Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 27 October 1881. ling van burgemeester en wethouders mogen de onderwijzers noch middelijk noch onmiddelijk aan eenige leverancie deel nemen. De commissie mag geen onderwijzer als bode laten dienst doen. Art. 18. Onverminderd het bepaalde in art. 3 van de ver ordening ter uitvoering van de nieuwe regeling van het open baar onderwijs in de gemeente (Gemeenteblad no. 10 van 1881) en in de laatste alinea van art. 3 van de verordening tot heffing van schoolgelden voor het onderwijs op de scholen van openbaar lager onderwijs in de gemeente (Gemeenteblad no. 17 van 1881), geschiedt de toelating van kinderen op een der openbare scholen voor lager onderwijs door de com missie. Zij geeft van de toelating schriftelijk kennis aan het hoofd der school. Art. 19. Ten minste acht dagen vóór iedere openbare les geeft de commissie daarvan schriftelijk kennis aan burgemees ter en wethouders. Art. 20. Zij geeft aan burgemeester en wethouders schrif telijk kennis van al hetgeen haar in het belang van het on derwijs noodzakelijk of gewenscht voorkomt. Overgangsbepaling. Art 21. De thans fungerende leden treden af op het tijdstip waarop zij zouden zijn afgetreden als lid der plaatse lijke schoolcommissie indien de verordening van 21 Februarij 1876 (Gemeenteblad no. 2), van kracht ware gebleven. 2. Voorstel van burgemeester en wethouders om op haar ver zoek eervol ontslag te verleenen aan mej. G. Pier ik, als onder wijzeres in de handwerken aan gemeenteschool no. 1 Besloten het gevraagd eervol ontslag te verleenen met in gang van 19 November 1881. 3. Voorstel van burgemeester en wethouders tot regeling der jaarwedden van de docenten aan de middelbare school voor meisjes. Wordt opgemerkt, dat burgemeester en wethouders, blijkens de door hen overgelegde ontwerp-verordeninghet onderwijs in de gezondheidsleer, tot dusver als afzonderlijk leervak door een tijdelijk leeraar onderwezenin het vervolg wenschen te doen doceren door de leerares in de dier- en plantkunde. Naar aanleiding hiervan zegt de heer Bruinsma het vol gendeIn de raadsvergadering, dd. 24 Julij 1873, werd een nader rapport der commissiebelast met het onderzoek naar de wenschelijkheid en noodzakelijkheid van de oprigting eener school van middelbaar onderwijs voor meisjes behandeld (zie bijlage no. 8). Bij die gelegenheid hoorde spr. beweren, dat het programma een punt van ondergeschikt belang washij beweerde echter het tegendeel en wees er op dat onder de leervakken niet voorkwam „de gezondheidsleer." In Maart 1875 werd door burgemeester en wethouders den raad aangeboden het ontwerp eener verordening voor de op te rigten school van middelbaar onderwijs voor meisjes (bij lage no. 7). Op het destijds ingediend programma kwam de gezondheids leer ook als leervak niet voor. In vergadering van den 15 April 1875 werd intusschen ter kennis van den raad gebragt een schrijven van den heer dr. Lobrij de Bruijndaarbij een schrijven aanbiedende van den heer dr. H. van Capellereferendaris voor de geneeskundige zaken bij het ministerie van binuenlandsche zakenbetref fende het onderwijs in de gezondheidsleer aan de hoogere burgerschool voor meisjes (bl. 43). Bij de beraadslaging over het ontwerp verklaarde het ge achte raadslid, de heer Attemadat „de commissie ad hoe eenstemmig van oordeel was, dat van de gezondheidsleer geen afzonderlijk leervak moest worden gemaakt" (bl. 44). ZEd. deelde voorts mededat de heer Steyn Parvé in een schrijven verklaard had „geen voldoenden grond te vinden om voor de gezondheidsleer afzonderlijke uren te bestemmen" (bl. 44). Blijkens blad. 45 besprak spr. daarop de adressen die bij den raad waren ingekomen van practiserende genees- heeren in de provincie Frieslanddd. 20 Maart 1875als mede het adres dat als bijlage daaraan was toegevoegd van de geneesheeren dr. Lobrij de Bruijn en dr. M. J. Baart de la Faillewaarbij zij allen met redenen omkleed als hunnen wenscli te kennen gaven „dat onder de leervakken op de „hoogere burgerschool voor meisjes worde opgenomen „de gezondheidsleer van den mensch gegrond op en in „verband met de natuurleer van den mensch of physiologic." Voorts trad spr. in een betoog van de wenschelijkheid om de gezondheidsleer als leervak in het programma op te ne men en betoogde hij o. a., dat hij er zich niet mede konde vereenigen de intellectuele ontwikkeling ten koste van de ligchamelijke te ver te drijven. Men zoude de veredeling van den mensch in ligchamelijken zin zoodoende geheel op den achtergrond schuiven. Ten slotte stelde hij als amendement voor, om in art. 1 tu8schen de onderdeelen i en j in te lasschen „de gezond heidsleer" (bl. 46). Dit amendement werd aangenomen met 9 tegen 8 stemmen en alzoo de gezondheidsleer onder de leervakken opgenomen. In 1875 werd het tractement voor den eventueel te be noemen leeraar bepaald op 400. Burgemeester en wethouders deelen nu bij het in behan deling zijnde voorstel mede, dat blijkens missive van den 19 Julij j.l.de zienswijze der commissie van toezigt op het mid delbaar onderwijs is: „dat de ervaring genoegzaam heeft ge- „leerd, dat het behoud van de gezondheidsleer als leervak „niet is aan te bevelen, te minder omdat de leerares in de „plant en dierkunde uit den aard der zaak in de hoogere „klassen aan de leerlingen zal mededeelen, welke regelen zij „hebben te volgen in het belang der gezondheid," terwijl de heer inspecteur van het middelbaar onderwijs mede van oor deel is, dat de gezondheidsleer aan de leerares in de plant en dierkunde kan worden opgedragen. Ook burgemeester en wethouders zijn van hetzelfde ge voelen. Thans nadat de hygiene vijf jaren is gedoceerd, wordt door dat collegie een voorstel gedaan om de gezondheidsleer als leervak te doen vervallen en te voegen bij het leervak van natuurlijke historie. Aangezien spr. blijkens het zoo even aangevoerde steeds een voorstander is geweest, om de gezondheidsleer als leer vak op te nemendoet het hem leeddat èn de commissie van toezigt èn de heer inspecteur en eindelijk ook burge meester en wethouders er toe zijn overgegaan de hygiene als leervak te doen vervallen. Immers, voor zooverre hem bekend, heeft niemand ooit eenige aanmerkingen op dat onderwijs gemaakt, integendeel werd het eind-examen in dat vak ook steeds door zeer velen bij gewoond en was de commissie er over te vreden. Immers in haar verslag over 1876 (bl. 10) komt nog voor: „dat de Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 27 October 1881. „belangrijke voordragten over gezondheidsleer, die de heer „inspecteur van het geneeskundig staatstoezigt dr. Ali Cohen „op zich heeft willen nemenworden in den regel ook door „eenige leeraresseu zelve bijgewoond en verdienen de betoonde „belangstelling der toehoorderessen ten volle". Dat het onderwijs als leervak wel bevalt, behoeft volgens spr. geen betoog. Immers die lessen worden nooit verzuimd en nog nooit is er bij burgemeester en wethouders een ver zoek ingekomen, om vrijstelling te verleenen voor de bijwo ning van die lessen. Spr. zal zich overigens onthouden om de nuttigheid ja de noodzakelijkheid der gezondheidsleer aan te toonen. Neen hij wil thans geen betoog dat de gezondheidsleer vooral voor meisjes, voor toekomende huismoeders, eene wetenschap is, die niet mag verwaarloosd worden. In de beide zooeven genoemde adressen van heeren genees kundigen, benevens in de bekende brochure van onzen ge- achten stadgenoot, den heer dr. Lobry de Bruijn, „de la nécessité d'enseigner l'Hygiene aux jeunes gens" staat voor waar genoeg tot aanprijzing van het onderwerp. Alleen nog deze opmerking, dat moge welligt in volgende jaren veel van hetgeen men eens geleerd heeftworden ver geten, daaronder voorzeker niet behoort al wat omtrent de gezondheidsleer is geleerd. Het is om bovengemelde redenen dat spr. zich niet kan vereenigen met het door burgemeester en wethouders voorge stelde ten aanzien van het leervak „de gezondheidsleer" en indient navolgende amendementenstrekkende a. om in art. 1 van de ontwerp-verordening achter de woorden: „eene leerares in de dier- en plantkunde" te roijeren de woorden: „en in de gezondheidsleer" en om in dat artikel op te nemen: „een leeraar in de gezondheidsleer op eene jaarwedde van 400 b. om te doen vervallen art. 5 van de ontwerp-verorde ning luidende„Het onderwijs in de gezondheidsleer blijft „gedurende den cursus 1881/2 opgedragen aan den leeraar „die daarmede tot dusver tijdelijk is belast geweest". Aangezien dit laatste amendement en het eerste gedeelte van het andere geheel in verband staat met het voorstel om in art. 1 op te nemen „een leeraar in de gezondheidsleer" enz. geeft hij den voorzitter in overweging om eerst omtrent dit voorstel een besluit uit te lokken. De door den heer Bruinsma ingediende amendementen wor den ondersteund en komen alzoo in behandeling. De heer Duparc had bij de aanbieding van het onderwerpelijk voorstel niet anders gedacht, of er zouden voldoende argumenten voor zijn bijgebragt, b. v. dat het beter werd geoordeeld de ge zondheidsleer aan meisjes te doen onderwijzen door eene vrouw, zoo er daarvoor eene geschikte en bekwame vrouw ware te vinden, of dat, bij de wel eens gehoorde klagt over de veel heid der leervakken, de gezondheidsleer zou dienen te ver vallen. Zoodanige argumenten zouden ontegenzeggelijk waarde hebben gehad. Niets daarvan is echter in de stukken te lezen. Er wordt, de heer Bruinsma heeft de adviezen reeds gereleveerd, alleen gesproken van „ervaring". Maar, vraagt spr., van welke ervaring is hier sprake Wel hebben wij vroeger gedurende eenige tijd het voorregt mogen hebben een bekwaam geneesheer, in ons midden gezeten deel van de commissie van toezigt te zien uitmakendoch in geenerlei stuk, van die commissie tot den raad gekomen of hem overgelegdis ooit gebleken van het minder aanbevelenswaardige van het behoud der ge zondheidsleer als leervak aan de onderwerpelijke schoolen ook nu wordt daarvoor geen enkel feit aangevoerd. Het ar gument aan de ervaring ontleendbeteekent dus niets. Aan genomen echterdat de commissie de zaak juist inzagdan had men mogen verwachten een voorstel tot het doen ver vallen van de gezondheidsleer uit de rei der leervakken. Dit ware consequent geweest. Maar de commissie wil het vak behouden en het onderwijs er in opdragen aan de leerares in de plant- en dierkunde. Hoe komt de commissie er ech ter toeom aan die leerareswelke slechts in het bezit is van eene acte voor het middelbaar onderwijstengevolge van een examen in de beginselen der natuur-schei-plant- en dierkundede noodige bekwaamheid toe te kennen om aan de leerlingen te kunnen mededeelenwelke regelen zij heb ben op te volgen in het belang der gezondheid Met al den eerbied voor de talenten van de nieuwe onder wijzeres in de plant- en dierkundemoet spr. haar die be kwaamheid ontzeggen. Het is volgens spr.inderdaad eene ongerijmdheid om het onderwijs in de hygiène zoo maar ter loops bij eenige andere vakken te doen geven. Alsof de leer lingen thans eigenlijk niet reeds veel te weinig leeren van de natuurkundige wetenschappen en alsof niet zelfs een doc tor in de natuurkundige wetenschappen op wien burgemees ter en wethouders primitief het oog hadden gevestigd in de bewuste taak te kort zou schieten Als toch een gewoon medicus geen bijzondere studie van de zaak heeft gemaakt, is hij niet de man die hygiène kan onderwijzen. Te krach tiger geldt dit voor iemanddie slechts in de botanie of na tuurlijke historieen dat nog wel alléén in hare beginselen is geè'xamineerd. Men wil toch niet wel den naam behou den doch de zaak over boord werpen En wie zal al de zaken behandelendie volstrekt niet behooren tot het gebied van eeuig ander docent op de schoolb. v. de morbiliteit mortaliteit, beroepen, kleeding, woning, gezondheidsleer van den geesthet bewaren van het gezigtgehoor enz. enz. Moeijelijk zal de raad van Leeuwarden zijne houding kunnen verdedigen als hij nu opheft (want het onderwerpelijke voor stel staat zoo goed als met een voorstel tot opheffiug van het leervak gelijk wat hijom overwegende redenenvoor eenige jaren in het leven heeft geroepenterwijl in die re denen volstrekt geene verandering is gekomen. Integendeel, op het goed voorbeeld van Leeuwarden heeft men op verschei dene plaatsen hetzelfde ingevoerd. Op grond van het aangevoerde zal spr. zich verklaren vóór het amendement van den heer Bruinsma. De heer v. d. Scheer wil met een enkel woord verkla ren dat hij zich geheel kan aansluiten bij het denkbeeld van den heer Duparc. Voor hem is een opdragt voor het onder wijs in de gezondheidsleer aan eene leerares in de dier- en plantkunde gelijk aan eene opheffing er van. Al moge be doelde leerares nog zoo bekwaam zijn in de natuurleer van den mensch, al is zij geheel op de hoogte der spijsvertering, ademhalinghuiduitwaseming enz.haar ontbreekt de ken nis om hieruit de noodige toepassing te trekken op de spijs bereiding kleedingluchtverversching enz. Hiervoor is noo- dig physische-chemische- en medische wetenschap. De heer Minnema Buma kan zich minder goed ver eenigen met hetgeen door den heer Bruinsma is voorgesteld. Het heeft hem genoegen gedaan dat burgemeester en wet-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1881 | | pagina 3