118 erslag der handelingen van don gemeenteraad te Leeuwardenvan den 27 October 1881. houders in deze vergadering zijn gekomen met een voorstel niet tot afschaffing van het onderwijs in de gezondheidsleer, maar daartoe strekkende om de daarvoor noodige arbeids kracht over te brengen van een leeraar op eene leerares. Spr. afgaande op de resultaten van bedoeld onderwijs gebleken zoowel in 't algemeen uit de adviezen van den inspecteur en het schooltoezigtals ook hem persoonlijk uit zijne ervaring bij openbare examina ziet geenszins bezwaar in die over brenging. Hij gelooft zelfs dat vele van de door den heer v. d. Scheer zooeven opgenoemde onderwerpenzooals b. v. de kleedijde toebereiding van spijzen enz.beter door eene dame kunnen worden onderwezen dan door een leeraar. De haer v. d. Scheer moet in verband met hetgeen door den geachten voiigen spreker in het midden is gebragt op merken dat hij er op zich zelf niet tegen is dat het onder wijs in de gezondheidsleer aan eene dame wordt toevertrouwd, als deze dame daarvoor maar de noodige kennis bezit. Maar hij wil doen uitkomendat al is iemand wel bekend met de natuurleer van den menschdaarom heeft hij nog geen me dische kennis en deze is bepaald vereischte voor bedoeld on derwijs". De heer Dirks zou nog gaarne eenige inlichting ontvan gen. De heer Bruinsma heeft o. a. voorgesteld afzonderlijk een leeraar voor de gezondheidsleer in de verordening op te nemen op eene jaarwedde van ƒ400. Nu leest hij in art. 1 van de door burgemeester en wethouders voorgestelde veror dening dat er zal worden aangesteld eene leerares in de dier en plantkunde, op eene jaarwedde van ƒ1600. Is het mis schien nu de bedoeling om bij aanneming van het amendement van den heer Bruinsma deze jaarwedde te verlagen met ƒ400 De Voorzitter geeft hierop een ontkennend antwoord. Hij herinnertdat de leerares in de dier- en plantkunde is benoemd tengevolge de onlangs vastgestelde splitsing van het onderwijs in de natuurkundige wetenschappen. Aangezien die splitsing gepaard ging met eene belangrijke verhooging van jaarwedde, heeft men gemeend het tractement. toege kend voor het onderwijs in de gezondheidsleer wel te kunnen bespareninzonderheid daar zoowel de commissie van toezigt als de inspecteur m. o. bleken geen prijs te stellen op het behoud van een leervakdat volgens hunne ervaring geen belangrijke resultaten opleverde. De heer de la Faille heeft ook met bevreemding en leed wezen kennis genomen van het voorstel van burgemeester en wethoudersom het onderwijs in de gezondheidsleer te rege len zooals is voorgesteld. Ook hem is het voorgekomendat er voor zulk een radicalen maatregel gewigtige redenen moe ten bestaanomdatzooals de heer Bruinsma zooeven reeds teregt heeft opgemerktbij de oorspronkelijke regeling de ge zondheidsleer niet dan na rijp beraad als afzonderlijk leervak is opgenomen. Spr. gelooft dat het werkelijk van burgemees ter en wethouders geen ernst kan zijn om dat onderwijs zoo maar te voegen bij andere leervakken en op te dragen aan eene jeugdige leerares in plant- en dierkunde. Het deed hem dan ook genoegen zooeven uit den mond van den Voorzitter te mogen vernemen dat ook deze dan van dat onderwijs geen groote resultaten verwacht. En werkelijk zoodanige regeling zou met eene algeheele opheffing van de gezondheidsleer ge lijk staan. Er is immers niet weinig verschil tusschen dit vak en de plant- en dierkunde. Met minstens evenveel regt zou men het kunnen opdragen aan den leeraar in de natuur- en scheikundemaar spr. gelooft dat deze zich daarvoor wel zou wachten. Hij weet dan ook niet of de leerares in de dier en plantkunde zich ter zake reeds heeft verklaard. Gaarne zou hij hieromtrent van burgemeester en wethouderszoo mogelijk eenige inlichting ontvangenmaar mogt zij zich misschien reeds bereid hebben verklaard de gezondheidsleer te doceren, dan kan hij dat niet anders toeschrijven dan aan verregaande overschatting van eigen krachten. Hij is toch bepaald van meening, dat het onderwijs in de gezondheidsleer niet naar behooren kan worden gedoceerddan alleen door een genees kundige die van dat vak bepaald werkbepaalde studie heeft gemaakt en toegerust is met ervaring uit het dagelijksch leven. Vraagt men misschienwaarom menindien zulke hooge eischen moeten worden gestelder dan toe is ge komen om de gezondheidsleer in het programma der school van middelbaar onderwijs voor meisjes op te nemenhet was waarschijnlijk, omdat men had vernomen, dat er een man wasdie alle mogelijke geschiktheid had voor dat vak en die er als het ware voor leefde en genegen was het hier te onderwijzen. Dat was een gelukkige omstandigheiddie aan het destijds genomen raadsbesluit was ten goede geko men. En na de ervaringwaarop men de opheffing want spr. beschouwt het gedane voorstel als daaraan gelijk grondt. Die ervaring is deze, dat er op het tot dusverre gegeven onderwijs niets viel aan te merken. Spr. vraagt met den heer Duparc, hoe de commissie van toezigt op het mid delbaar onderwijs den moed heeft kunnen hebben om te verklaren, dat er geen behoefte meer bestaat aan het onder wijs in de gezondheidsleer en hoe de inspecteurzoowel als burgemeester en wethoudersdit hebben kunnen beamen De directrice is nog zoo goed geweest eene captatio benovo- lentia.' daaraan toe te voegen waaraan de betrokken digni taris wel geen behoefte zal gevoelen. Bepaalde redenen wor den door geen van allen voor de opheffing bijgebragt. Wenscht men op die bloote verklaring af te gaandan gelooft spr. met den heer Duparc dat de Raad een verkeerden stap zou doen. Zoolang geen voldoende redenen worden bijgebragt mag men niet van een eens na rijpen rade vastgesteld pro gramma afwijken. Het door den Voorzitter bijgebragt financieel motief kan z. i. als zoodanig niet gelden en in dezen geen voldoend ge- wigt in de schaal leggen. In verband met een en ander zal hij zich tegen het voor stel van burgemeester en wethouders verklaren om de ge zondheidsleer zoo klakkeloos als leervak te schrappen en gaarne ondersteunen hetgeen door den heer Bruinsma is voor gesteld. De heer Bruinsma wensclit op een paar opmerkingen van de heeren Duparc" en Minnema Buma te antwoorden. Het eerste geachte lid zegtdat spr. heeft gesproken van af schaffing dit is zeer juistwant wanneer men de gezond heidsleer opdraagt aan de leerares in de dier- en plantkunde, dan staat dit schier gelijk met geheele afschaffing. Z. i. is het dan niet eens een halve maatregel. Het geachte lid Minnema Buma beweerdedat bedoelde leerares zeer geschikt konde spreken over het toebereiden van spijzen deze opmerking is zeer juistde leerares zal zeer goed in staat zijn bij die gelegenheid om bv. aan de leerlin gen het onderscheid te toonen van dollekervel en keuken- kervel. De laatste wordt als soepgroente gebruikt en wel eens verwisseld met de eerstedie zeer vergiftigde eigen Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 27 October 1881.' 119 schappen bezit. Eveneens kan zij de leerlingen er op wijzen, dat soms de mosselen en garnalen een schadelijken invloed hebbenmaar veel verder kan zij niet gaan. Want dat men bv. niet mag koken in koperen vaatwerkdat niet vertind is of waarvan het vertinsel lood bevat, of dat men bij het in zouten van snijboonen geen centen in de kruik mag doen om ze groen te houdenbehoort tot de scheikunde. Evenmin kan zij spreken over de kleeding en bv. over de meer of mindere geleidbaarheid der kleedingstoffen door de warmtewant dit gedeelte behoort tot de natuurkunde. De heer van Harinxma thoe Slooten wenscht met een enkel woord zijne meening uiteen te zetten en wil be ginnen met een der laatste opmerkingen van den heer Duparc te refuteren. Dat geachte lid heeft beweerddat de houding van den Raad moeijelijk zal zijn te verdedigenindien hij zich met het voorstel van burgemeester en wethouders vereenigt. Spr. meentdat dit beweren niet juist is. Hij althans meent, dat die houding zeer gemakkelijk zal zijn te verdedigen en wel omdat bedoeld voorstel in overeenstemming is met de advie zen van de directrice der schoolde commissie van toezigt en van den inspecteur van het middelbaar onderwijsdie niet alleen hier, maar ook elders de gezondheidsleer heeft zien onderwijzen en de resultaten er van heeft leeren kennen. Waar bedoelde autoriteiten eenstemmig zijn in hun oordeel dat die resultaten vrij onbelangrijk zijn (en dit meent spr. uit hun advies te moeten opmaken) daar kan men van bur gemeester en wethouders geen ander voorstel verwachten dan is aangeboden en geen ander besluit dan door hen is voor gesteld. De houding van den Raad zal bij het nemen van zoodanig besluit niets te wenschen overlaten. Spr. moet er op wijzendatheeft hij het schrijven van den heer inspec teur goed begrepen het supprimeren van het hier bedoelde leervakjuist geen bezwaar bij dien ambtenaar ontmoeten zal. Deze zou zichblijkens zijn adviesdaarmede kunnen ver eenigen en indien hij nu niet werkelijk overtuigd was dat bedoeld vak tot geene belangrijke resultaten leidthoe zou hij dan tot zulk een advies komen In de tweede plaats wenscht hij kort terug te komen op de opmerking van den heer Bruinsmadat inzake het ouderwijs in de gezondheidsleer nooit aanmerkingen zijn gemaakt; gaarne erkent hij dit en hij gelooft datindien er iets goeds van dat onderwijs is te wachten, het dan alleen zal zijn, wanneer het wordt gegevenzooals dat hier plaats heeft. Allerminst is hier sprake van aanmerking op de wijze van doceeren. Waar verder door de heeren van der Scheer en Duparc aan de leerares in de dier- en plantkunde de bevoegdheid is ontzegd om on derwijs te geven in de gezondheidsleerwenscht spr. te vra gen door wieof van waar zijn die geachte leden aldus in gelicht Het dagelijksch bestuur baseert zijn voorstel op de inlichtingen van de autoriteitenwaaronder den inspecteur den chef van het middelbaar onderwijs in geheel ons land. Wanneer deze aan de bedoelde onderwijzeres de geschiktheid tet het geven van dit onderwijs toekentzal spr. die haar niet ontzeggen. Zij die dit doen betoonen zich plus ministriel que lo ministre. Handelt de Raad andersdan juist gelooft spr. is zijne houding moeijelijk te verdedigen. Hij voor zich zal dus stemmen voor het voorstel van burgemeester en wethou ders dat geheel gebaseerd is op de verstrekte adviezen hoewel spr. nog meer genegen zou zijnom het geheele leer vak te doen vervallen. De heer Duparc zegtdat het standpuntwaarop men zich plaatst bij de beoordeeling van eene zaak, gewoonlijk veel invloed heeft op die beoordeeling zelve. Zoo ook hier. De geachte vorige spreker en hij staan in deze zaak niet op hetzelfde standpunt en verschillen alzoo ook in hare beoordeeling. Hij zal echter niet in eene nadere uiteenzetting zijner meening treden, maar slechts doen opmerken dat die spreker met argumenten voor den dag is gekomen, waarvan niets in de overgelegde stukken is te vinden. Waarom het onderwijs in de gezondsleer verder niet zou zijn aan te bevelenblijkt volstrekt nietook niet uit het advies der commissie van toezigt op het middelbaar onderwijs. Daarin wordt toch slechts gezegd„dat de erva ring genoegzaam heeft geleerd dat het behoud van bedoeld onderwijs als afzonderlijk leervak niet aanbevelenswaardig is, te minder, zoo laat de commissie er op volgen, als eene leerares in plant- en dierkunde wordt aangesteld die uit den aard der zaak (en spr. wenscht op deze woorden te drukken) in de hoogere klassen aan de meisjes zal mededee- len de regelenwelke zij hebben op te volgen om gezond te kunnen leven." Blijkt nu hier uithetgeen door den heer v. Harinxma thoe Slooten wordt beweerd, dat de resultaten van het on derwijs in de gezondheidsleer zoo onbelangrijk zijn of blijkt dit misschien uit het voorstel van burgemeester en wet houders Wel hebben wij zoo juist moeten vernemen dat bij het dagelijksch bestuur de geldkwestie heeft gegolden maar spr. wenscht te vragen, of eene som van ƒ400 per jaar wel den doorslag mag geven bij eene zaak, waarvan het we zenlijke nut met niet één woordalthans niet in de over gelegde stukken is bestreden Daarenboven niet alleen door de heeren v. d. Scheerde la Faille en spr. is beweerddat de nieuwe leerares in de plant- en dierkunde onbevoegd is om onderwijs in de gezondheidsleer te gevenmaar ook door den Voorzitter zelf is erkenddat zij voor dat onderwijs in zijn oog niet de geschikte persoon was. De heer v. Ha rinxma thoe Slooten heeft gevraagd hoe weet men dit Spr. gelooft, dat het antwoord voor de hand ligt: omdat zij van bedoeld vak geen studie heeft gemaaktomdat iemanddie slechts in het bezit is van eene acte voor plant- en dierkunde en natuur- en scheikundeen dit nog alleen wat de begin selen betreftonmogelijk bekwaam kan worden geacht onder wijs te geven in een vakgeheel vreemd aan die vakken zooals ook reeds door den heer de la Faille zeer juist is op gemerkt. Volgens spr. zou men met evenveel regt de ge zondheidsleer door een der leeraressen in de FranscheDuit- sche of Engelsche taal kunnen doen onderwijzen. De heer d.0 la Faille zegtdat wanneer men de stukken behoorlijk in volgorde leestdan zeer goed is na te gaan hoe de kwestie is ontstaan. Zonneklaar blijkt dan hoe de zaak is geloopen. Volgens den eersten brief, gezonden aan de sommissie van toezigt op het middelbaar onderwijs is het denkbeeld uitge gaan van burgemeester en wethouders. Met dat denkbeeld heeft de commissie zich vercenigd en ook de inspecteur en de directrice der schoolzij hetwat deze laatste betreft dan ook schoorvoetend met het oog op den tegenwoordigen dignitaris. Argumenten zijn echter door geen van allen bij gebragt noch door de commissie van toezigtnoch door den inspecteur. Waar evenwel is geblekendat laatstgenoemde van den beginne af geen voorstander is geweest van de ge zondheidsleer en dat hij dat vak waarschijnlijk meer als een

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1881 | | pagina 4