mmmmm
30
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 21 April 1881.
Art. 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegdin zeer
buitengewone omstandigheden, tijdelijk, doch hoogstens voor
zes maanden, van de bepaling van art. 1 dispensatie te ver-
leenen.
Art. 3. Ambtenaren, die in strijd met het bepaalde vau
art. 1 dezer verordening buiten de gemeente blijven wonen,
worden, voor zoover zij geene dispensatie hebben gekregen,
gerekend hun ontslag te hebben aangevraagd.
2. Een voorstel van burgemeester en wethouders tot wij
ziging der verordening regelende den rang, het getal enz.
der ambtenaren en bedienden, belast met het beheer en de
zorg van de plaatselijke werken en eigendommen en van de
instructie voor den directeur der gemeentewerken.
De conclusie van dit voorstel luidt, te besluiten:
0. art. 2 der verordening, regelende den rang, het getal,
de bezoldiging en de wijze van benoeming der ambtenaren
en bedienden belast met het beheer en de zorg voor de plaat
selijke werken en eigendommen van de gemeente Leeuwarden
(gemeenteblad no. 18 van 1873) te wijzigen, door ter ver
vanging van de woorden: het vrije genot van de voor hem
bestemde woning" te lezen«vrije woning of eene vergoeding
daarvoor van ƒ600;
b. de instructie voor den directeur der gemeentewerken te
Leeuwarden vastgesteld bij raadsbesluit van 24 December 1873
(gemeenteblad no. 19) te wijzigen als volgt:
1. art. 2 te doen vervangen door de volgende bepaling:
hij is verantwoordelijk voor den geregelden gang van de
dienst der gemeentewerken;
hij wordt hierin bijgestaan door den lioofdopzigterde op-
zigters, de werklieden en het verder personeel, wier werk
zaamheden hij met inachtneming der daarvoor geldende voor
schriften regelt. Hij verwijdert nalatigen of draagt voor zoo
ver zij niet door hem zijn aangesteld hunne schorsing of hun
ontslag voor. Bij ziekte of verhindering van deze ambtenaren
en bedienden voorziet hij in den dienst behoudens goedkeu
ring van burgemeester en wethouders;
2. in art. 3 te roijeren de alinea: Hij ziet toe dat de vaste
beambten tot werkzaamheden;
3. art. 5 te roijeren;
4. in art. 15 te roijeren de 2e alinea;
5. alinea 1 van art. 18 te vervangen door navolgende bepaling.
Wanneer het gemeentebestuur dit verlangt, is hij verpligt
te wonen in het huis bij de stadsfabricage
6. de artikelen te nummerenzooals zal blijken noodig te
zijn na de vastgestelde wijzigingen.
III. Wordt medegedeeld:
0. eene missive van den heer mr. J. D. Quintus, berigtende
dat hij ontslag neemt als lid der commissie van toezigt op
het lager onderwijs.
Burgemeester en wethouders worden uitgenoodigd de noo-
dige maatregelen te nemen voor de indiening eener aanbeve
ling ter vervulling dezer vacature
b. dat door burgemeester en wethouders zijn benoemd tot
vader en moeder in het stads ziekenhuis alhier A. H. Harm-
sma en zijne echtgenoot C. J. Huitema te Akkrum.
IV. Wordt overgegaan tot de behandeling van de op den
oproepingsbrief vermelde punten
1. Voorstel van Burgemeester en wethouders op een adres
van het bestuur van het departement Leeuwarden der maat
schappij Tot Nut van 't Algemeen om een subsidie ten be
hoeve van de departements-bewaarschool
Dit voorstel strekt om aan den adressant te kennen te
geven dat er bezwaren bestaan tot het verleenen van subsidie
aan het departement Leeuwarden der maatschappij tot Nut van
't Algemeen, ten behoeve van zijne bewaarschool en het ver
zoek, bij adres van den 8 Januarij 1.1., alzoo als niet voor
inwilliging vatbaar, wordt gewezen van de hand.
De beraadslagingen over dit voorstel geopend zijndezegt
de heer de la Faille met leedwezen vernomen te hebben, dat
burgemeester en wethouders bezwaar maken om de gevraagde
subsidie te verleenen.
De commissie van toezigt op het lager onderwijs adviseert
gunstig op het verzoek, doch hare motieven worden niet door
burgemeester en wethouders gedeeld. Hetgeen burgemeester
en wethouders tegen het verleenen van subsidie aanvoeren acht
hij ongegrond.
Het antecedent dat, naar de meeniug van burgemeester en
wethouders zou worden gestelddat er n.l. spoedig op zou
worden aangedrongen, om ook in een ander gedeelte der
gemeente, meer in het centrum der stad, of aan het zuid
westelijk gedeelte daarvan eene tweede bewaarschool te stich
ten voor de zelfde cathegorie van kinderenwaarvoor de
bewaarschool, waarvan hier sprake is, bestemd is, ziet hij
niet in, omdat juist door het verleenen van het subsidie als
't ware den weg daartoe wordt afgesneden.
Bezwaar tegen hot verleenen van een subsidie met opzigt
tot de wettelijke voorschriften bestaat naar zijne meening ook
niet, omdat de inrigting van het nutsdepartemeut een neu
traal karakter bezit, waarop andere bijzondere inrigtingeu
zich niet zullen kunnen beroepen.
Hij acht het wenschelijk dat van gemeentewege op de inrig
ting toezigt wordt uitgeoefend en zou daarom aan het verleenen
der subsidie zoodanige voorwaarde wenschen te verbinden.
Ten slotte zegt hij zich niet te kunnen vereenigen met het
voorstel van burgemeester en wethouders, maar is voor het
verleenen van een subsidie.
De heer Duparc heeft als lid der commissie van toezigt
op het lager onderwijs meegewerkt tot 't gunstig advies dier
commissie op het verzoek en verklaart zich overigens op ge
lijke grondenals door den heer de la Faille zijn aangevoerd,
voor het veeleenen van een subsidie.
De gemeente heeft, door de oprigting van bewaarscholen,
zoowel voor onvermogendenals voor mingegoeden, naar
spr.'s oordeelerkendhet belang van die inrigting voor de
gemeente. Waar het nu betreft de meergegoedenhendie
bovendien het meest in de gemeentelasten bijdragen, schijnt
zij zich moeijelijk aan de zaak te kunnen onttrekken. Nu
kan zij nog volstaan met een jaarlijksch subsidie van ten
hoogste ƒ1200, doch, wordt het subsidie niet verleend, dan
is de opheffing der nutsschool hoogst waarschijnlijk aanstaande
en dan zal een groote leemte in dit opzigt ontstaan. Spr.
voorziet dan zoodanigen aandrang van hen, die nu hunne
kinderen naar genoemde school zenden, dat de raad wel ge
noodzaakt zal zijn, op kosten der gemeente eene geheel nieuwe
bewaarschool te stichten, 'tgeen haar vrij wat duurder te
staan zal komen, dan indien zij jaarlijks ƒ1200 aan hetnuts-
departement verleent.
Wat aangaat het toezigt van gemeentewege op de inrigting,
hij moet er op wijzen, dat, hoewel dat toezigt niet op de
wet is gegrondhet toch door de schoolcommissie wordt uitge
oefend. Dit is den raad trouwens bekend, daar er in haar
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 21 April 1881.
31
jaarlijksch verslag steeds melding van wordt gemaakt, even
als van de andere bewaarscholen in de gemeente.
De heer Dirks is van een tegenovergesteld gevoelen als
de beide vorige sprekers, llij zal echter niet bestrijden hunne
argumentenmaar zich eenvoudig bepalen tot eene opmerking.
Het nutsdepartement vraagt subsidie. Subsidie wordt gevraagd
als er een tekort is. Hoe is dat tekort ontstaan? De oor
zaak daarvan is z. i. gelegen in het subsidie ad ƒ10,000, dat
het departement ten behoeve van de ambachtsschool heeft
afgestaan en is nu zelf in de noodzakelijkheid gebragt sub
sidie voor hare bewaarschool te vragen.
In dit geval kan hij er niet toe medewerken om de ge
vraagde subsidie te verleenen, maar is het met burgemeester
en wethouders eens om het verzoek af te wijzen.
De heer Plantenga kan niet met de heeren Duparc en
de la Faille meegaan, waar dezen de subsidie wenschen te
verleenen. Hij is tegen het verleenen van een subsidie ten
behoeve van eene bewaarschool voor kinderen uit den gegoeden
standomdat hij dergelijke inrigting beschouwd als een weelde
artikel. Het ligt niet op den weg van een gemeentebestuur
daartoe subsidie te verleenen.
Hij verklaart zich niet ingenomen met bewaarscholen
vooral ook omdat de kinderen op te jeugdigen leeftijd reeds
onderrigt krijgen in de eerste beginselen van lager onderwijs
die daardoor strekkeu tot afrigting voor de kinderen waarom
hij het voorstel van burgemeester en wethouders zal onder
steunen.
De heer Bruiaama beaamt de opmerking van den heer
Dirks ten aanzien der verleende subsidie van het nutsdepar
tement ten behoeve van de ambachtsschool en ook is hij het
eens met den heer Plantenga omtrent de strekking van de
bewaarscholenvooral voor den minderen stand. De kinderen
worden er bewaard maar leeren er niet. De moeders kunnen
dus van de zorg der kinderen worden ontlast, om onverlet
bij de ingezetenen uit werken te gaan. Dit mag z. i. van
gemeentewege niet worden bevorderd.
Hij meent voorts dat het te kort van de bewaarschool,
waarvan hier sprake iskan worden gedekt door verhooging
van het schoolgeld.
De heer van Slotcriijck kan zich vereenigen met bur
gemeester en wethouders.
Hij merkt echter op dat de gevolgtrekking van den heer
Dirks door zich zelve wordt weersproken. Het verleende
subsidie aan de ambachtsschool zou slechts een jaarlijks tekort
opleveren van ƒ500 (de rente van het kapitaal) terwijl im
mers het nutsdepartement een jaarlijks subsidie vraagt
ad ƒ1200.
De oorzaak is reeds oud. Het nutsdepartement werd vroe
ger ondersteunt uit de overschotten van de spaarbank. Eene
wijziging van den rentevoet der spaarbank in 1872 werkte er
toe mede om de uitkeering aan dat departement op te heffen.
Dit is de voorname oorzaak dat men nu voor een belangrijk
te kort staat.
De heer de la Faille had niet gedacht een lans te moeten
breken voor de departements-bewaarschool.
Hij moet klem leggen op zijne bewering dat dergelijke
inrigtingen regt van bestaan hebbenzoowel voor de burgerij
als de meer gegoeden. De kinderen leeren er zich ontwik
kelen. Allerwege verrijzen inrigtingen of worden ze verbe
terd. De bewering gaat z. i. niet op dat ze geen regt van
bestaan zouden hebben.
Terugkomende op het aangevoerde door den heer Bruinsma,
verklaart hij afkeerig te zijn van schoolgeldverhooging omdat
het niet strekken kan om eene inrigtiug te doen bloeijen.
De heer Dirks zal enkel antwoorden op de argumenten
van den heer van Sloterdijck. Volgens dien geachten spr.
bedraagt de rente van het aan de ambachtsschool verstrekte
subsidie slechts ƒ500 en kan dit niet alleen de oorzaak zijn
van het belangrijk tekort voor de departements-bewaarschool,
maar moet die voornamelijk gezocht worden in de opheffing
der uitkeering van de spaarbank aan het nutsdepartement,
sedert 1872.
in dit laatste geval zijn dus 3 jaren verloopen, eene tijds
ruimte z. i. voldoende om zich op dit tekort voor te be
reiden.
De heer Rengors kan zich niet met het voorstel van bur
gemeester en wethouders vereenigen. Zijn voornaamste motiefis
dat hij noode kan besluiten mede te werken tot opheffing van eene
inrigting, die in^vele opzigten nuttig heeft gewerkt.
Het zou overweging kunnen verdienen een tijdelijk sub
sidie te verleenen om intusschen de werking te kunnen
nagaan
De heer Wiersma kan zich wel met burgemeester en
wethouders vereenigen. Het geldt hier eene kwestie van
beginsel.
Hij kan niet inzien dat als opheffing noodig ishet gem. m-
tebestuur zich dat behoeft aan te trekken.
Het toezigt op de inrigting kan goed zijn, maar het blijft
toch toezigt, niet meer.
Het voorbereidend onderwijs voor meer gegoeden is geen
tak van gemeente/.org. Zoolang dat niet zoo is, zal hij zich
tegen het verleenen van een subsidie, als waarvan hier sprake
isverklaren.
De heer Bloeiïlbergon sluit zich aan bij den heer Wiersma.
Hij beschouwt de bewaarschool wel als eene nuttige inrig
ting, zoowel voor den behoeftigen als den meer gegoeden
stand. De gemeente kan echter voor deze bijzondere inrig
ting geen subsidie verleenen. Wil men die inrigting als
zoodanig in stand houden, dan dienen zijns inziens de in
gezetenen uit eigen middelen daarin te voorzien.
Wenschen zij dit niet te doen, en wordt de inrigting dien
tengevolge opgeheven, dan zal het de vraag zijn, in hoever
daaruit de noodzakelijkheid geboren wordt de bestaande be
waarscholen nog met ééne te vermeerderen en blijkt die
noodzakelijkheid dan zou hij het vorkieslijk achten zulks [van
wege de gemeente te doen, des noodig met verhoogd school
geld in vergelijk met de andere openbare bewaarscholen, voor
zoover de inrigting der school en het daaraan te verbinden
personeel dit noodzakelijk maakt.
Hierna wordt het voorstel van burgemeester en wethouders
in stemming gebragt en aangenomen met dertien tegen vier
stemmendie van de heeren Duparcde la Faillevan Harinxma
en Rengers.
2. Voorstel van burgemeester en wethouders om genoegen
te nemen met de voordragt van een persoon ter benoeming
van een directeur der gemeentewerken.
Geene discussie heeft hierover plaats.
Tot stemming overgaande wordt het voorstel aangenomen
met zestien tegen een stemdie van den heer van Harinxma,