16
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 10 Maart 1881.
Overigens meent spr. dat er niet veel noodig is om te be-
toogendat waar de gemeente haar kasgeld aan de bank leent
tegen 4Va pet. en zelf negotieert tegen 5 pet., zij, nadeel
lijdtzij liet dan ook dat dit nadeel van geringe beteekenis is.
Verder merkt hij op, dat wanneer de raad het voorstel van
burgemeester en wethouders mogt aannemen en dus niet
instemt met het beweren der commissie van de bank dat
de gemeente een niet onaanzienlijk niet te billijken voordeel
van de bank genietliet aan de commissie zal staan om te
overwegen in hoever de tegenwoordige rente der beleeningen
te overdreven isen er voorstellen zullen behooren te worden
edaan om de instelling meer aan haren aard en strekking te
oen beantwoorden.
Burgemeester en wethouders hebben gemeend de aanvraag
te moeten nemen zooals zij is gedaanen in de le plaats
te moeten bestrijden liet zooeven uitgedrukt beweren der
commissiedat onwillekeurig een ongunstigen schijn bij liet
publiek zou kunnen wekken. Juist 0111 dien schijn weg te
nemen is de conclusie van het voorstel van burgemeester en
wethouders aldus gesteld.
Spr. vertrouwt, dat de commissie daardoor eventueel zal
worden teruggebragt van bare opgevatte opinie. Wat ove
rigens aangaat de wenschelijkheiddat de bank zekere over
winst maaktten einde langs dien weg te kunnen komen tot
eene verlaging van de rente der beleeuingen, hieromtrent kan
worden opgemerktdat de bank al reeds een niet onaanzien
lijk bedrag, naar hij meent nagenoeg ƒ17,000 als overwinst
bezit. In hoever dit tot eene rente-vermindering voor de
beleening vooral van kleine panden gelegenheid zal geven
zal de tijd moeten leeren.
Er is op gewezendat de kosten van beleening hier niet
zeer laag zijnmaar juist hieraan is te dankendatwaar
elders banken bij ongunstige tijdsomstandigheden in ongele
genheid geraakten of te niet gingende bank hier is blijven
bestaan en met eere is blijven bestaan. Jaren lang heeft de
bankconform de statutenhare overwinst van tijd tot tijd
afgestaan ten behoeve der algemeene armendoch later is dit
opgehouden. Daardoor is het kapitaal der bank geaccresseerd,
iets waardoor mettertijd de rente der beleeningen misschien
eenigzins zal kunnen worden verminderd. In hoever er voor
de gemeente aanleiding bestaat om door eene tegemoetkoming
of subsidiewant zegt spr. dit wordt eene verlaging der
rente van het verstrekte kapitaal dan tochtot dit laatste
mede te werken zal later kunnen worden beoordeeld, wanneer
de commissie zich deswege met een verzoek tot den raad
heeft gewend. Voor het tegenwoordige heeft men daarop niet
te letten.
De heer Troelstra is door het aangevoerde door den heer
Bloembergen, bevestigd in zijne meening dat burgemeester
en wethouders het verzoek der commissie eigenlijk ter wille
der bijgebragte grondenaan den kant hebben geschoven.
Hij wenscht bedoeld verzoek op zich zelf te beschouwenaf
gescheiden van de motieven. Een verzoek toch kan billijk
zijn ofschoon de gronden waarop het rust minder juist moe
ten worden geacht, en waarnu blijkt, dat de gemeente van
de bank jaarlijks een winstje geniet van 800 a 900, meent
tij dat eene verlaging der rente met het oog op den aard
en de strekking der instelling allezins billijk en wenschelijk is.
De heer Bloembergen heeft er op gewezen, dat burgemeester
en wethouders de bevoegdheid hebben 0111 het disponibel kas
geld op andere wijze dan door middel van dc bank te beleg
gen, maar hij zou dat geachte lid willen vragen, of dan wel
meer dan 3 pet. kan worden bedongen. In ieder geval zal
de rente wel geen 4 pet. kunnen bedragen, wijl de beleg
gingen uit den aard der zaak slechts voor korten tijd kunnen
geschieden. De gemeente zal dus, waar zij van de bank41/3
pet. eisckt, misschien nog meer winst behalen, dan wanneer
zij het kasgeld tijdelijk elders belegde, en de vraag is nog
zelfs of dit wel zou geschieden. Dit 1111 meent spr. is niet
te verdedigenomdat het hier niet betreft eene instelling van
nijverheid, maar eene instelling van weldadigheid, eene in
stelling tot voorkoming van armoede. Moge nu al de reke
ning der bank over 1880, blijkens het heden daaromtrent
uitgebragt rapport, met e.enige meerdere winst sluiten dan
in voorgaande jaren toch zal men zonder verlaging der rente
voor de op tc nemen gelden niet ligt komen tot eene verla
ging van de rente der leeningen en vooral omdat dit wen
schelijk moet worden geachtmeent hij dat het verzoek tot
verlaging der rente van de door de gemeente te verstrekken
gelden moet worden ingewilligd, zij het dan ook met ter zijde
stelling van het door de commissie van administratie voordat
verzoek bijgebragt argument.
De heer BlO6nib9rg02l verklaartdat bij beleggingen
voor een bepaalden termijnvoor welke beleggingen zich van
tijd tot tijd wel eens de gelegenheid voordoet, in den regel
eene rente van 3Va pet., ja somtijds nog iets meer kan wor
den bedongen, zooals trouwens ook uit de publieke annon
ces kan blijken. Doch hoe dit ook zij, het geldt hier niet
eene aanvraag 0111 eene tegemoetkoming van gemeentewege
ten einde de renten der beleeningen te kunnen verlagen
maar een verzoek, gegrond op het beweren, dat de gemeente
van de bank geniet een niet onaanzienlijk, niet te billijken
voordeel. Dat beweren, hebben burgemeester en wethouders
gemeend te moeten bestrijden.
Voorts wil spreker nog opmerken, dat, wat aangaat de ren
te, die de bank van de inbrengers vordeit, niet uit het oog
moet worden verloren dat deze hoofdzakelijk strekt om de
kosten van het personeel, dat aan de bank werkzaam is, te
hoeden. Die kosten brengen juist mede, dat de renten en
vooral die voor kleine pandenwelke meestal wekelijks wor
den weggehaald, zoo hoog is. Voor de groote panden, die
veelal gedurende een langer tijdvak in de bank verblijven
is de rente wat lager kunnen worden gesteld.
Nadat de heer Troolstra in verband met het door den
heer Bloembergen medegedeelde omtrent de rentedie de ge
meente in gewone gevallen bedingt, nog nader had gewezen
op de billijkheid, om van de ten behoeve der bank verstrekte
of te verstrekken gelden in geen geval eene hoogere rente
te vorderen dan 4 pet., wordt de conclusie van het voorstel
in stemming gebragt en met 17 tegen 1 stem, die van den
lieer Troelstra, dien overeenkomstig besloten:
Aan burgemeester en wethouders op te dragen, om aan
lieeren commissarissen der stads bank van leening in antwoord
op hun schrijven van 27 December 1880 110. 1032 namens den
raad, onder toezending van afschrift der door hun collegie
bij hun rapport overgelegde nota, te kennen te geven:
dat de raad niet deelt hun bewerendat de gemeentedoor
van de bank van leening 41/2 pet. voor door haar opgenomen
gelden te ontvangen, een niet onaanzienlijk maar niet te
billijken voordeel zou genieten;
dat hij integendeel de overtuiging heelt, dat de gemeente
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 10 Maart 1881.
17
door tot dat rente-bedrag de benoodigde gelden te verstrekken
eenig, zij het ook gering, nadeel lijdt; en
dat hij zich dus ongeneigd moet verklarenomop grond
van het door heeren commissarissen aangevoerd motief hun
verzoek tot vermindering der jaarlijksche rente, door de bank
te betalenvoor door haar van de gemeente geleende of nog
te leenen gelden, toe te staan.
6. Benoeming van vier leden der commissie voor de ge
meentelijke gasfabriek.
Als leden dezer commissiewaarvan de heer E. Bloember
gen door burgemeester en wethouders als voorzitter is aan
gewezen worden met meerderheid van stemmen herbenoemd
de heeren J. J. BruinsmaA. DuparcJ. J. Brunger en mr.
J. Dirks.
7. Benoeming van vier leden der commissie voor het stede
lijk muziekkorps.
Met meerderheid van stemmen worden de heeren mr. J.
Dirks, mr. J. L. van SloterdijckO. T. N. Suringar en jhr.
mr. C. van Eijsingaherbenoemd tot leden dezer commissie
waarvan de heer J. J. Bruinsma door burgemeester en wet
houders tot voorzitter is aangewezen.
8. Vernieuwing der sectiën van den raad.
De uitslag der gehouden loting isdat worden aangewezen
als behoorende tot de
le sectie: de heeren F. PlantengaJ. Troelstra, D. van
Goensdr. J. Baart de la FailleG. T. N. SuringarE.
Bloembergen, wethouder, mr. W. J. van Weideren baron
Rengersburgemeester.
2e sectiede heeren mr. J. Minnema Bumamr. J. L.
van Sloterdijck, II. Beucker Andrea*, mr. J. S. baron van Harinx-
ma thoe Slootenmr. J. Minnema de With, J. J. Brunger en
mr. H. Wiersma, wethouder.
3e sectie: mr. C. W. A. Buma, G. IJ. Hommes, jhr. mr.
0. van EijsingaA. Duparc S. T. Bakkermr. J. Dirks en
J. J. Bruinsmawethouder.
9. Aanwijzing der rangorde van zitting van de leden ter
vergadering
Bij loting wordt aangewezen plaats
No. 1 aan den heer dr. J. Baart de la Faille.
n 2 «F. Plantenga.
3 A. Duparc.
ff 4 ff G. H. Hommes.
5 ff jhr. mr. C. van Eijsinga.
I), S. T. Bakker.
7 H. Beucker Andrea*.
8 mr. C. W. A. Buma.
9 ff mr. J. L. van Sloterdijck.
10 ff J. Troelstra.
11 J. J. Brunger.
12 ff mr. J. Minnema de With.
13 3 mr. J. Dirks.
14 - G. T. N. Suringar.
15 mr. J. S. baron van Harinxma
thoe Slooten.
10 mr. J. Minnema Buma.
17 D. van Goens.
Niets verder te behandelen of voorgesteld zijnde sluit de
voorzitter de vergadering.