Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 9 December 1880. geweten. Spr. zal dit niet geheel ontkennen. Hij wil aannemen, dat de toestand door de nog bestaande riolen wordt verergerd, doch dit argument geldt dan niet alleen voor den Eewal maar in het algemeen voor deze stadDit kan dan ook voor den raad eene reden zijnom de uitlozing van privaten in de vaarwaters geheel te verbieden, iets waartoe men ook zal moeten komen, op het voorbeeld van vele andere gemeenten van ons land. Indien spr. ten slotte alles resumeert, dan komt hij tot deze slotsomdat burgemeester en wethouders in den eersten tijd de verbetering niet tot stand willen doen brengen in weerwil dat zij hare wenschelijkheid en noodzakelijkheid geheel hebben erkenden dat spr. daartoe hoe eerder zoo liever ver langt te hebben overgegaan. Hiftg het van hem af en ware het mogelijk, er zou geen enkele zomer meer voorbijgaan over den tegenwoordigen ellendigen toestand. De Voorzitter verklaart, dat burgemeester en wethouders na al het aangevoerdegeheel onveranderd in hunne opinie zijn gebleven. Hij betreurt het overigens, dat sommige leden van den raad omtrent de bedoelingen van burgemeester en wet houders denkbeelden kunnen hebben als eerst door den heer Troelstra zijn kenbaar gemaakt en later door den heer Duparc zijn overgenomen en nader bevestigd en toegelicht. Hij is toch verzekerd, dat ieder onbevooroordeelde, die van het voorstel van burgemeester en wethouders kennis nam, daarin niets anders zal hebben gezocht dan hetgeen er duidelijk in te lezen staat, namelijk eene erkenning dat de toestand niet is zooals men dien zou wenschen doch datmet het oog zoo wel op de belangrijke kosten als de technische en andere be zwaren vooralsnog geen uitzigt kan worden gegeven op eene spoedige verbetering van dien toestand. Die verklaring acht hij bepaald meer strookende met de waardigheid van het gemeentebestuur dan een besluit, waarbij men zich, zonder voorafgaand onderzoek, nu reeds bereid verklaart tot het uitvoeren van een werk, waarvan welligt niets zal komen. Hij wenscht overigens niet verder over de zaak uit te wij den maar wil slechts lecture doen gevenvan eene door den directeur der gemeentewerken gemaakte berekening van kosten aan welke berekening de door hem genoemde cijfers van ƒ70,000 a ƒ80,000 zijn ontleend. Na die lecture worden de discussiën gesloten en in stemming gebragt het eerste amendement van den heer Duparc betref fende pnnt 1 der conclusie van burgemeester en wethouders. Met 14 tegen 5 stemmen wordt dit amendement verworpen. Vóór stemden de heeren de la Faille, van Goens, van Slo- terdijckDuparc en Troelstra. Hierna wordt punt 1 van de conclusie van het voorstel van burgemeester en wethouders aangenomen met 17 tegen 2 stemmendie van de heeren Duparc en Troelstra. De heeren van Eijsinga, van Harinxma thoe Slooten en de la Faille verlaten de vergadering. Bij het aan de orde stellen van punt 2 der conclusie van het voorstel van burgemeester en wethouders, verklaart de heer Duparc zijn deswege ingediend amendement in te trekken. De heer van Sloterdijck moet ontraden, om onderdeel a van dit punt der conclusie aan te nemen zooals het thans is geredigeerd. Hij moet opmerken, dat in tegenstelling met de voorzigtige bewoordingen van het thans verworpen amen dement van den heer Duparc en van het eerste gedeelte van I het voorstel van burgemeester en wethouders, juist hier eene minder voorzigtige uitdrukking wordt gebezigd. Naar de te genwoordige redactie van onderdeel a zullen burgemeester en wethouders toch worden uitgenoodigd een onderzoek in te stellen of, en zoo ja, op welke voorwaarden de eigenaars van de langs den Eewal en het Heerenwaltje gelegen percee- lengenegen zijn tot afstand van alle regtendie als een gevolg van eene demping der grachten zullen ver vallen. Spr. ziet in die uitdrukking eene erkenning van het bestaan van regten en als zoodanig acht hij haar hoogst onvoorzigtig. Hij toch wenscht geen erkenning van regten omdat hij a priori aanneemt dat er geen regten bestaan. Wel kan worden gewezen op een gebruik b. v. van ojislagvan uitlozing en luchtschepping en dergelijke meermaar hij wenscht dat gebruik niet reeds vooraf als op private regten steunende te erkennenomdat het zeer waarschijnlijk is dat van zoodanige regten geen schijn of schaduw bestaat; maar wanneer men nu reeds begint regten te erkennen dan zal met te meer kracht op de handhaving daarvan worden aan gedrongen en het bewijs vau de ongegrondheid dier preten- tiën te moeijelijker zijn. In verband met een en ander stelt hij voor om onderdeel a. van punt 2. der conclusie van het voorstel te lezen als volgt a. een onderzoek in te stellen of en zoo ja welke bezwaren van de zijde van de eigenaren van de langs den Eewal en het Heerenwaltje gelegen perceelen tegen de uitvoering van het sub I bedoelde werk zullen worden ingebragt en of en zoo ja op welke wijze die bezwaren kunnen worden uit den weg geruimd. Dit voorstel wordt door burgemeester en wethouders over genomen waarna punt 2 dusgewijzigd zonder hoofdelijke stemming wordt aangenomen. Dientengevolge is door den raad besloten 1. aan de adressanten te kennen te geven, dat het gemeen tebestuur hoezeer ook de wenschelijkheid erkennende eener demping van de gracht, loopende van de Wortelhaven tot de Nieuwestadevenwel met het oog zoowel op de zeer be langrijke kosten van dat werkals op de technische bezwaren die de uitvoei-ing daarvan oplevertvooralsnog geen uitzigt kan gevendat daartoe spoedig zal worden overgaan. Dat evenwel een onderzoek zal worden ingesteld naar de uit voerbaarheid van gemelde demping, ook in verband met de be staande of beweerde regten van eigenaren der aangelegen panden waarbij het bestuur meent zich verzekerd te mogen houden van de medewerking der adressantenvoor zoover deze als eigenaars van bedoelde panden in staat zijnom de bezwaren tegen de demping der gracht weg te nemen dat eindelijk de hinderpalen en schadelijke uitwazemingen van be doelde gracht naar 's raads oordeelook zonder demping voor het grootste deel kunnen worden weggenomendoor de in die gracht uitloopende riolen niet langer dienstbaai te maken voor den afvoer van faecale stoffen wat in ieder geval niet zou worden toegelaten indien de gemeente eventueel tot demping der gracht en het aanleggen van een afvoerriool mogt besluiten. 2. burgemeester en wethouders uit te noodigen a. een onderzoek in te stellen of en zoo ja welke bezwaren van de zijde van de eigenaren van de langs den Eewal en het Heerenwaltje gelegen perceelen tegen de uitvoering van het sub I bedoelde werk zullen worden ingebragt en of en zoo ja op welke wijze die bezwaren kunnen worden uit den weg geruimd. b. eene specifieke begrooting van kosten te doen opmaken Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 9 December 1880. van de demping der sub a genoemde vaarwaters en van het maken van de daarmede in verband staande werken. 2. Voorstel van burgemeester en wethouders naar aanleiding van de door den heer minister van binnenlandsche zaken ge maakte bezwaren tegen sommige bepalingen der verordeningen tot heffing van beurs- en waagregten. Op voorstel des Voorzitters tot behandeling van dit voorstel overgegaan zijnde, worden dealgemeene beraadslagingen geopend. De heer Duparc merkt op dat hij in den brief van den minister van binnenlandsche zakenwaarbij de bedenkingen tegen de onlangs vastgestelde heffingen wordeu gemaakt, te vergeefs naar gronden heeft gezocht. Men moet dus naar de gronden raden. Spr. zoude meenen, dat ze welligt zijn ge legen in de vreesdat bij verpachting de regten een hooger bedrag konden opleveren dan in overeenstemming zou zijn met art. 254 der gemeentewet. Intusscken zal den raad wel niets anders overblijven te doen dan toe te geven. Spr. had gaarne gezien dat de beurscommissie over de zaak ware gehoord. Het is toch wel te voorzien datal wordt ook de voorgestelde wijziging vastgesteld, de veror deningen toch niet vóór 1 Januarij 1881 goedgekeurd zullen zijn. Bij hem bestaat intusschen tegen het voorgestelde fixum eenige bedenkingomdatwaar de eene standplaats ook meer waard is dan de anderede mogelijkheid bestaat, dat nu lang niet alle plaatsen zullen worden genomen. De Voorzitter zegt, dat burgemeester en wethouders thans geen aanleiding hebben gevonden om de beurscommissie ter zake te hooren. In de phasewelke de zaak door 's ministers bedenkingen is ingetreden zoude ook raadpleging met anderendie waar schijnlijk zeer uiteenloopende adviezen zouden geven slechts strekken om haar nog meer te verwikkelen. Iiij gelooft dus, dat de raad het beste zal doen aan de eenmaal gestelde grond slagen te blijven vasthouden en verdei de resultaten af te wachtenwaaromtrent nu nog niemand met eenige zekerheid iets kan voorspellen. Hij kan zich overigens niet voorstellendat wanneer de beurs aan alle eischen van den handel voldoeteen regt van ƒ10 voor eene vaste standplaats te hoog is. Nadat de heer Duparc had verklaarddat hij, vooral ook omdat in het 2e lid van art. 2 de regeling der loting aan de beurscommissie wordt opgedragengeen bepaald voorstel ter zake zal doenzegt de heer Wiersma dat toen de beurs commissie in eene vergadering van burgemeester en wethou ders is gehoord omtrent hare bezwaren tegen de heffing van een entréeregtzij toen tevens heeft te kennen gegeven, dat bij eene eventuele afschaffing der entreemen de regten voor het gebruik van vaste standplaatsen van monsterknoppen en dergelijken te ontvangengerust hooger kon stellenjadat daarin eene belangrijke tegemoetkoming zou worden gevon den voor het afgeschafte entrée-regt. Het gaat echter niet op dit advies thans in aanmerking te nemen omdat het ge heel zamenhangt en in verband staat met de gevraagde af schaffing der entrée-regten. Een afzonderlijk advies zou ten dezen ook weinig batenomdat het zoowel voor de beurs commissie als voor burgemeester en wethouders en den raad altijd raden zal blijven. Onmogelijk is het ten dezen iets vooruit te zien of te beoordeelen. Waar men vooralsnog niet genegen is om de entree-heffing af te schaffen, daar kan men, nu het vroeger vastgestelde mi nimum ad ƒ5 in verband met het verschil in waarde der standplaatsen geen toepassing kan erlangen zich hierin uit sluitend rigten op het vroeger door de kamer van koophan del opgegeven cijfern.l. tot een fixum ad 10. Wat betreft de opmerking van den heer Duparcdat men geheel naar de motieven waarop de bedenkingen van den minister berusten, moet raden deze is volkomen waar. Spr. gelooft echter niet dat het bezwaar hier uitsluitend kan ge motiveerd zijn uit art. 254 der gemeentewetomdat er toch wel nooit sprake van zal kunnen zijn dat de opbrengst der beurs de kosten van stichtingonderhoud enz. zal overtreffen, te meer niet, waar men de entree der beurs buiten abonne ment reeds heeft verlaagd van 25 op 10 cent. Hij gist een ander bezwaar en wel ditdat het regt van staanplaatsen enz. niet anders dan op de wijze van belasting kan worden gehevenen dat de minister bezwaar heeft om belastingen ter goedkeuring voor te dragenwanneer daarbij niet een fixum is aangegeven. Hoe dit echter ook zij het is voor het erlangen der goed keuring op de heffing maar wenschelijk zich bij 's ministers gevoelen neder te leggendaar er toch wel weinig kans zal bestaan met praten de bezwaren uit den weg te ruimen. Hierna worden de beraadslagingen over de algemeene strek king van het voorstel gesloten en de verschillende voorstel len tot wijziging aan de orde gesteld. Van die betreffende de verordening tot heffing van beurs- regten wordt alleen besproken datstrekkende om den aanhef van art. 1 der verordening tot heffing van beursregten te lezen voor het gebruik gedurende den beurstijdvan de afgesloten ruimte op de beurswordt het volgende regt geheven: De Voorzitter zegt, dat burgemeester en wethoudersnaar aanleiding van de ervaring, thans reeds omtrent het beursbe- zoek verkregen, het wenschelijk achten om zekere geenszins groote ruimte in de beurs te hebbenwaarvoor geen entree zal worden geheven. Men wenscht die ruimteten einde aan schippersbestellers en dergelijke de gelegenheid te ge ven om zonder betaling van entree de kooplieden in de beurs te kunnen spreken. De heer de la Faille komt ter vergadering terug. De heer van Sloterdijck kan zich kwalijk met deze wij ziging vereenigen. Toen de raad in der tijd tot de stichting van het beursgebouw moest besluitenzegt spr.werd hem voorgespiegelddat er volstrekt geen bezwaar zou bestaan tegen eene entree-heffing. De raad heeft dan ook zoodanige heffing vastgesteld, en wel tot het zeer bescheiden bedrag van 10 cent, waarop men de entree buiten abonnement heeft gesteld. Waar het nu blijkt, dat thans reeds pogingen worden aangewend, om ook nog dat dubbeltje te doen vervallendaar ontmoet men een verzet tegen die geringe heffing, dat kwalijk past aan den handeldie zulk eene beurs voor zijne zaken meende noodig te hebben. Spr. moet bepaald verklaren, dat het hem tegen valt, dat men nu nog pogingen aanwendt, om der gemeente eene hoogst matige inkomst afhandig te maken. Het gevolg der inrigting van eene van de heffiing vrije ruimte zal zijn, dat men niet meer aan den ingang dei- beurs het regt zal kunnen heffen maar in de beurszaal zeiven, en dat dus de bedoelde ruimtede vestibule en de trappen den handelaren genoegzame gelegenheid zullen aanbieden om hun handel zonder betaling van eenig regt te drijven. Hij acht de voorgestelde wijziging bepaald niet gewenscht. Hij wil een van beiden, óf de eenmaal vastgestelde heffing óf in het geheel geen heffing. In eene afgesloten ruimte ziet hij den eersten stap om

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1880 | | pagina 4