14 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 10 Maart 1881. uitbreiding der gemeente èn door tal van nuttige werken en inrigtingendie tot stand kwamenwelligt mag beschouwd wordenals het gewigtigste tijdperk der onwikkelings ge schiedenis dozer gemeente. Hoort men meestal den vreemdeling met ingenomenheid gewagen van den indruk, door Leeuwarden teweeggebragt den heer Romein komt daarvan de eer voor een groot deel toe. Ongetwijfeld kunnen omtrent enkele zakengelijk trou wens bij eene zoo veel omvattende werkzaamheid te verwach ten is, gegronde aanmerkingen worden gemaakt, die critiek mag niet verhinderen, dat de heer Romein worde gerang schikt onder de burgers van Leeuwarden, die wakker en on vermoeid in het belang hunner geboorteplaats hebben gewerkt. Ook in zijne betrekking als opperbrandmeester heelt de heer Romein onmiskenbare verdiensten ten toon gespreidKen merkt de organisatie van onze brandweer zich door flinke zamenwerking en goede orde, die eigenschappen zijn voor een groot deel te danken aan de organisatiewelke tot stand kwam onder de leiding van den overledene, die steeds met beradenheid en moed bij brand wist te handelen en de noo- dige maatregelen ter juister tijd aanwendde. Met regt ge looft spr. alzoo de heer Romein als verdienstelijk ambtenaar en burger te hebben geschetst en stelt hij voor 's raads deel neming in een brief van rouwbeklag aan de familie uit te spreken. Dienoverkomstig wordt besloten. IV. Verder wordt medegedeeld: 1. dat door gedeputeerde staten is goedgekeurd 's raads besluit tot ruiling van grond met den kerkeraad der Doops gezinde gemeente. 2. dat door de gemeente zijn aangekocht 5 woningen, waarvan drie aan de Wissesdwinger en twee aan de Wisse- straat, zamen voor f 1534. 3. Dat den ten dezer voor het eerst zijn toegepast de on langs vastgestelde heffingen van beurs- en waagregten dat is ontvangen a. aan de beurs: wegens abonnementen ƒ1500 en wegens losse entree's 51.50; b. aan de waag: wegens het gebruik van vaste staanplaatsenzamen ter oppervlakte van 202 Q meter, waarop 1G34 Vi en 160 V» vaten boter kunnen worden geplaatst, f 121.65. V. Wordt overgegaan tot behandeling van de op den op roepingsbrief vermelde punten. 1. Een voorstel van burgemeester en wethouders op een adres van S. de Hoo Fz. tot wijziging van de voorwaarden, waarop aan hem is afgestaan een gedeelte van het bouwterrein no. 87 Dit voorstel strektom 's raads besluitdd. 13 Januarij 1881no. 7aan te vullendoor achter de woorden „te bepalen" te laten volgenBehoudens zijne verpligting tot nakoming van de vorenstaande bepaling is de kooper niettemin geregtigd om ten voordeele der pereeelen ten kadaster bekend gemeente Leeuwarden in sectie G nos. 4404 en 4405 een regt van voet- en kruipad te vestigen op de drie meter breedte grondzijnde het oostelijk gedeelte van het bouwterrein no. 87 naar en van den Stationswegonder voorwaarden door burgemeester en wethouders vast te stellen. Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt dien over eenkomstig besloten. 2. Een voorstel van burgemeester en wethouders op een adres van A. Beintema om het grasgewas op het terrein rondom den 2en verschwatervijver onderhands te huren. Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt conform de conclusie van dit voorstel besloten Voorbehoudens goedkeuring van heeren gedeputeerde staten het grasgowas van het terrein rondom den 2en verschwatervij ver, ter grootte van ongeveer 1 hectare 30 are 70 centiare, met inbegrip van het plantsoenonderhands voor den tijd van vijf jaar, in te gaan den Óen Maart 1881 tot den óen Maart 1886 te verhuren, tegen eene jaarlijksclie huursom van 100met bepaling dat de huurder verpligt zal zijngedu rende den huurtijd minstens tweemalen op dat terrein te bren gen en daarover te spreiden eene hoeveelheid beste terp- aarde of anderen vruchtbaren grond ten genoege van het gemeentebestuur, berekend naar 25 stère per 36% are en verder op voorwaarden door burgemeester en wethouders vast te stellen. 3. Een voorstel van burgemeester en wethouders tot herstel ling van het huis Kruisstraat no. 24 en tot onderhandsche verhuring van dat pand Conform de strekking van dit voorstel wordt zODder dis cussie en hoofdelijke stemming besloten a. het huisplaatselijk gekwoteerd Kruisstraat no. 24 te herstellen volgens het voorstel van den directeur der gemeen tewerken gedaan bij missive van den 11 February 11.no. 4311 b. het sub a. gemelde huis voor den tijd van één jaar van 12 Mei 1881 tot 12 Mei 1882, onderhands te verhu ren aan den heer J. W. II. Schreursle luitenant alhier, voor eene huursom van ƒ300 en verder op voorwaarden, door burgemeester en wethouders vast te stellen. 4. Een voorstel van burgemeester en wethouders op een adres van D. Tasma en zes andere brugwachters om onderhandsche pacht van bruggelden. Burgemeester en wethouders stellen hierbij voor: 1. de opbrengst van de Vlietster-, Booms-, Potmarge- Yerlaats-, Vrouwenpoorts-, Noorder- en Prins Ilendrikbrug- gen voorbehoudens goedkeuring van gedeputeerde staten on derhands voor den tijd van een jaar, van 12 Mei 1881 tot 12 Mei 1882, te verpachten aan de tegenwoordige gaarders, voor de sommenberekend naar het middencijfer der op brengst over de laatste drie jaren onder aftrek van het bedrag hunner tegenwoordige jaarwedden en zulks onder genot van het vrije gebruik der bestaande woningenvrijstelling van de rijks personele belastinghet gebruik van gereedschappen en materialen voor het schoonhouden van de bruggen en bestra ting en voorts onder zoodanige bepalingen omtrent de voldoe ning van pachtsommenals bij de aan te gane overeenkomst door burgemeester en wethouders zullen worden bepaald; 2. de opbrengst van het bruggeld der Wirdumerpoortsbrug publiek te verpachten voor den tijd van één jaareveneens van 12 Mei 1881 tot 12 Mei 1882, op nader vast te stellen voorwaarden 3. de bruggelden der Yerwersbrug op de bestaande voor waarden te doen gaarderen door den tegenwoordigen brug wachter-gaarder; 4. het verzoek van A. T. Faber om onderhandsche pacht der Wirdumerpoortsbrug, als niet voor inwilliging va(j>aar, te wijzen van de hand 5. het adres d.d. 24 Januarij 1881, van P. L. v. d. Perk, Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 10 Maart 1881. 15 om continuatie als gaarder bij de Prins Hendrikbrugin ver band met het besluit sub 1 te beschouwen als vervallen. Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt dien over eenkomstig besloten 5Een voordel van burgemeester en wethouders op een ver zoek van de commissie van administratie der stadsbank van leening om vermindering der rente van de door de gemeente ten behoeve der instelling ter leen verstrekte en te verstrekken gelden. (Zie bijlage no. 1 van het raads verslag over 1881). De heer Troelstra zal zich met dit voorstel van burge meester en wethouders niet vereenigen. Hij wil erkennen, dat de commissarissen der bank zich misschien op een eenig- zins verkeerd standpunt hebben geplaatstdoor hun verzoek om verlaging van rente te gronden op het beweren, dat, nu de gemeente leent tegen 1 pet.het niet billijk is van de bank 4 Va pet. te eischen, doch ook de beschouwingen van burgemeester en wethouders, naar aanleiding van dat beweren gegeven omtrent liet voor- en nadeel dat de bank voor de gemeente oplevert, zijn, althans naar spr. meent, minder juist. Hij gelooft, dat de redenering in het voorstel van burgemeester en wethouders vervat, eerst dan zou kunnen opgaanwanneer de gemeente eene bepaalde lecuing had aan- gegaan om aan de bank het noodige kapitaal te verstrekken. Dit is echter niet het geval. De gemeente-ontvanger verstrekt liet door de bank benoodigde naar gelang hij in kas heelt en hiervan uitgaande, is dat verstrekken voor de gemeente lang geen ougewenschte zaak. Zij heeft daardoor een débouché voor haar overtollig kasgeld. Hierdoor wordt voorkomen dat het kasgeld waaraan niet zoo dadelijk behoefte isgeheel renteloos blijft. Blijkens de berekeningdoor burgemeester en wethouders bij hun voorstel gegevengeniet de gemeente er een voordeel door van ƒ800 en ƒ900 per jaar. Het gaat dan ook niet op om in de conclusie van het thans in behandeling zijnde voorstel nog te spreken van nadeeldat de gemeente door de bank zou lijden. Spr. zou zich misschien tegen die redenering minder verzettenindien het hier eene gewone zaak betrof, maar het raakt hier eene instelling van weldadigheid, eene instelling tot voorkoming van armoede, dcor het openbaar gezag in het leven geroepen. Het feit dat aan die instelling nog, naar hij meent, 12 pcc. wordt gelieven van de geleende somstrookt z. i. al zeer weinig met het begrip van weldadigheid en voorkoming van armoede. Wanneer men banken van leening in het leven meent te moeten roepen, ten einde te voorkomen, dat woekerwinst wordt behaald en dat zijdie zich in tijdelijke verlegenheid bevinden, hun goederen dikwerf voor eene bagatel verkoopen, dan dient men er toch ook voor te zorgendat de rente van het in de bank beleende zoo laag mogelijk wordt gesteld. Hij heeft voor zich een staat, door de regering overgelegd bij liet verslag omtrent de verrigtingen aangaande het armbestuur over 1878 en daaruit blijkt hem, dat bedoelde rente in ver schillende gemeenten van 7 14 pet. bedraagt, in anderen van 8 12 pet. en in nog anderen van 10 14 pet. Wanneer hij dit nu nagaat, dan komt het hem voor dat Leeuwarden met haar 12 pet. niet zoo gunstig bij vele andere gemeenten afsteekt. En wat nu betreft de rente, welke door de bank moet worden vergoed voor het door haar op te nemen kapi taal, in Groningen bedraagt die rente voor een deel 3 pet., terwijl ze zich voor verschillende banken in OverijsselZuid- Ilolland en Noord-Brabant voor con deel tot 4 pet. bepaalt. Ook met liet oog hierop kan men dus gerust voldoen aan het verzoek van commissarissen der bank om de rente tot 4 pet. te verlagen. Immers dan nog zou de gemeente van de bank voordeel genieten. Daarenboven is het zeker zeer wen- schelijk, dat de bank jaarlijks zekere overwinst maakt, als het eenige middel om op den duur tot eene verlaging der rente van de beleende panden te kunnen geraken, waardoor de instelling meer zou beantwoorden aan het idee: instelling van weldadigheid of wel instelling tot voorkoming van ar moede". De heer Bloombergen wilin antwoord op hetgeen door den heer Troelstra is aangevoerd, opmerkendat burgemeester en wethouders de aanvraag van de commissie der stadsbank van leening hebben genomenzooals zij daar ligt. Hun ad vies is geheel op den vorm en inhoud van het verzoek gegrond. De commissie der bank heeft niet gevraagd eene subsidie, eene tegemoetkoming ten behoeve der instelling, om zoodoende de gelegenheid te erlangen tot verlaging der rente van de beleende of te beleenen panden. Neen, zij vraagt verminde ring der door haar aan de gemeente te vergoeden rente, om dat deze naar haar oordeel te hoog is. Trouwens bij vroegere gelegenheid is ook genoegzaam gebleken dat de commissie niet zoo zeer bedenking bad tegen het bedrag van den intrest die van de beleeningen wordt gelieven als wel daartegen, dat in weerwil van dit rentebedrag de uitgaven der bank niet door de inkomsten konden worden bestreden. Immerstoen voor eenige jaren de bank door verschillende omstandigheden in minder gunstige omstandigheden verkeerde, was het de commissie zelve die om verderen achteruitgang te voorkomen, voorstelde om de rente der beleeningen te verhoogeu. Door burgemeester en wethouders werd dit echter onraadzaam geacht, hetgeen aanleiding gat tot eene bespreking met de commissie. Het resultaat hiervan wasdat laatstgenoemde zich den 25 November 1878 tot burgemeester en wethouders wenden met het verzoek te willen bevorderendat de rente der door de bank geleende gelden werd verminderd en vast gesteld op 4 procent. Aan dat verzoek werd in zoover vol daan dat de raad naar aanleiding van een daartoe ter ver gadering van 12 December a. v. door burgemeester en wet houders gedaan voorstelwerd besloten bedoelde rente op 4y2 pet. vast te stellen. Genoegzaam bewijs dat de commissie niet juist een verlaging van rente der beleeningen op het oog heeft. Vandaar ook dat zij niet op zoodanige verlaging haar verzoek grondt. Zij vraagt slechts redres van een be- staanden maatregeltengevolge waarvan de gemeente een niet onaanzienlijkdoch niet te billijken voordeel van de bank heet te genieten. Dit laatste is het eenig motief voor het gedaan verzoek. Geen wonder dus dat burgemeester en wet houders dat motief hebben beoordeeld en naar aanleiding daarvan hun voorstel hebben ingediend. Nu heeft de heer Troelstra beweerd dat de gemeente toch wel degelijk voordcel van de bank geniet, omdat zij door haar een débouché, ja z. i. het eenige débouché heeft voor het overtollig kasgelddoch tegen dit beweren moet spr. opkomen. De raad lieeffc indertijd een besluit genomen, dat de goedkeuring van gedeputeerde staten mogt verwerven krachtens hetwelk burgemeester en wethouders de bevoegdheid hebbenom wanneer de gemeentekas daartoe gelegenheid geeft, sommen tegen rente en onderpand te deponeren. De bewering dat de bank voor de gemeente het eenige débouché voor het disponibel kasgeld is, gaat dus niet op.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1881 | | pagina 2