168
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 29 November 1880.
In verband met een en ander zal hij straksbij het aan de
orde stellen van het betrekkelijk onderdeel der conclusie
eene wijziging voorstellen strekkende om aan mej. Hoogewerff
eene verhooging van bezoldiging ad ƒ100 toe te kennen.
De heer Minnema Buma heeft eenig bezwaar tegen het
punt van conclusie betreffende mej. Brunne.
Zeer goed kan hij er zich mede vereenigendat de jaar
wedde van deze leerares wordt gebragt van 1300 op 1500,
maar niet met de bepaling, welke men aan deze verhooging
wil toevoegen, dat het gemeentebestuur haar met een maxi
mum van 24 lesuren per week kan belasten. Die bepaling
acht hij gevaarlijk als afwijkende van den algemeenen regel.
Zijne meening is deze, dat, wordt een leeraar of eene leera
res aan zekere school benoemd, men hem of haar met zoo
veel lesuren zal kunnen belastenals de commissie van toe-
zigt in overleg met burgemeester en wethouders noodig en
billijk zullen oordeelen. Door de voorgestelde toevoeging zal
men zich bepaald eenigzins binden in de algemeene regeling
der lesuren. Men vergete nietdat er zich wel eens om
standigheden zouden kunnen voordoen, b. v. bij ziekte of
ontstentenis van sommige leeraressen, waardoor aan deze of
gene leerares tijdelijk meer dan 24 lesuren per week zouden
moeten worden opgedragen. In dat geval zou de thans voor
gestelde bepaling een antecedent scheppen dat tot onaange
name verwikkelingen zoude kunnen aanleiding geven.
Daarenboven zal zij bij die leeraressen, wier jaarwedde thans
niet wordt verhoogd, alligt aanleiding geven tot de meening
dat aan hen geen meerdere dan de tegenwoordige lesuren
kunnen worden opgelegd.
Spr. is om een en ander bepaald tegen de voorgestelde
toevoeging.
De heer Dirks merkt op dat de door den heer Minnema
Buma niet gewenschte bepaling toch ook voorkomt in het
advies der commissie van toezigt en burgemeester en wet
houders hebben haar dus slechts overgenomen. Nu bestaat
bij spr. de overtuiging dat de commissie toch ook reden voor
het door haar gedaan voorstel heeft gehad.
De Voorzitter deelt mede, dat burgemeester en wethou
ders zooals bij dergelijke aanvragen wel meer het geval is
geweest, niet al te bereidvaardig tot de voorgestelde verhoo
gingen hebben besloten. Zelfs ten opzigte der verhooging
van de bezoldiging van mej. Brunne werd nog al in hetcol-
legie strijd gevoerd. Men is echter overtuigd gewordendat
deze leerares, nu hare positie aan de middelbare school voor
meisjes is geregulariseerdwerkelijk aanspraak op eenige ver
hooging van jaarwedde heeft Hij wil overigens erkennen
dat de voorgestelde bepaling omtrent het maximum getal les
uren dat men aan haar wenscht te kunnen opdrageniets
abnormaals is.
Hij meent dat deze door de commissie van toezigt primi
tief voorgestelde en door burgemeester en wethouders slechts
overgenomen bepaling in verband staat met de omstandigheid,
dat mej. Brunne, die alleen is aangesteld voor aardrijkskunde
en geschiedenisook wel doceert in andere vakken waarvoor
zij acte heeft.
Na het door den heer Minnema Buma gesprokene is ook
hij echter van meeningdat men beter zou doen geheel van
het getal lesuren te zwijgen. En wat nu betreft de bezoldi
ging van mej. Iloogewerff, ja, het moet worden erkend, dat
deze in vergelijking met die der andere leeraressenniet hoog
is te noemenmaar men vergete hierbij ook nietdat eerst
in dit jaar tot eene eenigzins belangrijke vermeerdering van
hare lesuren werd overgegaan.
In 1875 bedroeg toch het getal lesuren van mej. Hooge
werff 13, in 1876 14, in 1877 13, in 1878 14, in 1879 14
en in 1880 16. Nu heeft het collegie gemeend dat het ver
zoek om verhooging wel wat heel vlug is ingediend. Dit
gevoegd bij zijne meening dat behoort te worden tegengegaan
het beginseldat iedere vermeerdering van lesuren terstond
regt geeft op verhooging vau bezoldigingheeft tot het voor
stel tot afwijzing van het verzoek geleid.
De heer Minnema Buma zegt, dat juist dit laatste ar
gument er toe moet leiden om de toevoeging niet op te
nemen. Meer en meer toch schijnt zich bij de leeraren en
leeraressen het denkbeeld te vestigen, dat iedere vermeerde
ring van lesuren ook regt geeft op verhooging van tracte-
ment. Aan dit denkbeeld behoort geen voet te worden ge
geven. Waar zij worden aangesteld tot leeraar of leerares
aan zekere school, kan men aan hen zooveel lesuren opdragen
als de wettelijke bepalingen in verband met de billijkheid en
het belang der school eischen. De middelbare school voor
meisjes staat in dit opzigt geheel gelijk met het gymnasium.
Bij die inrigting hebben curatoren indertijd eene regeling der
lesuren gemaakt in dien geestdat in gewone omstandig
heden het getal lesuren van iederen leeraar de 23 niet be
hoort te overschrijden. Echter heeft het geval zich reeds
voorgedaan dat er tot 27 uur les werd gegeven, een gevolg
van het overgangstijdperk waarin men verkeert.
Spr. wil erkennen dat de organisatie van het middelbaar
onderwijs berust op 5 klassen en dat in den aanvang, bij
minder talrijk bezoek, de lesuren naar dien maatstaf zijn
vastgesteld, doch men dient niet uit het oog te verliezen,
dat de raad, toen hij de bezoldigingen vaststelde, wel dege
lijk heeft in 't oog gehoudendat bij meerder bezoek pa-
ralelklassen zouden moeten worden opgerigt, die dat primi
tief voor sommigen geringe getal lesuren aanmerkelijk zouden
vermeerderen.
Eene bepaling omtrent het getal lesuren hetwelk aan leer
aren of leeraressen kan worden opgedragen is in verband
met een en ander bepaald ongewenseht; ook zou ze de taak
van de verschillende commissiën van toezigt op de inrigtin-
gen van onderwijs veel bemoeijelijken. Deze toch dienen ge
heel vrij te zijn in de bepaling van het getal lesuren welk
getal zij binnen de perken der wet en de krachten der be
langhebbenden moeten kunnen regelen naar gelang de be
hoeften van het onderwijs dit huns inziens medebrengen.
De algemeene beraadslagingen worden hierna gesloten.
Onderdeel a der conclusie van het voorstel van burgemees
ter en wethouders aan de orde gesteld zijndestelt de heer
Minnema Buma voor om in dit onderdeel te doen verval
len de woorden „met bepaling dat het gemeentebestuur die
leerares met een maximum van 24 lesuren per week kan
belasten."
Zonder hoofdelijke stemming wordt dit amendement aan
genomen en verder conform het voorstel van burgemeester
en wethouders besloten de jaarwedde van de leerares in de
aardrijkskunde en de geschiedenis aan de school van middel
baar onderwijs voor meisjes met ƒ200 te verhoogen en vast
te stellen op ƒ1500.
Bij onderdeel b der conclusie van het voorstel van burge
meester en wethouders stelt de heer Duparc voor de jaar
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 29 November 1880.
169
wedde van mej. Hoogewerff te verhoogen met ƒ100 en die
vast te stellen op ƒ1200.
Dit voorstelondersteund zijndewordt bij stemming ver
worpen met 11 tegen 6 stemmen. Vóór stemden de heeren
C. W. A. Buma, Minnema Buma, van SloterdijckSuringar,
Duparc en de la Faille.
Hierna wordt het voorstel van burgemeester en wethouders
strekkende tot afwijzing van het verzoek van mej. Hoogewerff
om verhooging van bezoldigingzonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Eveneens wordt aangenomen onderdeel c der conclusie van
het voorstel van burgemeester en wethoudersstrekkende
om de jaarwedde der leerares in de vrouwelijke handwerken
aan de school van middelbaar onderwijs voor meisjesmet
inbegrip van de haar vroeger toegekende toelagevast te
stellen op ƒ600.
Bij onderdeel c der conclusie van het voorstel van burg. en weth.,
strekkende om dat collegie uit te noodigen een voorstel aan te
bieden, waarbij de jaarwedden der docenten aan de middel
bare school voor meisjes op nieuw worden geregeld en vast
gesteld op het totaal cijferthans door ieder als tractement
en toelage genotenvraagt de heer Plantenga eenige in
lichting. Hij is volstrekt geen voorstander van toelagen
maar toch zou hij wel eens willen wetenof het in de be
doeling ligt om bij het hierbedoeld voorstel alle toelagen tot
vaste jaarwedden te makenook diewelke indertijd op
grond van bijzondere thans niet meer bestaande omstandig
heden werden toegekend. Hij heiinnert b. v. aan die toela
gen welke zijn toegekend geworden aan mej. Fischer wegens
het Fransch en aan mej. Yiervant wegens het Duitsch.
Nadat de Voorzitter had verklaard, dat toelagen als door
den heer Plantenga bedoeld, buiten het te zijner tijd door
burgemeester en wethouders aan te bieden voorstel zullen
worden gelaten, wordt ook onderdeel d zonder hoofdelijke
stemming goedgekeurd.
Voortzetting der behandeling van de gemeente-begrooting
dienst 1881.
(Zie bijlagen nos. 79 11 en 12 van 's raadsverslag over
1880.)
Ter vorige vergadering hoofdstuk VI der uitgaven afgehan
deld zijndewordt thans aan de orde gesteld hoofdstuk VII
uitgaven door bijzondere wetten aan de gemeente opgelegd
als armwezenonderwijs militie schutterijen uitkeerin-
gen enz.
De posten van afd. I van dit hoofdstuk, volgns. 171 t/'m.
179 worden zonder bespreking onveranderd vastgesteld, als
ook art. 1 van afdeeling II, volgn. 180. Bij volgn. 181,
art. 2 van afd. II van hoofdstuk VIIkosten der school van
middelbaar onderwijs voor meisjes ƒ18,890, wordt in behan
deling genomen het ter vorige vergadering ter behande
ling reeds op den oproepingsbrief vermelde voorstel van bur
gemeester en wethouders op een verzoek aan den concierge der
middelbare school voor meisjesom verhooging van bezoldiging.
De conclusie van dit voorstel strekt, om aan A. v. d. Mark,
concierge amanuensis aan de school van middelbaar onderwijs
voor meisjes, met ingang van den 1 Januarij 1881 jaarlijks
boven zijn tractement eene personele toelage van 50 toe te
kennen.
De heer Duparc zou gaarne vernemenof er ook over
wegend bezwaar tegen bestaat om de 50 verhooging welke
men den concierge der middelbare school voor meisjeson
der den vorm van toelage wenscht toe te kennen terstond
onder de jaarwedde op te nemen. Hij zou het anders
wel wenschelijk achten met het oog op het zoo straks geno
men besluit, waarbij burgemeester en wethouders zijn uitge-
noodigd om ten opzigte der middelbare school voor meisjes
een voorstel aan te bieden tot regeling en vaststelling der
tractementen op het totaal cijferthans als tractement en
toelage genoten.
De Voorzitter merkt opdat het hier een ander geval
betreft dan bij de leeraressen. Het is hier eene toelagedie
men den concierge wil toekennen uitsluitend voor zijne goede
hulp als amanuensis bij het onderwijs in de natuurweten
schappen. Mogfc dat onderwijs nu eens een hoogen vlugt nemen,
dan zou het welligt vereischt wordendat daarvoorevenals
uien wel bij andere inrigtingen heefteen afzonderlijk per
soon werd aangesteld. In dat geval zou de toelage welke
thans wordt voorgesteld zijn reden van bestaan verloren heb
ben en zou men haar weer kunnen doen vervalleniets wat
niet zou kunnen gebeurenindien zij onder het tractement
van den concierge werd opgenomen.
Burgemeester en wethouders wenschen de toelage uitslui
tend te verstrekken voor de dienstendoor adressant bewe
zen wordende bij het onderwijs in de natuurwetenschappen
welke diensten nu niet zoo regtstreeks onder die van den
concierge zijn te rangschikken.
Hierna wordt zonder hoofdelijke stemming tot het verlee-
nen der voorgestelde toelage besloten.
In verband met dit besluit en datheden genomen tot ver
hooging der jaarwedde van 2 leeraressen der middelbare
school voor meisjes, wordt art 2 van afdeeling II van hoofdstuk
VII, volgn. 181, verhoogd met ƒ350 en dus gewijzigd vast
gesteld.
Artt. 3 en 4 volgn os. 182 en 183 geven geen aanleiding
tot bespreking en worden onveranderd vastgesteld.
Art. 5, volgno. 184, „jaarwedden der onderwijzers aan de
openbare lagere scholen" leidt daarentegen tot discussie.
De heer Duparc zal niet uitwijden over dezen cijferpost
zeiven maar over de gedachtenwisseling daaromtrent voor
komende in het verslag der commissie van rapporteurs en in
de memorie van beantwoording van burgemeester en wethou
dersover het lager onderwijs in het algemeen. Het heeft
hem verwonderddat burgemeester en wethouders zich minder
goed kunnen verklaren de teleurstelling van die leden, welke
gehoopt haddendat reeds vóór de invoering van de nieuwe
wet voorstellen tot hare uitvoering aan den raad zouden zijn in
gediend. Hij zou de zaak wenschen om te keeren en willen
zeggendat de teleurgestelde leden zich moeten bevreemden
over de verklaring van burgemeester en wethouders.
Spr. wijst er opdat in de nieuwe wet verscheidene bepa
lingen zijn opgenomenvoor welker uitvoering bij de over
gangsbepalingen een zekere termijn is gesteld. Er zijn echter
ook anderevoor de uitvoering waarvan geen termijn bij de
wet is toegestaan. Zoo ook met art. 2. Dat artikelom
schrijvende wat onder lager onderwijs is begrepenbepaalt
o. a. dat ook de nuttige handwerken voor meisjes tot dat
onderwijs behooren en alzoo een leervak op de lagere school
moeten uitmaken. Volgens het voorschrift der wet had dit
leervak dus met 1 November op alle scholen moeten zijn in
gevoerd. Dit ware vooral ook daarom wenschelijk geweest,