i s— 99BHB i 7 7 94 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 22 September 1881. Burgemeester en wethouders stellen hierbij voor: 1. aan heeren gedeputeerde staten te berigtendat de raad op de door hen vermelde consideratiën niet wenscht over te gaan tot wijziging van art. 8 van het besluit tot heffing eener belasting op het inkomen ten behoeve der gemeente Leeu warden en dus dat artikel onveranderd wenscht vast te stel len, zooals het is goedgekeurd bij kon. besluit van den 7 December 1876 no. 16 2. achter de woorden „te veranderen in 160,000" voor komende in het raadsbesluit van 25 Augustus 1881no. 11 als nieuwe zinsnede te laten volgen„Het besluit tot heffing „eener directe belasting op het inkomenten behoeve der „gemeente Leeuwarden" vastgesteld den 14 September 1876, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 7 December 1876, no. 16overigens onveranderd vast te stellen. De heer Troelstra meentmet het oog op hetgeen ge deputeerde staten bij hunne nota in overweging geven en de daarvoor opgegeven redenen dat het niet wenschelijk is dat de raad ten opzigte van dit voorstel het stilzwijgen geheel beware. Toen hij de stukken inzagkwam het hem voor dat de opmerking van gedeputeerde staten omtrent art. 8 van het heffingsbesluit niet ongegrond was. Oppervlakkig scheen het hem werkelijk toedat in die bepaling iets onbillijks is gelegen. Later is hij echter tot eene andere meening geko men. Bij nader inzien der gemeentewet is hem gebleken, dat de wet aan de gemeenten niet de verpligting oplegt om bij overlijden van een belastingschuldige afschrijving te verleenen. Wel is bepaald dat voor iemand, die de gemeente verlaat afschrijving moet worden verleendmaar hier is kennelijk niet bedoeld verlaten door den doodmaar verlaten door vertrek naar eene andere gemeentewaar de vertrokkene ook kan worden aangeslagen. D^ bepaling van art. 8 van het heffingsbesluit, dat de aanslagen van hen die in den loop des dienstjaars overlijdenvan den eersten der maand vol gende op dat overlijdenniet meer verschuldigd zijnis dus eene gunst. Wanneer die bepaling niet bestond, dan gelooft spr. zou men de belasting kunnen invorderen uit den boedel van den overledene. In sommige gemeenten verleent men geen afschrijving bij overlijdenmaar daar staat dan ook meestal tegenover dat minder belasting wordt geheven van inkomen, voortspruitende uit nering en bedrijf. Hij acht dus afschrijving bij overlijden hier zeer billijk maar tegenover deze gunstige bepaling behoort z.i. de door gedeputeerde staten gewraakte bepaling te staan dat de erf genamen voor zoover in de gemeente woonachtig, ieder voor hun aandeel in de nalatenschap van den overledene belasting schuldige zullen worden. Het kan toch gebeurendat een belastingschuldige in het begin van het dienstjaar komt te overlijden en dan zoudenbij gemis van die bepalingzijne alhier wonende erfgenamen in vele gevallen bijna gedurende het geheele jaar geene belasting behoeven te betalen. Dit zou dus ook weder eene onbillijkheid tegenover andere be lastingschuldigen medebrengen. Niemand verder het woord verlangendewordt punt 1 der conclusie zonder hoofdelijke stemming aangenomen en verder punt 2 aan de orde gesteld. De heer Duparc is tegen de nieuwe zinsnede van het besluit tot wijziging van het heffingsbesluit; hij rekent haar geheel overbodig. Het 2e lid van art. 235 der gemeentewet schrijft alléén voor, dat, zoo de raad in de voorschriften betreffende de invordering wijziging brengtgelijk in casu is geschiedde belasting dienovereenkomstig niet wordt geheven, dan na op nieuw door den Koning te zijn goedge keurd. Dit is geheel in analogie met art. 233bepalendedat bij het besluit tot invoering eener plaatselijke belasting al de voorschriftenbetreffende hare invorderingden Koning worden voorgelegd. En dit wasblijkens de memorie van beantwoording op het voorloopig verslag der Tweede kamer noodig, omdat het antwoord op de vraagof eene voorgedra gen belasting goeddan wel afgekeurd moet wordendik wijls afhangt v^n den aard der maatregelen, vereischt om hare inning te verzekeren. Met geen enkele letter echter schrijft de wet voordat de raad een nieuw heffingsbesluit moet vaststellen. Men ver- lieze voorts niet uit het oog, dat bij de vaststelling van een nieuw besluit, elke bepaling er van ook weder aan de orde komt. Dat dit echter niet in de bedoeling van burgemeester en wethouders is gelegenbehoeft zeker geen betoog. Het kan ten overvloede nog blijken uit het antwoordin de raads vergadering van 25 Augustus j.l. door den wethouder, den heer Wiersmagegeven aan den heer Troelstratoen deze de wenschelijkheid betoogde van eene herziening of wijziging der klassen-verdeeling. Naar het oordeel van spr. behoeft met het oog op het eerst aangehaalde wetsartikelniets an ders te geschieden dan enkel opzending aan den Koning van het primitieve heffingsbesluit van 1876 tegelijk met dat van 25 Aug. j.l.waarbij eerstgemeld besluit is gewijzigd. Dit is intusschen geheel eene zaak van uitvoeringbehoorende bij burgemeester en wethouderswaarmede dus de raad niets heeft te maken. Nadat de heer Minnema Buma had verklaarddat het z. i. niet opgaat eene reeds vroeger vastgestelde en door den Koning goedgekeurde verordening op nieuw vast te stellen zonder die alvorens in te trekken en dat hij daarom in de plaats van de woorden: „onveranderd vast testellen", liever zoude lezen: „onveranderd te behouden", overigens met aan sluiting van het door den heer Duparc gemoveerde, en er verder nog eenige bespreking had plaats gehad tusschen dat lidden Voorzitter en den heer van Harinxma thoe Slootenwordt het 2e punt der conclusie van burgemeester en wethouders in stemming gebragt en met 14 tegen 6 stemmen aangeno men. Tegen stemden de heeren Minnema BumaHommes C. W. A. Buma DuparcSuringar en Troelstra. De Voorzitter doet hierna de openbare zitting tijdelijk in eene met gesloten deuren overgaan. Bij heropening van eerstgenoemde zitting wordt nog op voorstel des Voorzitters bij acclamatie besloten, burgemeester en wethouders op te dragenom naar aanleiding van het overlijden van Z. K. H. prins Frederik der Nederlanden, na mens den raadeen adres van rouwbeklag te zenden aan Z. M. den Koning en aan H. K. H. mevrouw de vorstin zu Wiedgeb. prinses der Nederlanden. Hierna wordt de vergadering door den Voorzitter gesloten Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 6 October 1881 VS Vergadering van Donderdag den 6 October 1881. Tegenwoordig 21 leden. Voorzitterde burgemeester. I. De notulen van de vorige op 22 September j.l. gehou den vergadering worden gelezen en onveranderd vastgesteld. II. Wordt ter tafel gebragt 1. Het rapport der raadscommissiebelast geweest met het onderzoek der begrooting van inkomsten en uitgaven van het stads ziekenhuisdienst 1882. De conclusie van dit rapport luidt: a. de gevraagde subsidie uit de gemeentekas tot een be drag van 12,206.80 toe te staan b. de voormelde begrooting goed te keuren ten bedrage van ƒ12,609.80 in ontvang en uitgaaf. 2. Voordragt tot benoeming van eene le onderwijzeres aan gemeenteschool no. 3. Op deze voordragt zijn geplaatst: 1. mej. J. W. C. Vor- derman te Zutphen 2. mej. C. F. Timmer te Arnhem 3. mej. K. Leopold te Deventer. 3. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het aan brengen van eene waterlossing in het nieuw gelegde hoofd riool in de St. Jacobstraat. De conclusie van dit voorstel luidt Aan adressanten te kennen te geven dat het gemeentebe stuur bereid is aan de klagten van adressanten te gemoet te komen doorovereenkomstig hun verzoekeene waterlossing in het nieuw gelegde hoofdriool aan te brengenonder voor waarden a. dat door hunne zorgen en kosten het rioolthans in de Gloppeten noorden van het perceel van den heer Bot- tinga gelegen, geheel worde vernieuwd en bestaan moet uit Engelsche ijzer-aardbuizen van 15 centimeter diameter; b. dat de aanwezige kolk aldaar moet worden weggebro ken en door een nieuwe gemetselde of cementsteenen kolk niet kleiner dan 60 X 70 centimeter, diep 60 centimetermet ijzeren kolkdeksel afgedekt en van de noodige roosters voor de mondingen voorzienmoet worden vervangen c. dat de daarvoor uit te voeren werken moeten geschie den, onder toezigt van een daartoe door den directeur der gemeentewerken aan te wijzen persoon; d. dat de riolering niet gebruikt mag worden tot afvoer van faecale stoffen; e. dat burgemeester en wethouders zich het regt voorbe houden, wanneer naar hunne meening de gebruikers nalatig zijn om te zorgen dat aan die voorwaarden worde voldaan zonder voorafgaande sommatie tot in mora stellinggenoemd riool onbruikbaar te maken op zoodanige wijzeals zij ver- meenen te behooren. 4. Voorstel van burgemeester en wethouders om de retri butie ad ƒ5, waarvoor bij besluit dezer vergadering van 13 April 1876, no. 5, vergunning is verleend aan de toenmalige firma Beintema en van Valkenburg, om door middel van een pomp of locomobile water uit den tweeden verschwatervijver te brengen in hare broodfabriekwelke fabriek thans behoort aan de firma P. Koumans Smedingte verminderen op de helft en mitsdien vast te stellen op een maandelijksch bedrag van 2.50 onder voorwaarde datwanneer later ten behoeve der fabriek uitsluitend van het water uit den vijver wordt gebruik gemaaktde retributie weer op 5 per maand wordt Bijvoegsel behoorende bij de Leeuwarder Courant. 5. Voorstel van burgemeester en wethouders om aan T. G. F. Ankenovereenkomstig zijn daartoe gedaan verzoek met ingang van 1 December 1881, eervol ontslag te verlee nen als opzigter der gemeentewerken te Leeuwarden. 6. Voorstel van burgemeester en wethouders tot vaststel ling van: a. eene ontwerp-verordening tot heffing van het in artikel 6 der wet van 28 Junij 1881 (Staatsblad no. 97) bedoeld vergunningsregt b. eene verordening op de invordering van bovenbedoeld regt. 7. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het maken van togtdeuren in de vestibule der beurs en het leggen van een houten vloer in de zuidelijke en noordelijke afdeelingen van het beurslokaal. De conclusie van dit voorstel luidt: I. Burgemeester en wethouders te magtigen: a. tot het maken van togtdeuren in de vestibule der beurs, tusschen de pilaren die boven aan de trappen staan b. tot het leggen van een houten vloer in de zuidelijke en noordelijke afdeelingen van het beurslokaal. II. Burgemeester en wethouders uit te noodigenter zij ner tijd finantiële voorstellen te doen ter bestrijding van de kosten van de sub I bedoelde werken. 8. Voorstel van burgemeester en wethouders op een adres van de heeren dr. Lobry de Bruijn c. s., om ten behoeve van oefeningen in het rolschaatsenrijden door kinderen gebruik te mogen maken van het beursgebouw. De conclusie van dit voorstel luidt: Aan de heeren dr. Lobry de Bruijn c. s. vergunning te ver leenen het middengedeelte van de beurszaaltot het houden van oefeningen in het rolschaatsrijden door kinderente ge bruiken onder voorwaarden a. dat de adressanten zich zoo gezamenlijk als persoonlijk verantwoordelijk stellen voor alle schadendie door of ten gevolge van de oefeningen mogten worden toegebragt aan het beurslokaalspeciaal ook aan de vloer en het meubi lair en de verdere voorwerpen in de beurs b. dat adressanten voor het regt van gebruik eene retri butie betalen berekend naar ƒ20 per jaar; c. dat de adressanten ten hunnen koste een persoonten genoegen van burgemeester en wethouders, moeten aanwij zen om gedurende de oefeningen te zorgendat de kinde ren zich niet schuldig maken aan wanordelijkheden d. dat het meubilair niet mag worden verplaatstnog mag worden gebruikt tot bewaarplaats van kleedingstukken of an dere voorwerpen welke dan ook e. dat desverlangd de vloer in het aangewezen gedeelte van het lokaal iederen Donderdag avond moet worden aangeveegd enzoo noodiggereinigdten koste van adressanten f. dat de raad zich het regt voorbehoudt om deze vergun ning onmiddelijk in te trekken zoodra hij dit noodig of wen schelijk acht g. dat de adressanten vóór den 12 November 1881 eene schriftelijke verklaring aan burgemeester en wethouders moe ten inzenden, dat zij op de gestelde voorwaarden van de vergunning wenschen gebruik te maken. 9. Voorstel van buigemeester en wethouders op het ver zoek van den heer de Ruijterhoofd van gemeenteschool no. 2om het door hem bewoond huis te mogen verlaten en in het genot te worden gesteld van vergoeding voor huishuur. 19 Mi Mr #,T 'f

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1881 | | pagina 1