00 Verslag der handelingen' van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 22 September 1881. ring niet hebben geconfereerd en dat hij dus niet wil geacht worden namens de commissie te hebben gesproken. Toch kan hij verzekeren, datjhet oogenblik welligt niet ver af is, dat er in den boezem dier commissie een voorstel zal worden gedaan om burgemeester en wethouders uit te noodigen den raad een voorstel tot een onderzoek door deskundigen te doen, zoodra daaraan de behoefte zal blijkenbv. danwanneer tengevolge vermeerderd gasverbruik uitbreiding ofvergrooting der fabriek moet plaats hebben. Hij zegt uit den boezem der commissieomdat hij zelf als lid der commissie daarvoor het initiatief zou willen nemen. De heer Bruinsma wenscht kort op het gesprokene door den heer van Harinxma tlioe Slooten te antwoorden. Aller eerst dan het punt der kanalisatie. Het spreekt van zelve dat de kanalisatie niet goed is te schouwen en dat hier en daar wel leemten zullen zijnmaar spr. kan toch de verzeke ring geven, dat het buizennet over het geheel goed is inge- rigt en goed voldoet. Dat de lichtsterkte niet goed te vergelijken is met die van andere fabriekenligt voor de handomdat men verschillende photometers gebruikt. Nu hebben burgemeester en wethou ders er op gewezen, dat de lichtsterkte alhier niet groot is in vergelijking met andere gegevensvandaar dat de commis sie na kennisneming daarvan van andere fabrieken standkaar sen hebben ontbodenmet het doel om deze met die van hier te vergelijken. Spr. blijft echter volhouden dat ook het spe cifiek gewigt eene voldoende maatstaf geeft ter bepaling van de lichtsterkte. Hij is het voorts niet met den heer van Ha rinxma thoe Slooten eens dat een rapportopgemaakt uit boeken en vroegere gegevensgeen waarde zoude hebben. Hij is van meeningdat juist uit zulk een rapport de actuele toe stand van de fabriek kan en moet blijken en dat men daaruit kan putten en beoordeelen, welke middelen nog moeten wor den aangewend ter verbetering. Ten slotte geeft spr. de verzekering dat de commissie wel degelijk heeft medegewerkt tot daarstelling der nieuwe fabriek en dat zij dusis de meening van den heer van Harinxma thoe Slooten juist, dat de taak der commissie zich slechts tot het administratief beheer der fabriek bepaalt, haar mandaat gedurende de verloopen 15 jaar steeds verkeerd heeft begrepen. Hij gelooft echter dat de meening van het bedoelde geachte lid niet juist is, omdat, was dat het geval, de raadscommis sie niet uit vijf leden behoefde te bestaan maar 2 leden of wel 1 lid genoeg de noodige controlewat de administratie aangaat, kon houden. De heer Wiersma wil ook de motieven aangeven waarom hij tot het voorstel van burgemeester en wethouders heeft medegewerkt en tevens de redenen ontvouwenwaarom hij niettegenstaande de gevoerde oppositie niet tot andere ge dachten is gekomen. De hoofdbezwaren tegen het voorstel door de gascommissie en den heer van der Scheer uitgebragt kan men tot drie hoofdpunten terugbrengen en wel ten eersten de persoonlijke consideration door den heer v. d. Scheer in het debat bij- gebragtten tweedende meening o. a. van de heeren Bruin sma en Brunger dat het onderzoek niet noodig is en ten der den het beweren van den heer Dirks dat een onderzoek niet doelmatig isveelal weinig oplevert en in den regel zeer kostbaar is. Wat het eerste punt betrefthet doet spr. leeddat de heer van der Scheer het débat heeft geleid op het terrein van persoonlijke consideration en het voorstel van burgemeester en wethouders een niet vleijend compliment voor de gascommissie heeft genoemd. Dit terrein behoort volgens spreker zorgvul dig te worden vermeden. Bovendien betreft het hier eene zaak oorspronkelijk van weinig beteekenis. Toen eerst bij burgemeester en wethouders het voorstel werd gedaanom thans, nu men door den dood van den directeur als het ware op schoon papier stondtot het instellen van een onderzoek te besluiten, werd dit beschouwd te zijn eene zaak van gewonen administratieven aard. Alleen door dat de gascommissie zich zoo sterk tegen zoodanig onderzoek heeft aangekant is het eene zaak van omvang geworden. De een vond het onderzoek in het geheel niet noodig een ander wenschte het thans niet te hebben ingesteld, terwijl slechts een der leden van de com missie zich vóór een onderzoek verklaarde. Het doet spr. genoegen hierbij te kunnen verklarendat er bij de monde linge besprekingen ter dezer zake tusschen de gascommissie en burgemeester en wethouders gevoerd geenszins sprake is geweest van wantrouwen of zelfs van schijn daarvan. Trouwens dit kon ook wel nietomdat bij burgemeester en wethouders geen wantrouwen omtrent het goed beheer der fabriek bestaat. Spr. wil gaarne de eerste zijn om te erkennen en te waar- deeren dat de commissie zich naar zijn oordeel met ijver en toewijding van hare taak kwijt. Niet bij burgemeester en wethouders maar hier bij den raad is de kwestie van wan trouwen te berde gebragt en wel door den heer van der Scheer. Dit spijt spr. omdat er werkelijk bij burgemeester en wethou ders geen wantrouwen omtrent het goed beheer der commissie is en omdatal was dit ook het geval en al kon het ge- wensclite onderzoek door eene speciale commissie van deskun digen geacht worden een minder vleijend compliment (zooals de heer van der Scheer zich uitdrukte) voor de commissie te zijn, dit toch geen argument zou mogen zijn om zich van dat on derzoek te laten weerhouden. Waar men eens geroepen is tot behandeling der publieke zaakdaar moet moet men ook aan de verpligtingen van dat mandaat voldoen, zelfs al moet men daardoor het gevoel van sommigen min of meer kwetsen. Hij voor zich althans zal in dergelijk geval niet aarzelen waar zijne overtuiging in het algemeen belang noopteenig voorstel te doen of te ondersteunendien pligt te vervullen al mogt daardoor te regt of te onregt de gevoeligheid van dezen of genen worden opgewekt. Hij acht zoodanige per soonlijke consideratie geen argument om hiervoor terug te deinzen en acht het alleen gebiedend noodzakelijkdat de parlementaire vormen van beleefdheid en betamelijkheid daarbij worden in acht genomen. Gelukkig is de opmerking van den heer van der Scheer die z.i. dus geen argument in zich bevathier ook niet juist. De commissie voor de gasfabriek is eene commissie van bijstand voor burgemeester en wethouders in het beheer der fabriek. Het is dus eene commissie van controle. Zij controleert de handelingen van den directeur enz. Nu gelooft spr. wel dat de tegenwoordige commissie haar werkkring wat ruim heeft opgevatdoch dit vindt zijn oorzaak in hare verhouding tot den overleden directeur der fabriekdie niet zoozeer een in het vak wetenschappelijk opgeleid man was, als wel iemand, die door de practijk gevormd was. Altijd had hij het belang der fabriek in het oog gevat en hij werkte tevens met de commissie vooral mede, om van die fabriek eene zoo bloeijend mogelijke industrie te maken en de fabriek voor de gemeente "V k Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 22 September 1881. 91 goede financiële uitkomsten te doen opleveren. Spr. stelt een en ander op den voorgrondomdat hij de werkzaamheden der commissie waardeert zelfs daarwaar hij aan de commissie niet de bekwaamheid kan toekennen noodig voor een gasfa- briekant. Immersvoor die bekwaamheid is noodig eene wetenschappelijke opleiding en eene practische oefening. Het is toch niet voldoendedat men de bereiding van gas en de daarvoor gestelde chemische eischen kent, maar men dient ook kennis te hebben gemaakt met de nieuwe uitvindingen op het gebied der werktuigkunde en van gasbereiding in den geheelen omvangmen moet die uitvindingen kunnen onder zoeken en kunnen constateren in hoever het wenschelijk is de belangrijke kostenwelke zij meestal medebrengen te ma ken. En het is voor die bekwaamheid noodig dat men de voortgaande eischen der wetenschap in zake de gasbereiding niet alleen uit boeken heeft gelezenmaar dat men ze bij ervaring aan de practijk heeft getoetst en zich daaromtrent een goed oordeel heeft gevestigd. De heer Brunger heeft ge wezen op de goede financiële resultaten, welke de fabriek tot dusver heeft opgeleverd, maar juist die goede financiële resul taten welke spr. niet wil ontkennen zijn een van de argu menten welke hem er toe hebben geleid het voorstel te steunen. Juist ook omdat de fondsen ruim genoeg zijn, wenscht men een onderzoek door een speciale commissie in te stellen. Spr. heeft geen wantrouwen, maar hij is niet overtuigd, dat de gasfabriek is op de hoogte van of wel voldoet aan de eischen van den tijd en dat argument is voldoende voor hot gewenschte onderzoek. Dat burgemeester en wethouders dat onderzoek nu juist wenschen is omdat men nu juist op vrij terrein staat. Wanneer men het uitstelt tot na de in functietreding van den directeur dan vreest men conflicten. Alligt zou er toch onder hetgeen door de speciale commissie noodig werd geacht iets kunnen zijndat minder goed strookte met de meening van den nieuwen directeur en nu weet ieder weldat voor een goed onderzoek op technisch ge bied het zeer wenschelijk is, dat degene, die de uitvoering leidtook zelf van die wenschelijkheid overtuigd is. Moeije- lijkheden en conflicten van technischen aard wil men voorko men door vóór de benoeming van een directeur tot het be noemen eener speciale commissie van onderzoek over te gaan. De te benoemen persoon zal men dan voor bepaalde gegevens kunnen stellen. En omtrent de commissie voor de gasfabriek, zooals spr. reeds opmerkte beschouwt hij deze niet als een bekwamen gasfabriekantmaar meent dat zij dit ook niet be hoeft te zijn daar zij is eene commissie van controleeene commissie van bijstand voor het administratief en finantieel beheer der fabriek. Met die opvatting zoude het hem leed doenindien een harer leden in het door burgemeester en wethouders aangeboden voorstel eenig blijk van wantrouwen zagdewijl toch moet worden erkenddat de commissie zich als zoodanig steeds met toewijding en naauwgezetheid van haren taak heeft gekweten. Doch spreker is van meening dat de commissie ook zelve zich slechts als eene commissie van controle beschouwt. Immers het verslag omtrent den toestand der gasfabriek geeft daarvan duidelijk blijk. Wan neer men daarin leestdat de aanwezige ovens volgens den directeurvoorshands in het verbruik kunnen voorzien dat volgens opgaaf van den directeur de capaciteit van den main reeds bij het tegenwoordige gasverbruik niet meer voldoende is; dat de directeur voor dc afkoeling en zuivering van het gas een zoogenaainden schrubber of cokestoren wenscht aan te schaffen en eindelijk dat de commissie de nadere voorstel len omtrent de besproken zaken van den directeur tegemoet zietdan is hem dat genoegzaam bewijs dat de commissie in officieele stukken althans niet optreedt als deskundige maar dat zij tot dusver steeds de noodige voorstellen omtrent het technische der fabriek inwachtte van den directeur. Zij was slechts eene commissie van controle en waar nu niet onbepaald vertrouwen mag worden geschonken aan de noodige bekend heid met de nieuwere vindingen op het gebied der gasfabriekatie noch bij de commissie noch bij den overleden directeuris zeker dan ook een speciaal onderzoekof de fabriek wel vol doet aan de eischen des tijds in het belang der gemeente noodzakelijk. Het doet spr. leed dat de commissie voor de gasfabriek zoo tegen dat onderzoek is gekant. Hij kan zich de reden van dat verzet niet begrijpenomdatindien het onderzoek tot het gewenscht resultaat zou leiden namelijk tot de overtuiging dat de fabriek voldoet aan de eischen des tijdsdat dan immers de commissie alle satisfactie zal ver krijgen dewijl wanneer het tegendeel mogt blijken en ver beteringen zouden moeten worden aangebragtde commissie z. i. de eerste zou zijn, welke zich in het onderzoek moet verheu gen omdat speciaal haar de belangen der fabriek ter harte gaan. De heer Bruinsma acht in de tweede plaats een onderzoek door eene speciale commissie in het geheel niet noodigdoch spr.ofschoon niet willende treden in eene uitweiding over of eene beoordeeling van de klagtenwelke dikwijls omtrent de gasverlichting alhier worden vernomen meent toch de aan dacht te moeten vestigen op enkele punten welke daarom trent in de verslagen als anderzins zijn vermeld. Bedoeld geacht lid heeft gezegd, dat de lichtsterkte vol doende isen dat deze niet zoo gemakkelijk met die van an dere fabrieken is te vergelijken doch hij wenscht te wijzen op het feitdat de lichtsterkte door velen onvoldoende wordt geacht en dat zij gerekend naar het aantal standaard-kaar sen dat, naar hij meent, nog al een vrij juisten maat staf is, hier minder bedraagt dan wel elders. Zoo is b.v. te Dordrecht de lichtsterkte van het gas die van 15.32 kaarsen, terwijl ze hier vroeger altijd circa 12 en eerst nu sedert en kele weken 15,1 kaarsen is. De heer Bruinsma heeft ook als basis voor de bepaling van de lichtsterkte aangegeven het specifiek gewigt van het gasmaar ook hiernaar is zij te Dordrecht sterker dan hierwijl men daar tot een specifiek gewigt komt van 0,441terwijl men het hier niet verder brengt dan 0,396. In Leiden heeft zich dezelfde kwestie omtrent de lichtsterkte voorgedaan en nu heeft de raad van die gemeente na uitvoe rig debat beslotendat de lichtsterkte aldaar zal moeten be dragen 16 kaarsen. Aan den heer Rijke is opgedragen om te onderzoeken of aan dit besluit wel de noodige uitvoering wordt gegeven. Wanneer men nu Leiden en Dordrecht in aanmerking neemtdan kan men toch zeker niet zeggen dat men hier eene groote lichtsterkte heeft en vooral niet heeft gehad. Immersvolgens mededeeling van den heer Brunger bedroeg hier vroeger de lichtsterkte slechts 12 kaar sen. Tengevolge eene onlangs aangebragte kleine wijziging in de gasbereiding is zij nu tot 15 kaarsen geklommendus met 25 pet. verhoogd. Deze vermeerdering is waarlijk niet gering en dan vraagt spr. als die belangrijke vermeerdering in lichtsterkte door zoo kleine wijziging in de behandeling kan worden verkregenwaarom is de commissie dan eerst nu tot die verbetering overgegaan?

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1881 | | pagina 4