108 Verslag der handelingen van den gemeentere
verantwoordelijk stellen Yoor alle schadendie door of ten
gevolge van de oefeningen mogten worden toegebragt aan
het beurslokaalspeciaal ook aan de vloer en het meubilair
en de verdere voorwerpen in de beurs;
b. dat adressanten voor het regt van gebruik eene retri
butie betalen berekend naar ƒ20 per jaar;
c. dat de adressanten ten hunnen koste een persoonten
genoegen van burgemeester en wethouders, moeten aanwijzen,
om gedurende de oefeningen te zorgendat de kinderen
zich niet schuldig maken aan wanordelijkheden
d. dat het meubilair niet mag worden verplaatst, noch mag
worden gebruikt tot bewaarplaats van kleedingstukkken of
andere voorwerpen, welke dan ook;
e. dat desverlangd de vloer in het aangewezen gedeelte van
het lokaal iederen Donderdag avond moet worden aangeveegd
enzoo noodiggereinigdten koste van adressanten
f. dat de raad zich het regt voorbehoudt om deze ver
gunning onmiddelijk in te trekken, zoodra hij dit noodig of
wenschelijk acht?
g. dat de adressanten vóór den 12 November 1881 eene
schriftelijke verklaring aan burgemeester en wethouders moe
ten inzendendat zij op de gestelde voorwaarden van de
vergunning wenschen gebruik te maken.
Bij de algemeene beraadslagingen omtrent dit voorstel zegt
de heer Duparc dat hij niet op nieuw zal uitlokken een
strijddie reeds vroeger gestredenmaar eigenlijk nog niet
volstreden is. Het is alleen zijn doel, mede te deelendat
hij thans nog geheel staat op het standpunt, hetwelk hij in
de zitting van 12 Mei j.l.toen de zaak voor het eerst door
hem ter sprake werd gebragt, heeft ingenomen.
Hij blijft bij de toen uitgesproken meeningdat den raad
in het stelsel der gemeentewet niet toekomt de bevoegdheid,
eenig gemeente-eigendomzoolang het ter publieke dienst is
bestemd en derhalve buiten den handel isbij burger
lijke overeenkomst ten behoeve van derden beschikbaar te
stellen. Die leer is ook geheel gehuldigd bij het reeds
vroeger door hem aangehaald koninklijk besluit van 8
September 1879 no. 17in zake de bekende kwestie over
het in gebruik afstaan van een schoolgebouw te Scheveuingen.
Alleen door eene speciale verordening in het leven te roe
pen waarbij de gebruiksafstand van voor de publieke dienst
bestemde voorwerpen wordt geregeldis de zaak in het reine
te brengen. Daarbij zou kunnen worden bepaalddat het
gebruik in sommige gevallen kosteloosin andere gevallen
tegen retributie plaats heeft.
De Voorzitter wenscht ook geenszins over de zaak uitte
weidenmaar moet opmerken, dat het geval waarop de heer
Duparc doelt en waarop het koninklijk besluit van 8 Sept. is
gebaseerdniet gelijk is aan datwaarover thans de dis
cussie loopt. Hierbij toch is volstrekt geen sprake van een
burgerlijk contractwaarbij wordt beschikt over een voorwerp
voor den publieken dienst bestemd. Het betreft hier slechts
eene vergunning om slechts dan van de beurszaal gebruik te
makenwanneer zij niet noodig is voor den publieken dienst
eene vergunningdie voorts elk oogenblik kan worden inge
trokken.
De heer Duparc meent, dat, waar de Voorzitter de klem
heeft gelegd op de door hem gebezigde uitdrukking van „bur
gerlijke overeenkomst"hg er op moet wijzendat hg uit
gaat van het beginseldat elke retributie wegens het in ge-
,d te Leeuwarden, van den 13 October 1881.
bruik hebben van een gemeente-eigendom als het onderwer-
pelijke is te beschouwen als eene belastingwelke niet kan
worden gehevendan krachtens eene door den Koning goed
gekeurde verordening.
Dat de vergunning ieder oogenblik kan worden ingetrok
ken bewijst in dezen niets. Ook bij overeenkomst wordt door
een der partijen meermalen zoodanig voorbehoud of beding
vastgesteld. Zoodanig beding] geeft niet het karakter aan
eene zaak
Afgescheiden van ook nog andere bezwaren zal spr. tegen
de voordragt stemmen.
De heer van Sloterdijck observeertdat toen het onder-
werpelijk voorstel werd gedaan nog niet genomen was het
besluit van zooeventot het aanbrengen van houten vloeren
in het noordelijk en zuidelijk gedeelte der beurszaal. In ver
band hiermede meent hij te moeten vragen of het niet wen
schelijk is om onder de voorwaarden ook op te nemen eene
bepalingwaarbij wordt verbodendat voor het rolschaatsen-
rijden van die houten vloeren gebruik wordt gemaakt. Spr.
wil gaarne erkennendat volgens het voorstel de vergunning
zich slechts zal bepalen tot het midden-gedeelte der beurszaal
en dat daarbij van de zij-gedeelten niet wordt gesproken, doch
ook wordt bij de vergunning zelve niet gesproken van de
meubelen en toch vindt men onder de voorwaarden eene be
paling tot vergoeding der schadenwelke aan die meubeleu
mogten worden toegebragt.
Doch daargelaten de wenschelijkheid uit dien hoofdedan
is de opname van eene bepaling desbetreffende nog wensche
lijk opdat het gemeentebestuur bij gebruikmaking van de
houten vloer, dadelijk het wapen in de hand hebbe om de
vergunning in te trekken.
De heer Dirks meent dat er ook nog eene kleine leemte
is in de voorwaarde vermeld onder letter f. Hij acht het
wenschelijk om aan die bepaling nog eene closule toe te voe
gen krachtens welke burgemeester en wethouders bevoegd
zijn om ook den tijd van het gebruik te regelen. Niet alleen
bij misbruik der vergunning, maar ook ten allen tijde mee-
ten zij het gebruik der beurszaal tot andere doeleinden voor
zich zei ven kunnen houden.
De Voorzitter gelooft, dat wanneer men de zaak zóó
beschouwt, dat aan den adressant een zeker regt wordt toe
gekend men dan nog vele andere voorwaarden zou moeten
opnemenmaar burgemeester en wethouders wenschen in
dezen geen regt van gebruik der beurszaal te verleenenmaar
zich slechts te bepalen tot eene vergunning.
Adressanten weten overigens ook zeer goeddat bij de
minste of geringste verkeerdheid hunnerzijds de vergunning
wordt ingetrokken en dat zij van de vergunning geen gebruik
mogen makenwanneer het bestuur over de beurszaal wenscht
te beschikken. Spr. is overtuigddat er geen moeijelijk-
heden zijn te duchten omdat het gemeentebestuur het beste
wapennl. de intrekking der vergunningin zijne hand
heeft.
De heer Duparc oordeelt de door den heer Dirks voor
gestelde aanvulling wenschelijkdaar uit de bepaling anders
volgt, dat adressanten ten allen tijde de beschikking over de
lokaliteit hebben.
De heer Minnema Buma gelooft met den Voorzitter,
dat meerdere voorwaarden in dezen overbodig of niet nood
zakelijk zijn en wel omdat de adressanten geheel afhankelijk
*w:i
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 13 October 1881.
zijn van burgemeester en wethouders. Voorts vreest hij ook
niet, dat van de in de zij-gedeelten van de beurszaal te leggen
houten vloeren gebruik zal worden gemaakt voor het rol-
schaatsrijdenomdat die vloer uit losse planken zal be
staan. Er is echter eene voorwaardewelke hij gaarne
eenigzins zou gewijzigd of liever aangevuld ziennl. die
waarbij adressanten het verplaatsen van meubilair wordt ver
boden. Hij zou van dit verbod willen uitzondereneenige
zitbankenopdat den rijdenden de gelegenheid niet zij ont
nomen om nu en dan eens uit te rusten. Nu de oefeningen
niet meer in dat gedeelte van de beurs zullen plaats vinden,
waar banken op hunne vaste plaatsen staanmaar in het
middengedeeltewaar ze niet zijnis de aanvulling wen
schelijk
De heer van der Scheer zou gaarne de voorwaarde sub
a. iets meer gedecideerd willen hebben. Volgens die voor
waarde zullen de adressanten zich zoo gezamenlijk als persoon
lijk aansprakelijk moeten stellen voor alle schadendie door
het rolschaats rij den speciaal aan de vloer en het meubilair
zullen worden aangebragt. Nu is juist de vloer van dat ge
deelte der beurszaal waar rolschaatsgereden zal worden
nl. het midden-gedeelteniet in een absoluut voldoenden toe
stand wel is die toestand niet zóódat hij hinderlijk is voor
bedoeld rijden of voor het beursbezoekmaar toch is hij verre
van bepaald goed. Tal van vloersteenen zijn bv. zoo stuk
ken dat bij eenige beweging het stof uit de naden vliegt
teiwijl anderen, die niet gebroken zijn, zoo los liggen, dat
ze wanneer men er overgaatwel een halve centimeter rijzen
of dalen. Hij weet niet of bij burgemeester en wethouders
misschien ook reeds plan bestaat tot restauratie, maar mogt
dit niet het geval zijn, dan zou hij het wel dienstig achten,
dat vóór het rolschaatsrijden een aanvang neemt dat
trouwens geen de minste schade aan de vloer veroorzaakt
de toestand door den directeur der gemeentewerken of iemand
zijnentwege worde opgenomen opdat men later beter zal kun
nen constateren of, en zoo ja, welke schade tengevolge de
aan adressanten verleende vergunning is aangebragt.
Nadat de Voorzitter had verklaarddat burgemeester en
wethouders gaarne van den gegeven wenk gebruik zullen ma
ken worden de beraadslagingen over de algemeene strekking
van het voorstel gesloten.
Het eerste onderdeel der conclusie strekkende om aan de
heeren dr. Lobry de Bruijn c s. vergunning te verleenen het
middengedeelte van de beurszaal tot het houden van oefenin
gen in het rolschaatsrijden door kinderen te gebruiken, wordt
zonder verdere discussie in stemming aangebragt en met 14
tegen 5 stemmen aangenomen. Tegen stemden de heeren
Kuipers SuringarDirksvan Sloterdijck en Duparc.
De voorwaardevermeld onder lett. a. wordt hierna zonder
hoofdelijke stemming aangenomen. Bij dievermeld onder
lett. b betreffende de retributie vraagt de heer Duparc of
de uitdrukking, berekend naar ƒ20 per jaar, beteekent dat
de retributie proportioneel zal worden berekendindien zin
dat wanneer adressanten slechts drie maanden van de ver
gunning gebruik maken zij slechts 5 zullen hebben te betalen.
Nadat de Voorzitter hierop een toestemmend antwoord
had gegevenvraagt de heer Troelstra of men door de
retributie te laten vervallenmisschien ook het bezwaar van
den heer Duparc geheel zou kunnen wegnemen.
Naar aanleiding van deze vraag zegt de heer Duparc, dat
zijn principieel bezwaar dan nog niet zou worden opgeheven.
Hierna wordt ook de voorwaarde sub b. goedgekeurd, even
als ook die vermeld onder lett. c.
Bij die vermeld onder lett. d.9 betreffende het verbod voor
adressanten om meubilair te verplaatsen enz.dient de heer
Minnema Buma een amendement in strekkende om van
dat verbod uit te zonderen eenige banken die gemakkelijk
als zij zijn te verplaatsenvoor de kinderen kunnen dienen
om nu en dan wat uit te rusten. Dit amendement wordt
echter door spr. weder ingetrokken naar aanleiding van de
verklaring des Voorzitters, dat wanneer adressanten het ge
bruik van eenige banken mogten wenschen en dien wensch
kenbaar makenhet gemeentebestuur zeker ook zonder uit
drukkelijke bepaling wel daaraan zal weten te gemoet te komen,
b.v. door aan den beursmeester last te geven tot de door
adressanten gewenschte plaatsing der banken.
Hierna wordt de voorwaarde vermeld onder lett. d. onver
anderd vastgesteld evenals vervolgens ook die onder letters
e.f. en g.
Na deze vaststelling wordt het voorstel in zijn geheel zon
der hoofdelijke stemming goedgekeurd en aangenomen.
14. Voorstel van burgemeester en wethouders op het verzoek van
den heer de Ruijterhoofd van gemeenteschool no. 2, om het
door hem bewoond huis te mogen verlaten en in het genot te
worden gesteld van vergoeding voor huishuur.
De conclusie van dit voorstel luidt:
a. aan den heer P. H. de Ruijterhoofd der gemeenteschool
no. 2, vergunning te verleenen, het hem ter bewoning aan
gewezen huisplaatselijk gekwoteerd St. Jobsleen no. 255
op den 12 November 1881 te verlaten;
b. aan heeren gedeputeerde staten voor te stellen de ver
goeding voor huishuur van het hoofd der gemeenteschool no.
2 te bepalen op 400 in het jaar.
c. Burgemeester en wethouders uit te noodigen ter zijner
tijd een voorstel te doen, omtrent de bestemming die aan
de sub 1 gemelde woning zal worden gegeven.
De heer Duparc geeft in overweging om punt b der con
clusie van dit voorstel weg te laten. De Raad wordt daarbij
toch gesteld voor een ongevraagd advies aan gedeputeerde
staten. Een besluit, als bij punt a voorgesteld is voldoende.
Het is overigens bekend, dat gedeputeerde staten voor de
primitieve regeling van de vergoedingen voor huishuur de
voorlichting hebben gevraagd niet van de gemeenteradenmaar
van burgemee8ier en wethouders der gemeenten. Zoo hebben
ook hier burgemeester en wethouders, en niet de Raad voor
lichting verstrekt Daaraan wenscht spr. zich ook nu te hou
den. De Raad heeft alleen te bepalen dat het verstrekken
van eene woning aan den heer de Ruijter ophoudt. Aan
burgemeester en wethouders staat het dan om bij de mededee-
ling van dat besluit aan gedeputeerde staten, ter vergemak
kelijking van het door dezen ter voldoening aan de 5e alinea
van art. 26 der wet te nemen besluit, het bedrag der ver
goeding voor huishuur te noemen.
De Voorzitter merkt op, dat het punt door den heer
Duparc besproken, ook bij burgemeester en wethouders ter
sprake is geweest. Men heeft echter gemeend, dat het voor
gestelde de eenige weg is om de zaak ter kennis van gede
puteerde staten te brengen, die een besluit zullen liebbeu te
nemen tot aanvulling der bestaande leemte.