Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 25 November 1880. welke men liem ingevolge contract zou kunnen opleggen door slechte zorg voor de brug zich zelf zou benadeel en omdat hij het isdie de schade zou lijdenwanneer door eventuele reparatie der brug geen heffing kon plaats hebben. Wanneer daarenboven nog bleek, dat de ontstane gebreken door achteloosheid waren ontstaan, dan zou hij tevens op geene vermindering van pacht of vergoeding hebben te reke nen. Dat de kosten van onderhond door verpachting der bruggen belangrijk zullen stijgen, kan hij zich bepaald niet begrijpen. Hij gelooft dat moeijelijk zal zijn uit te maken wanneer de bruggen meer eischen, bij gaardering of bij ver pachting. Er is in der tijd gewezen op de Vrouwenpoorts- brug. Men meende dat de gebrekkige toestand van deze door mindere zorg van den pachter was ontstaan, doch vraagt spr., welke ondervinding heeft men nu tijdens de gaardering op gedaan? Ook toen is er een tijd geweest, dat de gaarder bepaald hulp noodig had om de brug te kunnen draaijen. Geenszins was een en ander een gevolg van mindere zorg maar van gebrekkige constructie der brug. Er is bovendien nog iets tegen gaardering, nl. de morali teit. Hij acht een gaarder der bruggelden zoowel met het oog op de verhouding tusschen zijne behoeften en zijn loon als op de slechte controle die op hem is uit te oefenenaan te groote verleiding blootgesteld. Eerlijk moet hij verklaren dat hij in verband met deze verzoeking ook bezwaar zou maken omal bleek dat een gaarder eenigzins over de ge meentemiddelen had beschikt, deze terstond te ontslaan en geheel broodeloos te maken. Het beweren als zoude de gemeente bij verpachting haar invloed missen, kan spr. niet deelen. Hij meent dat men hierin heel goed door een behoorlijk contract kan voorzien. En wat nu betreft het wettelijk bezwaarook dit is zeker niet van overwegend belang. Immers verpachting is hier regel, gaardering uitzondering. Slechts in bijzondere omstandighe den week men vroeger van verpachting af. De heer Bruinsma meent dat het eigenlijk geen betoog behoeft, dat voor het onderhoud der bruggen gaardering ver kieslijker is dan verpachting. Bij gaardering toch is de sur veillance on de brug veel grooter dan bij verpachting. Voorts is bepaald aan te nemendat een pachter niet meer aan de brug doetdan hoogst noodig isEen gaarder daarentegen is verpligt alles aan de brug te doenwat voor derzelver goéde instandhouding dienstig kan zijn. Dit, gevoegd bij de moei- jelijkheid, die zich dikwerf voordoet 0111 voor de rigtige beta ling der pachtsom behoorlijk borgstelling te erlangen, doet hem gaardering prefereren boven verpachting. Eindelijk meent hij nogdat in der tijd eens een lijstje is gemaakt van de opbrengst der bruggen bij gaardering en bij verpachting en dat uit dit lijstje bleek, dat gaardering, natuurlijk dus met aftrek van de bezoldiging der gaarders voor de gemeente finantieel niet minder voordeelig is dan verpachting. Hij deelt dit echter onder reserve mede. Hij is het overigens met den heer Wiersma eens in opzigt tot de moraliteit. Overigens is er z. i. niets voor om tot verpachting over te gaan. De Voorzitter merkt op, dat men hier eigenlijk staat voor een beginseldat in der tijd reeds door den raad is uitgemaakt, nl. bij de vaststelling der bepalingen omtrent de heffing van bruggeld aan de Wirdumerpoortsbrug. Hij meent dat daarbij is bepaald dat de inning dier bruggelden zal ge- I schieden door middel van gaardering, tenzij de raad tot ver pachting mogt besluiten. De heer van Harinxma thoe Slooten zegt dat be driegt hij zich niet, het niet zoo zeer de bedoeling der com missie is, thans eene bepaalde beslissing omtrent het beginsel uit te lokken, maar meer om den raad er toe te leiden bur- gemeester en wethouders uit te noodigen een voorstel ter zake in te dienen en door overlegging van een concept- pachtcontract enz. te doen blijken in hoever verpachting uitvoer baar is. De heer Bloembergen erkent dat blijkens het door de commissie gedaan voorstel, het niet hare bedoeling is 0111 terstond die beslissing omtrent het principe te doen nemen maar toch komt het hem voor, dat de bewoordingen waarin het voorstel is vervat, de zaak wel eeniger mate prejudici ëren. Immers de commissie bepaalt zich niet alleen tot de uitnoodiging aan burgemeester en wethouders van hunne zienswijze ter zake te doen blijken, maar ook om een con cept pachtcontract over te leggenja zelfs een concept in structie voor de opzigters. Door dit laatste praedomineert wel eeniger mate het denkbeeld van verpachting. Hij moet voorts opmerken dat vroeger verpachting ook steeds op den voorgrond stond en gaardering slechts uitzondering was. Later heeft men echter de zaak omgekeerd en gaarde ring als regel aangenomen. Men werd daartoe geleid door de ervaring dat bij verpachting ernstige klagten omtrent een onvoldoend toezigt op en onderhoud van de bruggen werd genomen. Het toezigt op de bruggen is bij gaardering bepaald beter. Ieder gaarder weet toch, dat hij bij minder goede zorg voor de brug of wel bij wangedrag wordt ontslagen. Men heeft de gaarders geheel in de magt. Ook voor het publiek levert een gaarder meerderen waar borg dan een pachter. Bij een pachter ontstaat toch alligt de meening, dat hij bij betaling zijner pachtsom eene con stante betrekking heeft. Een gaarder daarentegen weet, dat hij ook zijne pligten ten aanzien van het publiek getrouw heeft in acht te nemen. De heer van Harinxma thoe Slooten verklaart dat de commissie van rapporteurs naar aanleiding van den loop der discussie waarbij haar blijkt, dat sommige der vorige sprekers, op grond van het formeel bezwaar, dat deze zaak niet bij de begrooting dient te worden behandeld, thans tegen het voorstel zullen stemmen, haar voorstel intrekt en zich alleen wil bepalen tot eene uitnoodiging aan burge meester en wethouders om ter gelegener tijd ter zake een voorstel in te dienen onder overlegging van een concept pachtcontract en van een concept instructie. De commissie stelt haar voorstel op te hoogen prijs, om het thans bloot te stellen aan het gevaar, om op grond van formeele bezwa ren te worden afgestemd. Den heer van Sloterdijck komt het niet wenschelijk voor dat de commissie haar voorstel terug neemt, voor dat daaromtrent stemming heeft plaats gehad. Hij vreest dat men bloot door een te kennen gegeven verlangen niet tot eene bepaalde beslissing zal komen, waarvoor naar hij meent de zaak thans anders wel rijp is. De heer Duparc is geheel van dezelfde meening als de heer van Sloterdijck. Hij acht een nader voorstel van bur gemeester en wethouders onnoodig. In de memorie van be- Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, ran den 25 en 29 November 1880. 107 antwoording heeft het collegie immers reeds van zijne mee ning doen blijken. Men mag aannemendat het bij een na der voorstel geen andere zienswijze zal huldigen. Spr. wenscht dus eene beslissing, hetzij in deze vergadering, het zij in eene volgende. Nadat ook de heer Wiersma zich bij de heeren van Sloter dijck en Duparc had aangesloten en er voorts nog eenige discussie had plaats gehad tusschen de heeren van Haiïnxma, Troelstra, Dirks en den Voorzitter, dient de heer Duparc een voorstel in, strekkende om met 12 Mei 1881 de brug gelden, thans bij gaardering geheven, te verpachten. Dit voorstelondersteund zijnde, wordt zonder verdere dis cussie in stemming gebragt en aangenomen met 13 tegen 7 stemmen. Tegen 6temden de heeren C. W. A. Buraa, Rengers Bruinsma, Plantenga, van Sloterdijck, Bloembergen en de la Faille. Hierna wordt volgn. 167 op het voorgedragen cijfer vast gesteld. De overige posten van afd. IV van hoofdstuk VI, volgn. 168, 169 en 170, geven geen aanleiding tot bespreking en worden alle vastgesteld zoo als ze zijn voorgedragen. De Voorzitter stelt voor en de vergadering besluit om wegens het ver gevorderde uur de verdere behandeling der begrooting te doen plaats hebben in eene op maandag a. s. te houden vergadering. Hierna wordt de zitting door den voorzitter gesloten. Vergadering van Maandag 29 November 1880. Tegenwoordig 17, later 18 leden. Afwezig de heeren Bakker, Hommes en Wiersma, eerst genoemde zonder, laatstgenoemde met kennisgeving. Voorzitter de heer mr. W. J. v. Weideren baron Rengers, burgemeester. I. De notulen van de vorige op 25 November j.l. gehou den vergadering worden gelezen en onveranderd vastgesteld. II. Wordt ter talel gebragt en ten fine van onderzoek en rapport in handen gesteld van de heeren mr. C. W. A. Buma van Eijsinga en Plantinga, eene voordragt tot wijziging en aanvulling der begrooting van het stads ziekenhuis, dienst 1880. III. Wordt overgegaan tot behandeling van de op den op roepingsbrief vermelde punten: 1. Voorstel van burgemeester en wethouders om voor de ge meente van F. Boonstra te kuren eene strook grond aan de Pot mar ge voor den opslag van slataar de enz. Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt conform de strekking van dit voorstel beslotenvoor het tijdvak van 1 Januarij 1881 tot den 5 Maart 1886 onderhands te huren van Feike Boonstra, landbouwer alhier, eene strook grond, ge legen langs de Potmargeter oppervlakte van ongeveer 22 are, deel makende van het perceel weiland, ten kadaster bekend gemeente Huizumin sectie B no. 44ten einde dat terrein te bestemmen tot bergplaats van slataarde, puin enz. en zulks tegen eene huursom, berekend naar 50 in het jaar, met bepaling, dat die strook grond van het overige perceel weiland door en ten koste dezer gemeente zal worden afge scheiden door eene schutting of palisaderingten genoegen van den verhuurder en verder onder voorwaarden door burge meester en wethouders vast te stellen. 2. Voorstel van burgemeester en wethouders op adressen van drie leeraressen van de. school van middelbaar onderwijs voor meisjesom verhooging hunner jaarwedden. De conclusie van dit voorstel strekt om: a. de jaarwedde van de leerares in de aardrijkskunde en de geschiedenis aan de school van middelbaar onderwijs voor meisjes met ƒ200 te verhoogen en vast te stellen op/1500, met bepaling, dat het gemeentebestuur die leerares met een maximum van 24 lesuren per week kan belasten b. het verzoek van mej. N. T. Hoogewerff, leerares in het handteekenen aan de school van middelbaar onderwijs voor meisjesom verhooging harer jaarwedde als niet voor inwilliging vatbaar, te wijzen van de hand; c. de jaarwedde van de leerares in de vrouwelijke hand werken aan de school van middelbaar onderwijs voor meisjes te verhoogen en met inbegrip van de haar vroeger toege kende toelagevast te stellen op 600 d. burgemeester en wethouders uit te noodigen den raad een voorstel aan te bieden, waarbij niet intrekking van de raadsbesluiten van den 13 Mei 1875, 13 Julij 1876 en 9 Januarij 1879, de jaarwedden van de docenten aan de school van middelbaar onderwijs voor meisjes op nieuw worden ge regeld en vastgesteld op het totaalcijfer, thans door ieder als tractemeut en toelage genoten. Bij de algemeene beraadslaging over dit voorstel zegt de heer Duparc, dat hij zich zeer goed kan vereenigen met de voorgestelde verhooging der jaarwedden van de sub a en c bedoelde leeraressen mej. Brunne en Schaafsma. Gaarne echter had hij gezien, dat ook voor de leerares in het handteekenen, mej. Hoogewerff, eenige verhooging van bezoldiging door burgemeester en wethouders ware voorgesteld geworden. De commissie van toezigt toch acht deze verhooging niet alleen billijkmaar zij zou zelfs tot eene meerdere verhooging dan ƒ100 hebben geadviseerd, ware het niet, dat door eene toevallige omstandigheid mej. Hoogewerff niet met een zóó groot getal meer uren is bezwaard geworden. Men dient er voorts op te lettendat, tengevolge van het toenemend getal leerlingen der schoolparallelklassen zij opgerigt en er thans feitelijk 7 klassen zijn, waarin door mej. Hoogewerff' wordt gedoceerd. Spr. treedt voorts in eene vergelijking met de jaarwedden, door de andere leeraressen genotenen komt dan tot het besluit, dat de bezoldiging van mej. Hoogewerff be paald te gering is. Hij heeft hierbij vooral ook het oog op het laatste punt van conclusie, houdende uitnoodiging aan burg. en weth. om een voorstel aan te bieden, waarbij de jaar wedden van de docenten op nieuw worden geregeld en vast gesteld op het totaal cijfer, thans door ieder als tractement en toelage genoten. Waar verreweg de meesten der leerares sen eene bezoldigiug genieten van ƒ1500 per jaar, ja eene enkele zelfs van ƒ1600, gelooft hij, dat door thans mej. Hoogewerff, werkzaam op eene jaarwedde ad ƒ1100, geheel voorbij te gaan, zal worden verbroken het verband, dat z.i. tusschen de onderscheidene bezoldigingen moet bestaan. Of schoon hij het met burgemeester en wethouders eens isdat niet iedere vermeerdering van lesuren een motief voor ver hooging van tractement kan zijn, moet hij toch doen opmerken, dat de lesuren van mej. Hoogewerff reeds van 13 op 16 zijn gebragt.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1880 | | pagina 1