02
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 22 September 1881.
Verder is het zeer waarschijnlijk, dat de lichtsterkte van
het gas aan de fabriek belangrijk grooter is dan die van het
gas aan particulieren in verschillende deelen der stadop
eenigen afstand van de fabriek geleverdiets dat een onder*
zoek naar het buizennet bepaald zeer wenschelijk maakt.
En wat nu de zuiverheid van het gas betreft, spr. zal hier
omtrent niet uitweiden. Alleen wil hij er op wijzendat blij
kens de verslagen omtrent den toestand der gasfabriek te
Dordrecht men daar reeds in 1878 een nieuwen schrubber
enz. heeft aangeschaftwelke perfect voldoet. Sedert 1878 is
daar dan ook de lichtsterkte nog beter geweest dan vroeger
eensdeels door dien nieuwen schrubber en anderdeels door het
aanbrengen van nieuwe ovens generator ovens welke beter
dan de hierbestaande zijn. Van daar dat het specifiek gewigt
van het gas te Dordrecht meer bedraagt dan hier. De direc
teur der gasfabriek van Dordrecht verklaart dien schrubber
nu na een driejarig gebruik van nieuwe cokes te moeten voor
zien. Ook nu begint men over zoodanigen schrubber hier te
overleggen. Maar spr. vraagt waarom hier niet reeds lang
die verbeteringdie elders zoo goed voldoetis aangebragt.
En waar het nu zeker is dat te Dordrecht sterker en zuiver
der gas wordt verstrekt dan hierdan gaat dat niet met op
offering van de financiële resultaten, welke men daar ver
krijgt in 1880 maakte de fabriek een netto winst van ruim
32,000 de bruto winst bedroeg ruim 63,000. Bij de toe
passing der nieuwe vindingen zijn de financiële resultaten dus
geenszins minderterwijl men veel beter gas erlangt.
Nu weet spr. wel dat er misschien op gewezen zal worden
dat alleen de aanschaffing van een nieuwen schrubber als hier
bedoeld, een uitgaaf van ƒ19,000 eischt en dat alleen de
grootere gashoudernoodig voor de generator ovensalleen
ƒ120,000 moest kosten, maar daaraan is niets gelegen, omdat
het voor deskundigen duidelijk is, dat die groote uitgaven
later genoeg terug worden gevonden. Alleen de omstandig
heid dat de overleden directeur evenmin als de commissie niet
voldoende die overtuiging had was en de werkiüg der nieu
were vindingen wist te constateren isnaar spr. meent, oor
zaak dat men alhier niet tot in allen deele bevredigende
resultaten komt. Hij bedoelt hiermede niet financiële resul
tatenmaar beter gas. Hij is in 'tkort geenszins overtuigd,
of men hier voor 9 cent per stère geen beter gas had kunnen
erlangen.
De heer Bruinsma heeft medegedeelddat men hier voor
de bepaling der lichtsterkte een photometer van Bunse had
maar hij heeft van een der sollicitanten naar de betrekking
van directeur vernomendat deze op lange na niet de beste
is en niet zeer juist werkt en dat over't algemeen meer wordt
gebruikt de gasverificateur van Giroud welke laatste in de
vergadering van gasfabrikanten als de beste is geproclameerd.
Waarom vraagt spr.ook hier niet zoodanigen gasverificatuur
aangeschaft Daardoor zal men toch de sterkte van het licht
met meer zekerheid en ook op andere plaatsen dan aan de
fabriek kunnen verifiëren.
Eindelijk nog de financiële kwestie. Het spreekt van zelf dat
het onderzoek van deskundigen veel tijd zal vorderen. Het gevolg
hiervan zal zijn, dat men voor belangrijke uitgaven zal komen te
staan, maar, zegt spr., is de gemeente dan niet tot die uitgaaf ver-
pligtwaar zij het monopolie der gasleverantie heeft tot zich
getrokkpn Is zij niet verpligt te zorgen dat zoo goed en
zoo goedkoop mogelijk gas wordt geleverd Natuurlijk moet
zij zich dekken voor verlies, ja is hel te billijken dat zij zelfs
eenige winsten geniet, maar op den voorgrond moet steeds
blijven de levering van het bestmogelijke gas voor den minst-
mogelijken prijs. Zij behoort geen uitgaaf voor een onder
zoek als in dezen bedoeld, te schromen bovendien zal die uit
gaaf althansnaar sprs. meeningniet zóó zijnof zij zal
zeker wel worden opgewogen door het voordeeldat het on
derzoek zal afwerpenzij het dan ook dat dat voordeel niet
geldelijk is maar meer in verbetering van het gas zal bestaan.
Hij zal niet verder uitweidenen alle puntenwelke in
het débat zijn bijgebragtgaan besprekenmaar wil eindigen
met de verklaring dat hij hooptdat de tegenstand der com
missie zal wijken en dat de aanneming van een onderzoek
er niet toe moge leiden datzooals eenigzins in uitzigt werd
gesteldde commissie hare taak zoude willen opgeven maar
dat veeleer de leden der commissie eens zullen kunnen ver
klaren dat het onderzoek werkelijk zijn nut heeft gehad. Te
vens wil hij nog herhalen zijne verklaringdat hij geenszins
er aan twijfelt of de fabriek door de commissie wel met zorg
en met toeweiding wordt beheerdmaar dat hij het onderzoek
wenscht alleen omdat hij de commissie niet beschouwt als
bezittende de bekwaamheidnoodig voor een gasfabriekant.
Daarvoor toch is het doorloopen eener school, gebaseerd op eene
wetenschappelijke opleiding eene onvermijdelijke voorwaarde.
De heer Bruinsma geeft gaarne toedat de lichtkracht
niet op alle plaatsen gelijk is, omdat bij eene drukking van
4V2 decim. aan de fabriek, deze drukking door de schuring
enz. in de buisen vermindertzoodat de Dynamometerdie
spr. dagelijks observeert bij hem aan huis, in den regel min
der drukking aangeeft. Verder kan hij nog mededeelen, dat
b. v. te Utrecht hetzelfde wordt waargenomen omdat ook
daar de gasfabriek aan een der uiteinden vau de stad is ge
legen. Men heeft aldaar in die leemte voorzien door het ma
ken van eene zekere inrigting op een ander gedeelte der stad,
in tegenovergestelde rigting van de fabriek.
Ook geeft hij gereedelijk toedat een schrubber het gas
in zeker opzigt beter kan zuiverenvooral wat aangaat het
wegnemen van ammonia. Die sporen van ammoniawelke
ons lichtgas soms bevatkan bepaald beter door middel van
een schrubber of cokestoren dan door waskisten als hier thans
in gebruik zijnweggenomen worden. De opmerking van
den heer Wiersma, dat zoo telkens in het verslag der com
missie omtrent den toestand der fabriek over 1880 wordt ge
sproken van den directeur, vindt spr. overigens minder vreemd
omdat het geheel in den aard der zaak ligt dat de commissie
steeds gewoon is in overleg te handelen met den directeur
en deze weder met haar.
Hierna worden de beraadslagingen gesloten en wordt het
voorstel van burgemeester en wethouders in stemming ge-
bragt.
Met 12 tegen 8 stemmen wordt dit voorstel, strekkende,
burgemeester en wethouders te magtigen om aan drie door
hen aan te wijzen deskundigen op te dragen een onderzoek
naar den toestand der gemeentelijke gasfabriek en daarbij aan
die deskundigen zoodanige vragen te rigtenals zij in het
belang der zaak noodig zullen oordeelen, verworpen. Voor
stemden de heeren Andrea?, v. Harinxma thoe Slooten, Wier
sma RengersC. W. A. BumaDuparcvan Goens en de
la Faille.
Wordt opgemerkt, dat de heer van Sloterdijck vóór dat do
stemming plaats hadde vergadering had verlaten.
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 22 September 1881.
93
2. Voorstel van burgemeester en wethouders tot benoeming
van een leeraar in de natuurwetenschappen en eene leerares in
de dier- en plantkunde aan de middelbare school voor meisjes
alsmede tot regeling der tractementen van die docenten.
De conclusie van dit voorstel luidt
te besluiten:
1. het onderwijs in de natuurkundige wetenschappen aan de
school van 111. 0. voor meisje3 op te dragen aan twee docenten,
met bepaling dat het onderwijs in de dier- en plantkunde
door eene leerares en dat in de natuur- en scheikunde door
een leeraar zal worden gegeven
2. de bezoldiging van de leerares in de dier- en plantkunde
vast te stellen op 1600onder voorwaardedat zij tevens
kan worden belast met het geven van onderwijs in andere
vakken tot een gezamelijk maximum van 24 uren per week
3. aan den leeraar toe te kennen eene bezoldigingbere
kend naar 100 voor ieder uurdat hij per week gedurende
den geheelen cursus onderwijs geeft;
4. goed te keuren dat met afwijking van het bepaalde bij
art. 29 der wet van 2 Mei 1863 Staatsblad no. 50)voor
ieder der voormelde betrekkingen slechts een benoembare
wordt aanbevolen
5. tot leerares in de dier- en plantkunde te benoemen mej.
A. M. Will, eerste onderwijzeres aan de openbare meisjes
school en leerares aan de kweekschool te Leidenen
6. tot leeraar in de natuur- en scheikunde te benoemen
den heer dr. J. Zaaijer Az.leeraar in de natuur- en werk
tuigkunde aan 's rijks hoogere burgerschool alhier.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming worden de drie
eerste punten dezer conclusie aangenomen.
Punt 4 geeft aanleiding tot bespreking.
De heer Minnema Buma kan zich niet vereenigen met
de daarin voorkomende woorden„met afwijking van het
bepaalde bij art. 29 der wet van 2 Mei 1863 (Staatsblad no.
50)." Die zinsnede toch is in zijn oog onnoodig en eenig
zins gewaagd. Uit de prmmissen toch van het voorstel blijkt
genoegzaamdat er slechts eene benoembaredat isook
volgens het advies van den inspecteurvoor de betrekking
geschikte dame te vinden isen door punt 5 aan te nemen
zal de raad zich daarbij reeds neerleggen.
Daarenboven behoort een besluit tot afwijking van eene be
paling der wet op het middelbaar onderwijs niet tot de com
petentie van den raad. Het gaatwat den vorm betreft
niet op dat de raad zal besluiten tot afwijking van eene wet
telijke bepalingal is het waardat men door den drang
der tijdsomstandigheden somtijds gedrongen wordt af te wij
ken van de volledige toepassing van een wettelijk voor
schrift.
In verband met een en ander stelt spr. voor de bedoelde
woorden uit punt 4 der conclusie weg te laten.
De Voorzitter kan zich hiermede wel vereenigen.
De heer Duparc meent dat men gerust nog verder kan
gaan dan de heer Minnema Buma wil. Daargelaten de vraag,
of de wet van toepassing is op middelbare scholen voor meis
jes meent spr.dat het geheele punt van conclusie kan ver
vallen. Er bestaan genoeg antecedentendat men uit eene
aanbeveling of voordragt van minder personendan de wet
voorschreefheeft gekozenom de eenvoudige reden dat er
even als hierniet genoeg sollicitanten waren. Men herin-
nere zich slechts vele benoemingen van onderwijzers aan la
gere scholen. Meermalen heeft men onder de oude wet voor
dragten van slechts een persoon gehad.
De raad heeft eenvoudig rekening te houden met de ver
klaring van burgemeester en wethoudersdat er geen meer
dere personen kunnen worden aanbevolen.
Nadat de heer Minnema Buma had verklaard zich wel
bij het denkbeeld van den heer Duparc te kunnen aansluiten,
wordt punt 4 der conclusie van het voorstel door burgemees
ter en wethouders ingetrokken.
Punten 5 en 6thans punten 4 en 5geven geen aanlei
ding tot bespreking.
Conform de strekking daarvan wordt met algemeene (20)
stemmen benoemd:
a. tot leerares in de dier- en plantkunde mej. A. M. Will,
eerste onderwijzeres aan de openbare meisjesschool en leeraares
aan de kweekschool te Leidenen
b. tot leeraar in de natuur- en scheikunde de heer dr.
J. Zaaijer Az.leeraar in de natuur- en werktuigkunde aan
's rijks hoogere burgerschool alhier.
Met goedvinden der vergadering wordt alsnu overgegaan tot
3Benoeming van een onderwijzer aan gemeenteschool no. 5.
Op de voordragt komen voor
1. Jan Bouman onderwijzer te Haarlem;
2. Sietze Gorter, Makkum;
3. Pieter Frisius de HaanLeeuwarden.
Eerstgenoemde wordt met 16 van de 20 stemmen tot bo
venvermelde betrekking benoemd. Op P. F. de Haar werden
3 stemmen uitgebragtterwijl S. Gorter 1 stem verkreeg.
4. Voorstel van burgemeester en wethouders om op haar ver
zoek eervol ontslag te verleenen aan de stads vroedvrouw H. J.
Olijve -Bovenkamp.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt het gevraagd
eervol ontslag verleend, zulks met ingang van 1 October 1881
5. Voorstel van burgemeester en wethouders tot demping van
eene sloot achter het land aangekocht van den heer mr. J. Bie-
ruma Oosting.
De conclusie van dit voorstel luidt
1. burgemeester en wethouders te magtigen tot demping
van de slootgelegen tusschen het land aangekocht van den
heer mr. J. Bieruma Oosting en de erven van den heer mr.
J. Dirks en anderenop de voorwaarden door den directeur
voorgesteld bij zijne missive dd. 5 September 1.1.no. ^iS/3
2. gelijke magtiging te verleenen tot de openbare aanbe
steding van de cementsteenen riolenputten en kolkennoo
dig voor de waterlossing langs de te dempen slooten
3. in eigen beheer te doen uitvoeren
a. het maken van schuttingen tot afscheiding der eigendom
men van bovengemelde particulieren van dat der gemeente, en
b. het maken van waterlossingen op de erven van die par
ticulieren die dit hebben bedongen en aansluiting van die
riolen aan het gemeenteriool.
Zonder discussie en hoofdelijke stemming wordt dienover
eenkomstig besloten.
Wordt opgemerkt, dat de heer Dirks als belanghebbende bij
de punten 2 en 3 zich van medewerking tot aanneming dier
punten heett onthouden.
6. Voorstel van burgemeester en wethouders ter zake eene
van heeren gedeputeerde staten ontvangen nota van bemerkingen
tegen hei besluit tot heffing eener plaatselijke directe belasting
op het inkomen.