de stichting kan bekomen.
En wat nu betreft het voorstel van rapporteurs om een
memorie-post uit te trekken voor de verandering van de ge
meenteschool no. 6 tot eene bewaarschoolook hiertegen be
staat, naar hij meent, groot bezwaar. Wanneer men thans
bij de behandeling der begrooting een besluit neemt om een
bestaande lagere school in te rigten voor bewaarschool, zon
der tegelijk op nieuw tot de stichting van eene nieuwe lagere
school te besluiten, dan zal men het getal lagere scholen
gaan vermindereniets waartoe de raad niet mag overgaan
omdat het getal scholen onder goedkeuring van gedeputeerde
staten wordt bepaald.
Beide veorstellen zijn dus onaannemelijk te achten.
De heer Duparc met verlof der vergadering voor de 3e
maal het woord bekomen hebbende, acht het laatstelijk door
den geachten vorigen spreker bijgebragt bezwaar inderdaad
gegrond. De postzooals hij door de commissie wordt voor
gesteld, is werkelijk moeijelijk aan te nemen. Het komt
spr. dan ook maar het beste voor om den geheelen post bui
ten de begrooting te latenwaartoe hij het voorstel doet.
Men zal dan niets prejudiciëren en aan niets gebonden zijn.
De heer van Harinxma thoe Slooten verklaart dat
de commissie zich wel met de zienswijze van den heer Du
parc kan vereenigen en dientengevolge het door haar gedaan
voorstel intrekt, zich vereenigende met dat van den heer
Duparc.
Den Voorzitter zou het leed doen dat deze post niet op
de begrooting zou voorkomen. Hij meent dat het tegenover
gedeputeerde staten den schijn zou hebben, alsof de raad op
de zaak is teruggekomen. Wil men evenwel den post voor
memorie uittrekken dan zal men later bij de te wachten
voorstellen omtrent de inrigting der schoollocalen enz. na
tuurlijk de zaak aufond kunnen behandelen.
Den heer Bloembergen, komt het eveneens bedenkelijk
voor om den geheelen post te roijeren. Naar hij meent is
ook het bedrag der hier bedoelde stichting begrepen in de
onlangs vastgestelde leening ad ƒ900,000. Wel is dat be
drag niet in aanmerking gekomen bij de reeds opgenomen
le serie, maar bij de volgende serie zal dit toch wel het ge
val worden. In verband hiermede komt het hem wenschelijk
voor den door burgemeester en wethouders voorgestelden post
te behouden, maar dezen, zooals burgemeester en wethouders
thans voorstellen voor memorie uit te trekken. De raad zal
dan later bij de behandeling der omtrent het onderwijs eer
lang te wachten nadere voorstellen de kwestie kunnen be-
oordeelen of de gemeenteschool no 6 tot een bewaarschool
zal worden ingerigt of dat deze voor lagere school zal be
stemd blijven.
De heer Plantenga geeft burgemeester en wethouders in
overweging, om den door hen voorgestelden memoriepost zóó
te omschrijven dat wordt gelezen stichting of inrigting van een
gebouw voor bewaarschool op het Vliet." Het is bij zooda
nige redactie duidelijk, dat de raad dan ter zake nog geheel
vrij is.
Nadat burgemeester en wethouders hun voorstel dienover
eenkomstig hadden gewijzigd en nog eenige bespreking had
plaats gehad tusschen de heeren Duparc, Bruinsma, Bloembergen
en van Harinxma thoe Slooten, wordt het voorstel van eerstge
noemde om den post geheel te roijerenin stemming ge-
bragt en verworpen met 13 tegen 7 stemmen. Voorstemden
de heeren Minnema Bumavan Harinxma thoe Slooten
DirksDuparcvan Sloterdijckvan Goens en de With.
Daarentegen wordt het voorstel van burgemeester en wet
houders om voor de stichting of inrigting van een bewaar
school op het Vliet een memoriepost aan te brengen aan
genomen met 17 tegen 3 stemmen, die van de heeren Min
nema BumaDirks en van Goens.
Artikelen 10, 11 en 12 van afd. VII van hoofdstuk III
der begrooting, volgnos. 140, 141 en 142, worden zonder
discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd, terwijl even
eens worden goedgekeurd de voorstellen van burgemeester
en wethouders om na deze posten te later, volgen
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 25 November 1880.
161
a. een memoriepost voor den aanleg van het terrein der
Oude Veemarkt tot wandelplaats
b. voor het aanbrengen van bliksemafleiders op de zathe
op Wijlaarderburen 85 en
c. voor verwen dezer zathe ƒ600.
Naar aanleiding van eene desbetreffende opmerking van
den voorzitter wordt alsnu overgegaan tot behandeling van
het op den oproepingsbrief vermelde voorstel van burgemeester j
en wethouders op een adres van M. J Reekers en andere be- j
woners van de St. Jacobstraat om verbetering te brengen inden
toestand der afwatering van die straat.
De conclusie van dit voorstel strekt om burgemeester en
wethouders te magtigen in en langs de oostzijde van de St. j
Jacobstraat een afwateringsriool met vier kolken te maken I
zoodra zij met de belanghebbende eigenaars de voorwaarden
hebben vastgesteldomtrent het maken en aansluiten van
spruitriolen als anderzins.
De heer van Goens zegtdat het hem bij inzage der
stukken is gebleken dat het door adressanten ingediend ver
zoekschrift op ongezegeld papier is gesteld.
In verband hiermede wenscht hij burgemeester en wethou
ders op te merkendat de zegelwet bepaald verbiedt, om op
zoodanige verzoeken eene beschikking te nemen.
Naar aanleiding dezer opmerking en eene door den heer
van Sloterdijck gedane observatie wijzigen burgemeester en
wethouders hun voorstel in dien geestdat het strekt om
a. het door M. J. Reekers c. S. gedaan verzoek als op on
gezegeld papier geschreven ter zijde te leggenen b. om hun
collegieop het daartoe door hen zelfs gedaan voorstel te
magtigen in en langs de oostzijde van de St. Jacobstraat een
afwateringsriool met 4 kolken te maken zoodra met de be
langhebbende eigenaars de voorwaarden zijn vastgesteld, om
trent het maken en aansluiten van spruitriolen.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt dienover
eenkomstig besloten en in verband hiermede aan afdeeling
VII van hoofdstuk III der begrooting nog toegevoegd een
post, luidendeHet maken van riolering in de St. Jacobstraat ƒ980.
De artikelen van hoofdstuk IV, volgnos. 143 en 144 wor
den zonder bespreking en stemming vastgesteld zooals ze
zijn voorgedragen.
Art. 1 van hoofdstuk V, volgno. 145, „voor vertimme
ring en onderhoud van huizen ƒ3058" leidt tot bespreking.
De heer Plantenga merkt opdat hij, wat de zaak zelve
betreft, niets heeft tegen het door burgemeester en wethou
ders bij dezen post gedaan voorstelom voor de stichting
van een nieuw orchest in den Prinsentuin alsnog ƒ1500 uit
te trekken. Hij heeft echter wel eenige bedenking tegen
den vorm dien burgemeester en wethouders aan dat orchest
denken te geven, n.l. schulpvormig. Hij meent, dat zooda-
nigen vorm niet tot den welstand zal bijdragen vooral wan
neer het orchest midden in den tuin wordt geplaatst. Bo
vendien is bedoelden vorm ook in het geheel niet noodzake
lijk voor de acoustiek.
Niet dat spr. daarover zoo bepaald kan oordeelenmaar
hij grondt zich op het oordeel van meer deskundigen.
De mantel boomen die ter plaatse wordt aangetroffen, doet
hier denzelfden dienstwat anders de nis van het orchest
zou doen.
De Voorzitter verzekert, dat het de bedoeling niet is
om het nieuwe orchest op de plaats van het oude te maken.
Men wenscht het meer achterwaarts of wel meer naar de
brug te plaatsen zoodanigdat de nis niet het gezigt belemmerd
en er meer ruimte voor geschikte zitplaatsen wordt verkregen.
De heer Bruiusma deelt nog mede dat het in de bedoe
ling ligt hier een gelijk orchest te maken als men b. v. heeft
in Groningen in Tivoli en in het park te Amsterdam. Hij
moet echter opmerken dat menin tegenstelling met de an
derenachter het orchest te Groningen kan omwandelen.
Voorts kan hij verzekeren dat het maken van een nieuw
orchest ook verre van weelde is omdat de oude muziektent
zoo oud en bouwvallig isdat daaraan toch groote reparatie
zou moeten gebeuren.
Nadat de heer van Sloterdijck burgemeester en wet
houders nog in overweging had gegeven, om zoowel over den
bouw en inrigting van- als de plaats voor het nieuwe orchest
het advies in te winnen van een bepaald deskundige van
iemand, die weet hoe de muziek het meest effect kan maken,
I wordt zonder hoofdelijke stemming besloten om alsnog een
i post aan te brengen„stichting van een ovaal schulpvormig
orchest ƒ1500."
De heer de la Faille meent alsnog kortelijk te moeten
terugkomen op de kwestie omtrent het openstellen der tuins-
deur in de Doelestraat. Gaarne wil hij aannemen dat, blij
kens de door burgemeester en wethouders gedane mededee-
lingde pachters tegen het openstellen van die deur als in
gang met het oog op de controle groot bezwaar hebben
maar hij meent dat dit bezwaar niet kan bestaan tegen het
gebruiken van die deur als uitgang. Alszoodanig zou hij
zoowel ter voorkoming van gedrang als ter bespoediging, die
deur gaarne in gebruik zien gesteld.
De Voorzitter verklaart dat ten deze gaarne eenige toe
zegging wordt gedaan, omdat de bedoelde deur al sedert ge-
ruimen tijd als uitgang bij dergelijke gelegenheden in ge
bruik is.
Bij de verdere beraadslaging omtrent art. 1 van hoofdstuk
Vvolgens 145zegt de heer van Harinxma thoe Slo
ten dat de commissie voor het onderhoud van het oude
waaggebouw gaarne iets meer dan het tegenwoordig bedrag
ad ƒ50 zag uitgetrokken. Al kan juist nu niet worden ge
wezen op bepaald in het oog vallende gebreken toch vreest
men dat door minder voldoend onderhoud alligt groote ge
breken zouden kunnen ontstaan.
Nadat de Voorzitter had gewezen op de inoeijelijkheid
om ten dezen een bepaald juist cijfer uit te trekken en op
de mogelijkheid om dezen post des noodig door af- en over
schrijving te versterken wordt art. 1 van hoofdstuk V, volgno.
145 vastgesteld.
De overige artikels van dit hoofdstuk V en die van hoofd-
i stuk VI, afd. I, volgnos. 146 tot en met 152 worden allen,
zonder dat daarover bespreking plaats heeftonveranderd
goedgekeurd.
Bi] afd. II van hoofdstuk VIkosten der plaatselijke ge-
zondheids-politiekomt de heer Duparc terug op het ant
woord van burgemeester en wethouders ten aanzien van de
oprigting van een abattoir. Volgens hen bestaat de groote
inoeijelijkheid om tot de oprigting van een abattoir over te
gaandaargelaten de belangrijke kostenin de juridische
kwestie, n.l. of en, zoo ja, op welke wijze het gemeente
bestuur de slagers kan noodzaken om niet langer gebruik
te maken van de inrigtingen waarvoor aan hen vergunning
is verleenden het abattoir uitsluitend als slagtplaats te moe-