178
A erslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 9 December 1880.
maar ook op de bezwaren van den kant der ingezetenen. Het
is toch ontegenzeggelijk waar, dat sommige regten die vele
der omwonenden aldaar mogten bezitten of meenen te bezit
ten, bij demping zullen moeten vervallen. Daarmede dient
men ook rekening te houden, vooral waar men bij ervaring
weetwelke groote opofferingen van de gemeente worden
geëischtwaar er sprake van is van dergelijke regten afstand
te doen om tot een gewenscht doel te gerakenal is het
dan ook dat daarmede het algemeen nut wordt beoogd.
Hij is overtuigddatwaar men een zoo belangrijk werk
op het oog heeft als het hierbedoeldemen zich vooraf om
trent de uitvoerbaarheid er van moet vergewissenzoo ten
opzigte van de beweerde regten als ten aanzien der demping
zelve. Voorts is hij ook van meening, dat bij de plaats ge
had hebbende bespreking de nadeelen van den bestaanden
toestand wel wat breed zijn uitgemeten, inzonderheid wat
de oorzaken betreft. Wanneer men den toestand der grach
ten in het algemeen beschouwtde voorzitter heeft zich
alleen bepaald tot grachten van geringe wijdte zooals
de Eewal en het Heerenwaltje maar hij heeft hier alle
grachten binnen de stadzelfs de Willemsgracht niet uitge
sloten op het oogdan zal moeten worden erkenddat die
toestand gedurende sommige tijden van het jaar in het alge
meen een niet gewenschte is. Bij zomerhitte toch stijgen uit
de meeste grachten binnen deze stad gassen op wier reuk
verre van verkwikkend is. Dit is een gevolg van de gesteld
heid van den bodem en van het daarop zich verzamelend vuil,
dat uit de riolen derwaarts gevoerd, zich door alle grachten
verspreidt en bij ongenoegzaamheid der doorstrooming aldaar
zich zamenhoopt en bij verhooging der temperatuur in ont
binding geraakt.
Nu mogen bedoelde gassen vooral merkbaar zijn op den
Eewal en het Heerenwaltje, doch dit is het natuurlijk gevolg
daarvan, dat juist de Eewal de plek is, waar vele riolen wor
den aangetroffen en daaronder niet weinigen diebij gemis
der toepassing van het tonnelstelselook tot lozing van fae-
calien strekkenterwijl juist daar de afstrooming door de
engte der gracht weinig gunstig is. Wel begint men dit hier
en daar in te zien en bleek nog in de laatste dagen dat men
ten aanzien van een gebouw op het Heerenwaltje den afvoer
van faecale stof door het riool in de gracht wil doen eindi
gen en toepassing te geven aan het tonnenstelseldoch waar
om doet men dit niet meer algemeen ook op den Eewal.
Daar heeft men ook gelegenheid dit te doen en doet men het
nietdan draagt men zelf veel bij tot den tlians bestaanden
ongewenschten toestand.
Vroeger zegt hij bestond in dat gedeelte der stad nog eene
andere oorzaak die in veel erger mate nog dan thans tot
stank-verspreiding aanleiding gafhet liggen namelijk van
afvoerpramen aldaar bij avondtot opname van den inhoud
van uit naburige straten aangebragte tonnen. Deze oorzaak
is thans echter opgeheven en eene belangrijke verbetering
daardoor tot stand gekomen. Eene algeheele verbetering heeft
men achter niet kunnen tot stand brengen juistom de be
staande riolen en het gebruik of liever misbruik dat van dezen
nog wordt gemaakt tot afvoer ook van faecalia.
Bij gelegenheid dat de zaak der reiniging voor het eerst bij
den raad ter sprake werd gebragtheeft hij de opmerking
gemaakt, dat zoolang de afvoer van faecale stoffen door de
riolen niet geheel op hield men niet tot eene afdoende ver
betering zou komen en de ervaring heeft dat bevestigd, zelfs
ten opzigte van grachten die gedempt zijn. Wat toch is van
die demping het gevolg geworden Dit, dat de stank is over-
gebragt naar die plaatsen waar de riolen hare uitmondingen
hebben. Intusschen wil hij op grond van het door hem aan
gevoerde niet geacht worden ongezind te zijn om tot eene
demping van den Eewal en het Heerenwaltje mede te werken,
in tegendeelhij gelooft dat die dempingal was het alleen
ter bekoming van eene betere passage voor rijtuigeneene
niet te verwerpen verbetering zou zijn.
Wel heeft de geachte laatste spreker beweerd dat het 't collegie
van burgemeester en wethouders met de demping geen ernst
isdoch hij heeft zich dienaangaande zeer vergist. Althans
wat hem betreft, hij is allezins geneigd om aan de demping bevor
derlijk te zijn. Hij wenscht echter op den voorgrond gesteld te heb
ben een onderzoek of die demping te verwezenlijken is. n.l.in dien
zin, dat men ter zake niet zal komen te staan voor over
dreven eischenin verhouding tot het nut van dit werkte
bezwarende kosten. Waar dat het geval mogt worden, zou
hij door andere middelen zooveel mogelijk aan bestaande be
zwaren wenschen tegemoet te komen. Hij zou dan b. v.
willen trachten de hinderlijke uitwasemingen zooveel moge
lijk te voorkomen door een verbod tot uitlozing van faecale
stoffen door de riolen en het gevaar willen verminderen, b. v.
door het maken van leuningen waar dit meest noodig mogt
zijn. Niet dat hij dit laatste te aanbevelenswaardig acht
integendeel, demping acht hij verkieslijk, maar hij zou er
dan toe willen overgaanwanneer die demping mogt afstuiten
op te groote bezwaren. Het komt hem voor, dat de con
clusie van burgemeester en wethouders, waar zij door den
raad mogt worden aangenomen, voor adressanten geen ge-
gronden twijfel kan opleveren of het 't bestuur met de zaak
wel ernst is. Neen, men wenscht alleen een onderzoek naar
de bezwaren en naar de wijze om deze uit den weg te rui
men. Gerust kan men de uitkomsten van dat onderzoek af
wachten. Daarna is het geheel eene zaak van den raaddeze
zal dat naar gelang dier uitkomsten hebben te besluiten.
Ofschoon de voorstellen van den heer Duparc en burgemeester
en wethouders vrij wel in hoofdzaak op hetzelfde neerkomen,
acht hij dat van eerstgenoemde niet verkieslijk, omdat men
daarbij begint met zich bereid te verklaren om tot de dem
ping te doen overgaan. Dit gaat toch niet op. Eerst onder
zoek en dan al of niet bereidverklaring.
De heer Wiersma haddaar hij als bewoner van den
Eewal met persoonlijk belang bij de zaak betrokken is,
aanvankelijk plan zich van de discussie te onthouden. Na
de gevoerde bespreking vindt hij zich echter genoodzaakt,
om zijne uit te brengen stem met een enkel woord te moti
veren. Hij vereenigt zich geheel met het voorstel van bur
gemeester en wethouders en wenscht in de allereerste plaats
van zich af te werpende door den heer Troelstra bijgebragte
bewering, als zoude het 't collegie met de demping geen ernst
zijn. Integendeel, ook hij voor zich is van de wenschelijk-
heid der demping overtuigd, maar tevens heeft hij de over
tuiging, dat men ter voorkoming van groote moeijelijkheden
en kosten ten dezen uiterst voorzigtig te werk moet gaan.
Die voorzigtigheid wordt niet betracht bij het door den
heer Duparc voorgestelde. Daarbij wordt de uitvoering ge
heel op den voorgrond gesteld, men wil uitvoeren tenzij het
te veel koste. Wordt dienovereenkomstig besloten, dan komt
de raad in eene moeijelijke positie, dan komt hij te staan
tusschen zijn eigen besluit en de groote kosten. Ook hij wil
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 9 December 1880.
179
er op wijzen hoe de ervaring geleerd heeft dat bij werken
als het hier'bedoelde, men meestal weinig medewerking van
particulieren ondervindt. In den regel wordt bij zoodanige
onderhandelingen ieder persoonlijk belang voor een vergroot
glas gebragt en er uitgehaald wat er maar uit te halen is,
ten koste der gemeente.
Hij vreest dat van een besluit als door den heer Duparc
voorgesteld alligt het gevolg zal worden dat men over eene
opoffering heenstaptdie menware de zaak meer voorzigtig
behandeld niet noodig zou hebben te doen. Waar burge
meester en wethouders blijkens hun voorstel vooraf een on
derzoek wenschenzoo omtrent de kosten als omtrent de reg
ten der omwonenden daar is dit niet omdat zij voor zich
de demping niet wenschelijk achten maar om alle gelegen
heid te behouden om bij overdreven eischen van de zaak af
te zien en dus niet door eenig besluit van den raad te zijn
gebonden. Geenszins is het hun doel adressanten met een
kluitje in het riet te sturen zooals de heer Troelstra zich
uitdrukteneen zij meenen dat hetgeen door hen is voorge
steld, alleen de weg is om de zaak tot een goed einde te brengen.
Hij meent overigens dat punt 2 der conclusie ook genoeg
zaam blijk geeft van de ernst die bij burgemeester en wet
houders ter zake bestaat. Hij weet anders nietop welke
wijze men ernst nog sterker zoude moeten uitdrukken. Daarbij
wordt het collegie toch uitgenoodigd om een onderzoek in te stel
len of en zoo ja op welke voorwaarden de eigenaars van de langs
den Eewal en het Heerenwaltje gelegen perceelengenegen
zijn tot afstand van hunne beweerde of vermeende regten en
om eene specifieke begrooting van de kosten der demping en
de daarmede in verband staande werken op te doen maken.
Is nu eens dat onderzoek ingesteld en heeft men eens eene
begrooting van kostendan zal de raad kunnen besluiten in
hoever het algemeen belang eischt tot de demping over te
gaan. Thans daaromtrent reeds een besluit te nemen is on-
noodig en ongewenscht.
De heer Duparc meende toen hij bij den aanvang der
discussiën den Voorzitter hoorde, in hem een bondgenoot te
hebben gevonden. Diens rede toch begon met de verklaring dat
er in de door spr. gegeven schildering van de nadeelen der
bestaande toestanden veel waars is gelegen. Spoedig echter
werd hij van die meening teruggebragttoen er bezwaren
werden ingebragtdie later ook door twee andere leden van
het dagelijksch bestuur werden gedeeld, zelfs vermeerderd.
Twee leden van het dagelijksch bestuur zijn gevallen op de
door den heer Troelstra gebezigde uitdrukking, dat het burge
meester en wethouders met de zaak geen ernst schijnt te zijn,
doch spr. moet verklarendatware bedoeld geacht lid hem
niet voor geweest hij na de aan zijn amendement te beurt
gevallen bestrijding, diezelfde uitdrukking zou hebben gebe
zigd. Burgemeester en wethouders mogen in die woorden
zekere beschuldiging van hun collegie zienmaar hij wenscht
te vragenwaaromindien het hun met de dempingdie
het zelf wenschelijk acht, ernst is dan voorgesteld om aan adres
santen te kennen te geven dat er voor alsnog geen uitzigt kan
worden gegeven dat daartoe spoedig zal worden overgegaan
Door den voorzitter is opgemerktdat men hier te doen
heeft met een toestand die uit den ouden tijd zoo tot ons
is overgekomen en dat men zoo men er niet voor stond, hem
zeker niet zou scheppen. Spr. echter meent, dat, waar men
een toestand afkeurtmen ook de middelen moet willen, die
tot verbetering kunnen leiden.
Het moge voorts waar zijndat burgemeester en wethou
ders op hetzelfde standpunt staan, waarop zich, volgens den voor
zitter, 9/10 der ingezetenen bevinden, n.l. dat zij den toestand
wel niet mooiwel niet aangenaam vinden maar toch niet
van dien aard dat zij eene belangrijke uitgaaf wettigtdoch
spr. wijst er opdat adressanten niet van mooi en aangenaam
spreken. Ware er alleen sprake van mooi en aangenaam, de
adressanten zouden zeker niet tot den raad zijn gekomen, en
evenmin zou spr. zich tot hun tolk hebben gemaakt. Doch
het geldt hier gevaarschade en hinder. Nu is door den voor
zitter ook een kosten-bedrag genoemd doch hij hecht daaraan
weinig of niet. Dit zou alleen dan het geval zijnindien wij
hier eene specifieke begrooting van kosten van den deskundi
gen gemeente-ambtenaar hadden ontvangen op het ontbreken
waarvan spr. reeds vroeger heeft gewezen. Alleen zoodanige
begrooting kan gewigt in de schaal leggen zoolang die wordt
gemistkan het kosten-bedrag niet den doodslag geven.
Volkomen moet het den voorzitter worden toegestemd, dat
er nog veel andere toestanden zijn die ook dringend verbe
tering eischenmaar moet daarom de hier bedoelde verbete
ring worden uitgesteld Spr. weet weldat niet all* s in
eens kan worden uitgevoerddoch wenscht niettemin te ver
klaren datmogt thans tot de demping van den Eewal wor
den beslotenin hem bij een eventueel verzoek tot demping
van andere grachtenb.v. van die langs de Druifstreek een
even groot voorstander zal worden gevonden als thans. De
verbetering van den toestand op den Eewal en het Heeren
waltje is evenwel de meest dringende, en daarom wenscht hij
in de allereerste plaats daarin verandering te hebben aange-
bragt. Men moet zich door het denkbeeld dat bij demping
van deze grachten een precedent zal worden gesteld, niet laten af
schrikken. Als andere grachten in gelijken toestand verkee-
rendan is de raad het aan zich zeiven verpligtook daar
verbetering aan te brengen.
Door den heer Bloembergen is gewezen op de wenschelijk-
heid, om zich eerst te overtuigen van de uitvoerbaarheid van
het werk, om een onderzoek in te stellen zoowel naar de
kosten der demping zelveals naar de regten der omwonen
den maar spr. wenscht te vragenof hij dat dan niet wil
of hij wildat de raad zal decreterendat zoo maar voet
stoots tot het werk zal worden overgegaan Het antwoord
kan niet anders dan ontkennend zijn. Hij wil zelfs een ter
mijn van zes maanden voor het onderzoek hebben gesteld.
Wel een bewijs, dat ook hij voor de uitvoering wel degelijk
onderzoek wenscht. Het zou anders wel zeer dwaas van spr. zijn
gehandeld. Ook spr. wil rekening houden met mogelijke be
zwaren al gaat hij niet zoover als de heer Bloembergen.
Men kan zich overigens ook wel bezwaren scheppendoch
die vermeende bezwaren behooren den raad niet te weerhou
den te besluitendat aan den bestaanden slechten toestand
een einde moet komen.
Er is ook gewezen op het klein verschildat tusschen het
door spr. voorgestelde en dat van burgemeester en wethou
ders bestaatdit verschil is echter niet zoo klein. Van waar
anders hun tegenstand Burgemeester en wetluuders stellen
de demping in een ver verschietmaar spr. wil dat de raad
besluitedat tot die demping zal worden overgegaanals
niet blijkt, dat groote bezwaren de uitvoering er van in den
weg staan.
Er i6 mede gezegddat de slechte toestand van den Eewal
voor een groot deel aan de bewoners zeiven moet worden