142 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 10 November 1881. tiële voorstellen te doen tot bestrijding der sub a bedoelde kosten 2. Voorstel van burgemeester en wethouders tot stichting eener school en onderwijzerswoning op het Zuid diet. De conclusie van dit voorstel strekt om te besluiten 0. voorbehoudens goedkeuring van heeren gedeputeerde staten de op de situatieteekening aangeduide plek grond deel makende van het kadastraal perceel gemeente Leeuwar den sectie G no. 3138 aan te wijzen voor de stichting van een schoolgebouw b. burgemeester en wethouders te magtigen 1. om zoodra de sub a. bedoelde vergunning is verleend over te gaan tot de openbare aanbesteding van het school gebouw met onderwijzers woningovereenkomstig het over gelegde bestek; 2. ter zijner tijd de noodige finantiële voorstellen te doen tot bestrijding van de kosten uit die werken voortvloeiende. Op voorstel des voorzitters wordt tot dadelijke behandeling van het voorstel overgegaan. De heer Duparc gelooft, dat het le lid van conclusie wel zou kunnen vervallen. In het primitief raadsbesluit van 5 Mei jl. tot aankoop van het hier bedoelde land is ver meld dat die aankoop strekt ten behoeve van de stichting van een schoolgebouw. Dat besluit is ter goedkeuring aan gedeputeerde staten gezonden en dezen hebbennaar hij meentin het dictum van hun besluit tot het verleen en van die goedkeuring niet alleen aangehaald de betrekkelijke be paling der gemeentewet, maar ook art. 19 der wet op het lager onderwijs. In die aanhaling ligt reeds opgesloten de goedkeuringbedoeld in het le lid der conclusie. Ilij meent burgemeester en wethouders dus in overweging te moeten ge ven dat lid te laten vervallen. De Voorzitter erkent, dat het beweren van den heer Duparc in zeker opzigt moet worden toegegeven. Ook aan burgemeester en wethouders was het bedoelde punt niet ontgaan. Waar men hier echter staat voor het eerste geval van schoolbouw volgens de nieuwe wet, die nog al eischt dat de puntjes op de I's worden geplaatst, meende men ter voorko ming van conflicten beter te doen zich tot het meerdere dan tot het mindere te bepalen. Alligt zou men zich anders aan op- en aanmerkingen blootstellen. Daarenbovenal werd het indertijd genomen besluit tot aankoop ook gebaseerd op de hier bedoelde schoolstichting al was die stichting ook het motief van dat besluittoch gelooft hij dat men daaraan niet zóó is gebondendatin dien b.v. de Raad nu meende aan bedoeld terrein eene an dere bestemming te moeten geven of wel voor het schoolge bouw eene andere plaats te moeten aanwijzenhij daartoe niet zou mogen overgaan. Spr. beschouwt het besluit tot aankoop geenszins als een formeel besluit tot aanwijzing der plaats voor de stichting van het nieuwe schoolgebouwwant dan hing de goedkeu ring van dat besluit ook geheel af van de grootte en van andere omstandigheden en zou de districts-schoolopziener ook de gelegenheid missen om bezwaren tegen de plaats in te brengen De heer Duparc stemt geheel toe, dat men door de goedkeu ring van gedeputeerde staten van het bedoelde besluit tot aankoop geenszins in alle opzigten is gebonden. De Raad is zelfs volkomen vrij om terug te komen op het besluit om op het onlangs aangekochte land een schoolgebouw te plaat sen. Indien hij eene meer geschikte plaats voor de stichting mogt kunnen aanwijzenkan hij daartoe gerust overgaan. Overigens moet hij opmerken, dat de schoolopziener slechts het bestek voor den schoolbouw beoordeelt. Gaarne stemt hij verder toe, dat het geen kwaad kan nog eens de goedkeuring van gedeputeerde staten te vragen, maar hij acht het voor zich geheel overbodig. Den heer van Slotordijck komt het voordat de heer Duparc enkel op het oog en medegedeeld heeft hetgeen gede puteerden staten regardeert, n.l. dat zij met de goedkeuring van het besluit tot aankoop tevens hebben goedgekeurd de plaats der stichtingmaar men dient hier ooken wel in de eerste plaats, rekening te houden met den Raad zelf. Er is door dezen wel een besluit genomen tot aankoop van grond voor de stichting van een schoolgebouwmaar een principieel besluit tot die stichting is er tot dusver nog niet. De hoofd strekking van het vroegere besluit was de aankoopmaar nu dient er nog een besluit te worden genomenwaarbij de schoolstichting en de plaats daarvoor de hoofdstrekking is een besluit waarbij burgemeester en wethouders worden ge- magtigd tot aanbesteding en waarbij het besluit van 9 Mei j.l. wordt aangevuld. Spr. gelooft, datals men de zaak van dien kant beschouwt, daarover een eenigzins ander licht opgaat. De heer van Harinxma thoe Slooten verschilt ook in opinie van den heer Duparc. Bedriegt hij zich niet, dan wordt in art. 19 der onderwijswet gesproken van de j)laats en niet van het terrein der schoolstichting. En nu is het hier nog wel juist een groot terreinwaarvan verschillende plaatsen voor bedoelde stichting zouden kunnen worden aan gewezen ja waarvan zelfs oorspronkelijk een geheel andere plaats dan de nu voorgestelde is aangewezen geweest. Spr. meent daarom dat het geenszins overbodig is nog na der de goedkeuring van gedeputeerde staten te vragen. De heer van Eijsinga wenscht een paar opmerkingen te maken, niet over het voorstel zelve, maar meer over de even tuele plaatsing der gebouweu. Bij beschouwing der teeke- ningen is bij hem eenige bedenking gerezenspeciaal omtrent de plaats van de onderswijzerswoning. Volgens de teekening zal dat gebouwdat naar zijne meening overigens zeer royaal zal worden ingerigtgesteld worden vlak tegenover het mid dengedeelte der school, zóó, dat de tuin in twee deelen wordt gescheiden, waarvan het eene op het noorden en het andere op het zuiden zal zijn gelegen. Nu zou spr. gaarne eens vernemen of er overwegende bezwaren tegen bestaan en zoo deze er zijn, dan vervalt natuurlijk zijne opmerking, om het gebouw aan de Noordzijde te plaatsen, zoodat de geheele tuin op het zuiden komt te liggen. Verder zou hij wel willen weten, wat er tegen zou zijn om bedoeld gebouw om te keerenzóódat de woonkamer van den onderwijzer uitzigt heeft op de school. Hij zou dit wel wenschelijk achtenomdat de onderwijzer dan niet alleen gedurende den schooltijd de noodige orde zou kunnen hand haven, maar ook dan eenig toezigt zou kunnen uitoefenen buiten den schooltijdwanneer de kinderen op de speelplaats of wel in de nabijheid er van zouden spelen. Tevens zou hij dan eenig toezigt kunnen houden op het schoolgebouw zelve. Ofschoon spr. zelf zijne opmerkingen nu niet van zulk een Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 10 November 1881. groot belang beschouwt en hij weet, dat ze, werden ze ge deeld, tot eenige vertraging zouden leiden, wijl dan de zaak op nieuw weer aan de goedkeuring der verschillende autori teiten zon moeten worden onderworpen, meent hij ze toch in het midden te moeten brengen. Gaarne vernam hij in ieder geval daaromtrent de opinie van burgemeester en wet houders. Mogten deze er het nut niet van inzienwelnu dan zal ook hij er niet verder op aandringen, en zijne stem geven aan de aangeboden voorstellen. De heer de la Faille zegt, dat nu de geachte vorige spr. eenige opmerkingen omtrent de geprojecteerde onder- wijzerswoning heeft gemaakt, die misschien tot een nader hooren van den directeur der gemeentewerken zouden kunnen leidenook hij nog een punt onder de aandacht wenscht te brengen. Bij inzage der teekeningen heeft het zijne aandacht getrokken dat de beide achtergevels zoo weinig aestetisch zijnen wel door dat ze zijn voorzien van uitbouwingen. Spr. weet wel, dat sommige uitbouwingen in den laatsten tijd nood zakelijk schijnen gebleken te zijn voor privatenwijl men ze bijna bij alle schoolgebouwen in de gemeente aantreft, maar hier heeft hij er geen regt vrede meê waar men ze niet al leen op zij, maar ook aan den achtergevel aantreft. Het kan echter zijn dat die uitbouwingen bepaald noodig zijn, maar dan zal hij daaromtrent gaarne worden ingelicht. Overigens meent hij, dat over het algemeen bij de aan geboden plannen de sesthetica weinig in het oog is gehouden. Hij vestigt daartoe speciaal de aandacht op het huis van den onderwijzer en vooral op den achtergevel daarvan. Aan de eene zij is veel meer blinde muur dan aan de andere. Wan neer men nu toch den directeur der gemeentewerken nader mogt willen hoorenzou hij gaarne ook daarop willen heb ben gelet. De Voorzitter kan kort zijn, om de eenvoudige reden, dat hij niet in staat is de beide vorige sprekers te beantwoorden. Het is hem geblekendat het dagelijksch bestuur en ook de Raad tegenwoordig bij zaken als deze een zeer lijdelijke rol heeft te vervullen. Bij de wet op het lager onderwijs en de be palingen van het koninklijk besluit speciaal omtrent de stich ting en inrigting van schoolgebouwen zijn zoovele eischen gesteld dat men vrij wat bij het maken van plannen wordt belemmerd. Geenszins is men meer vrij. Zoo kan b. v. ten opzigte van de door den heer de la Faille bedoelde uitbou wingen worden medegedeeld dat deze niet voorkwamen op het primitief plan maar dat deze zijn aaugebragt op verlangen van den districts-schoolopziener. Deze maakte van de aan brenging daarvan zijne goedkeuring afhankelijk. Men moest dus wel toegeven. Nu wil spr. niet beweren dat hij overtuigd is dat aan het geprojecteerde schoolgebouw geene verbeteringen meer zijn aan te brengen dat zij verrezelfs wil hij verklaren dat moest hij een schoolgebouw stichten het een geheel ander plan zou zijn als het tegenwoordige maar men moet hier in het oog houdenmen staat voor een goedgekeurd planeen plan dat de hoogere en gewaardeerde goedkeuring van den districts schoolopziener heeft verworven. Dat voordeel moet men niet gering schatten. Daarbij ging men nader aboucheren met den directeur der gemeentewerkenzooals de heer van Eijsinga wildedan zou de zaak zeker al weer geruimen tijd worden vertraagdiets dat niet wenschelijk is. Spr. meent daarom op de aanneming van het plan zooals het daar ligtzij het dan ook niet zeer aesthetiseh, te moeten aandringen. De heer van Harinxma thoa Slooten wil voorop stel len de mededeelingdat hij zeer onlangs met instemming heeft kennis genomen van de verklaring in een der dagbla den van den nu afgetreden wethouder der gemeente Amster dam die speciaal belast was met de zaken van het onderwijs dat de bouw van scholen door de nieuwe wet op het lager onderwijs en door de ter uitvoering daarvan gegeven voor schriften zeer wordt bemoeijelijkt. De mededeeling is geble ken waarheid te zijn. En wat nu het gebouw betreft, daarin moeten 10 privaten met afzonderlijke portalen worden aaugebragt en bij dat ge tal moest men wel de toevlugt nemen tot de uitbouwingen door den heer de la Faille bedoeld. Die geachte spreker heeft er op gewezendat bij het aangeboden plan weinig de asthetiek is in acht genomen maar hij kan verklarendat de directeur hem heeft verzekerd datwil men bouwen over eenkomstig het kon. besluitter uitvoering van art. 4 der wetomtrent de stichting en inrigting van schoolgebouwen men daarvan gerust moet afzien. De vele en hooge eischen maken het onmogelijk de aesthetiek in het oog te houden. En wat nu aangaat de vraag van den heer van Eijsinga of men de onderwijzerswoning met het oog op de ligging van den tuin niet wat zou kunnen verschuiven, spr. ban daarop niet een bepaald ontkennend antwoord geven. Misschien zou wel eenige verschtuving mogelijk zijnmaar dan zou het huis van den onderwijzer niet meer zooals nu regt voor het schoolge bouw staan. De welstand zou er dus niet bij winnen. Wil de Raad echterdat men in verband met de gemaakte opmerkingen den directeur der gemeentewerken en den dis tricts-schoolopziener nog eens nader zal hoorengaarne zal men hiertoe overgaan. Men dient hierbij echter niet uit het oog te verliezendat de zaak hierdoor wekenja misschien maanden zal worden vertraagd. Ook spr. gelooft dat men in dezen wel moet letten op de omstandigheid dat het tegen woordige plan het onmiskenbaar groote voordeel heeft van te zijn goedgekeurd. Eindelijk moet hij deu heer van Eijsinga nog opmerken, dat bij verwenzelijking van het door hem ge opperd denkbeeld tot verschuiving der onderwijzerswoning de weg naar de speelplaats min of meer zou worden belemmerd. Met het oog op een en ander meent hij den Raad wel in overweging te moeten geven het aangeboden plan goed te keuren. De heer van Eijsinga kan dit laatste bezwaar tegen eenige verplaatsing der onderwijzerswoning niet deelen. Wel echter het eerste. Hij erkent dat dan die woning niet meer regt tegenover, en juist voor het midden van het schoolge bouw zou staan. De symmetrie zou er misschien eenigzins onder lijdenofschoon hij voor zich nu juist dat geheel regte niet zoo heel mooi vindt. Waar er echter zoo op gedrukt isdat het een voorregt isdat men hier staat voor goedgekeurde plannen, zal spr. niet verder op wijziging aandringen. De heer Dirks meent dat de kwestie omtrent welstand hier niet zoo op den voorgrond behoeft te staan als b.v. bij de stichting van het schoolgebouw aan het Raadhuisplein. Het gebouw komt hier niet voor aan de straat, maar meer afgelegen achter het Zuidvliet te staan. De discussiën worden hierna gesloten en zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig'de conclusie van hot voorstel be-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1881 | | pagina 2