130 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 3 November 1881. in zoo ongunstige verhouding tot andere toegangswegen staat, op afdoende wijze zal weten te verbeteren. De heer Duparc zegtdat de heer van Sloterdijck heeft gevraagd of de constructie van den weg wel goed is en dat de heer Brunger zich hierbij heeft aangesloten. Ook hij moet erkennendat de weg bij slechts eenigzins vochtig weder bijna totaal onbegaanbaar is. Maar dit kwaad zit niet altijd in de constructiemen treft het gewoonlijk aan op wegen die met laag geboomte zijn beplantomdat de wind er dan niet genoeg doorheen kan spelen. De Voorzitter wil gaarne de verzekering geven dat bur gemeester en wethouders al het mogelijke zullen doen om bij verbetering, deze van duurzamen aard te doen zijn. Echter betwijfelt hij of het collegie in verband met de opmerking van den heer Duparc wel tot rooijing van het houtgewas zal besluitenomdat het hier betreft een der schoonste wandel wegen welke de gemeente bezit. Nadat de heer C. W. A. Buma nog had gewezen op de door burgemeester en wethouders gegeven verzekering dat indien de tramweg niet in 1882 tot uitvoering komt de ver betering tot een volgend dienstjaar zal worden uitgesteld trekken rapporteurs hun voorstelom voor bedoelde verbete ring geen gelden uit te trekken, in, waarna volgno. 92 wordt vastgesteld zooals het door burgemeester en wethouders is voorgedragen. Bij volgno. 93 art. 2 van hoofdstuk IIIonderhoud van straten, pleinen, kaden, kolken, leuningen enz., zegt de heer van Sloterdijckdat hij met het oog op de memorie van beantwoording er aan twijfelt of burgemeester en wethouders wel goed ten opzigte van dit punt rapporteurs hebben be grepen. Het denkbeeld van dezen is toch nietom de wallen langs het oud gedeelte van den Grachtswal en langs het nieuwe gedeelte gelijk te makenmaar alleen ditdat de uitmonding van het riool zóóver worde overdekt als de meest inspringende walmuur toelaat. Het is rapporteurs te doenom ter plaatse wat meerdere rijbreedte te erlangen. De Voorzitter merkt op, dat men bij den hoek, welke dan zal worden verkregen doordien de walmuur niet in dezelfde rooilijn ligttoch altijd eenige beveiliging zal moeten maken. Hij gelooft overigens dat wel eenigemaar geen afdoende verbetering zal worden verkregen. Hierna wordt volgn. 93 onveranderd vastgesteld. Bij volgn. 94onderhoud van vaarten enz.verklaart de heer Duparc te erkennendat de behandeling der gemeen- te-begrooting niet de goede gelegenheid isom eene zaak als waarvan bij dit volgn. in het verslag van rapporteurs wordt gewaagdhet verbod tot uitlooziug van faecalia in grachten, principieel te behandelen. Voor zoodanig verbod moet men zijn gewapend met eene strafverordening. Indien hij zich nu bij de zaak zal neêrleggen, wil hij daardoor echter niet worden geacht te deelen in de motieven, tegen dergelijk verbod bijgebragt. Hij behoudt zich voorde zaak nader ter sprake te brengenter plaatse waar dit behoort. Hierna wordt volgn. 94 onveranderd vastgesteld. Volgn. 95, art. 4, onderhoud vau het plantsoen, leidt tot discussie. De heer van Sloterdijck moet bij dit art. wijzen op een misverstand dat blijkens de gedrukte stukkeu tusschen rap porteurs en burgemeester en wethouders bestaat. De sectiën meenden dat het verbeterd toezigt op het plantsoenwaarvan volgens de memorie van toelichting de noodzakelijkheid meer en meer blijktzou bestaan in politietoezigtin meerdere be scherming van het plantsoen tegen kwaadwilligenterwijl nu uit de memorie van beantwoording blijktdat burgemeester en wethouders dit niet op het oog hebben maar meer een beter toezigt op de plantkundige behandeling van het plant soen. Na de door burgemeester en wethouders ten dezen verstrekte inlichtingkan de opmerking van rapporteurs als vervallen worden beschouwd. Een enkel woord wenscht spr. overigens nog in het mid den te brengen ten opzigte van den Brink op het Blokhuis plein. Hetgeen daaromtrent in het verslag wordt gezegd heeft niet ten doel het rooijen van al de boomen daar ter plaatsedit was noch de bedoeling van het lid der sectie die de opmerking maaktenoch van rapporteursmaar meer het vellen van een drietal geenszins fraaije boomenwaardoor niet alleen gelegenheid voor een heesterperk zou ontstaan maar ook nog genoegzame speelruimte zou worden gelaten. Het hoofddoel was in dezen, het voorkomen ter plaatse wat aangenamer te maken. De Voorzitter geeft de verzekering, dat indien er iets kan worden gedaan om het Blokhuisplein wat ooglijker te maken burgemeester en wethouders gaarne daartoe zullen overgaan. Zij hebben echter bezwaar tegen een aanleg op de wijzeals die van het oude veemarktterrein. De heer Plantenga wenscht ook eene kleine opmerking te makenechter niet over den cijferpostmaar ten opzigte van het plantsoen op het oude veemarktterrein. Dat plant soen is werkelijk mooimaar er is tot dusver weinig van ge profiteerd. Hij gelooft dat de oorzaak hiervan is gelegen in de omstandigheiddat er in het hekwerk maar een uit- en ingang is. Men moet er nu bepaald rondloopen. Hij had zich dat iets anders voorgesteld en meer het denkbeeld van eene passagemet minstens twee uit- en ingangen. Hij ge looft dat wanneer men er door kan loopen er veel meer ge bruik van zal worden gemaakt dan tot dusver is geschied en beveelt daarom zijn denkbeeld burgemeester en wethouders in overweging aan. De Voorzitter verklaart, dat, zooals trouwens ook bij eene aandachtige beschouwing van het hek zal kunnen blijken, er gelegenheid bestaat 2 uit- en ingangen open te stellen maar dat het beter is geoordeeld voorshands slechts een toe gangshek in gebruik te stellen. De ontwerper van den aanleg, heeft, op grond zijner ervaring elders opgedaan, ver klaard dat er groet gevaar bestaat voor beschadiging van het plantsoen indien de aanleg als het ware eene passage wordt van de eene straat naar de andere. Dit neemt echter niet weg dat men later het denkbeeld van den heer Plantenga zal kunnen in overweging nemen. De heer Brunger wenscht de aandacht van burgemeester en weihouders nog te vestigen op het plekje grond achter het Harmoniegebouw. Thans verkeert dat in eenen zeer on- oogelijken toestand. Met weinige kosten zou daar misschien een betere toestand in het leven kunnen worden geroepen een toestand meer streelend en voor het wandelend publiek en voor de omwonenden. Nadat de Voorzitter had te kennen gegevendat de attentie van burgemeester en wethouders reeds op bedoelde Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 3 November 1881. 131 plek was gevestigd wordt volgno. 95 onveranderd vastgesteld, evenals ook volgno. 9697 98 en 99. De heer Bruinsma komt ter vergadering. Bij volgno. 100art. 9 onderhoud van torensverzoekt de heer van Eijsinga te worden ingelicht of de onlangs gewoed hebbende storm ook invloed heeft gehad op den sche ren stand van de Nieuwetoren. Nadat de Voorzitter hierop had geantwoorddat hoege naamd geen afwijking is geconstateerdzegt de heer v. d. Scheerdat de ongeregelde gang van het uurwerk in dien torenwaarop ook door rapporteurs is gewezenmeermalen de bewoners van den Grachtswal in groote ongelegenheid brengt en wel omdat de wachter van de Potmargebrug zich naar dat uurwerk regelt. Spr.een speciaal geval daarvan aangevendewelk geval des noodig door getuigen kan wor den gestaafd zou gaarne maatregelen ter voorkoming daarvan genomen zien. De Voorzitter kan omtrent het incident, waarvan de heer van der Scheer mededeeling deed geen voldoende ophelde ring geven. Echter zal indien blijktdat het uurwerk in den Nieuwetoren niet geregeld gaatde beursklok voor de tijd- regeling kunnen worden gevolgd. Men zal zich dan hier evenals te Arasterdam kunnen regelen naar den beurstijd. Hierna wordt volgno. 100 vastgesteld met dien verstande evenwel, dat het uitgetrokken bedrag ad ƒ1040 wordt ver hoogd met 3000 voor kosten van reparatie der Oldehoof zulks in overeenstemming met het daartoe door rapporteurs gedaan voorstel. Volgnos. 101 en 102 worden onveranderd vastgesteld. Omtrent volgno. 103 kosten der straatverlichting wordt dis cussie gevoerd. De heer Duparc wenscht in de eerste plaats er op te wij zen dat ook in 1876in de zittingwaarin de gemeente- begrooting werd behandelddoor burgemeester en wethouders een voorstel werd aangebragt tot verlaging van den gasprijs. Toen heeft men de verordening gewijzigd te gelijk met den cijferpost. Hij wil echter erkennendat. het thans van de gas- commissie ingekomen en aan den Raad medegedeelde voorstel van eene wijdere strekking is dan dat van 1876. Nu toch wil men de bepaling omtrent den prijs van het gas geheel uit de verordening laten ten einde te dien opzigte meer vrij te zijn en aan de verordening meer stabiliteit te geven. Toch gelooft hij dat men de onderdeelen a. en b. van dit artikel gerust kan vaststellen op de sommendoor burge meester en wethouders aangegeven, al zijn deze ook berekend naar een gasprijs lager dan die volgens de thans nog be staande bepalingen. Blijkt aldat men te laag heeft ge raamd hetgeen spr. echter ook bij een gasprijs van 8 cent per stère niet vreestdat het geval zal wordendan kan de post altijd in den loop des jaars worden verhoogd. Maar bovendien, wat is het geval? Wel blijkt uit de memorie van toelichtingdat bedoelde bedragen zijn berekend naar een gasprijs van 8 cent per stèremaar in de begrooting zelve wordt geen prijs genoemd. Spr. gelooft inderdaaaddat de Raaddoor den voorge stelden cijferpost aan te nemenzich niet zóó bindt als som migen wel meenen. Gaat men nu over tot verhoogingop grond dat de gasprijs thans nog 9 cent per stère bedraagt, dan zal het bij de wel eerlang te wachten verlaging van den gasprijs blijkendat men de begrooting onnoodig heeft gedrukt. Waar de gasfa briek jaar op jaar zulke belangrijke winsten oplevert, is het toch moeijelijk aan te nemendat de Raad den gasprijs van 9 cent per stère zal willen handhaven. De heer van Sloterdijck moet afgescheiden van de door rapporteurs in hun verslag bijgebragte argumenten nog op merken dat de Raad thans op lange na nog niet verkeert in de positie van 1876. Nu is er slechts medegedeeld, dat is ingekomen eene missive der gascommissie ten geleide van ontwerp-besluiten tot wijziging van den prijs waarvoor en de voorwaarden waaronder het gas uit de gemeentelijke gasfa briek wordt geleverd maar geenszins heeft men nogzooals toeneen bepaald voorstel van burgemeester en wethouders. Door dezen is zelfs nog geen besluit genomen. In dien stand van zaken komt het spr. beter voor om de betrokken posten uit te trekken op de cijfers daarvoor door rapporteurs voorgesteld dan op die voorgedragen door burge meester en wethouders. Het is beter dat men te hoog heeft geraamd dan te laag. Te hoog is voor burgemeester en wet houders niet lastig maar te laag wel degelijk. Daarenboven meent hij dat wenscht men al af te wijken van een steeds gehuldigd beginsel en zich nu reeds te regelen naar een gasprijs van 8 cent per stèredan zou het nog dienstig zijn om deze posten te laten zooals rapporteurs ze voorstellen. De post opbrengst der gasfabriek" zou dan de geschikste plaats zijn om omtrent het principe een besluit te nemen. De heer Dirks wilafgescheiden van alle andere beschou- schouwingen opmerkendat wanneer men uitgaat van het beginseldat ieder gasverbruiker moet betalen naar gelang der kwantiteit van het gas dat hij verbruikt, de som uitge trokken voor straatverlichting eigenlijk te laag isomdat volgens verklaring van den directeur der gasfabriek te Utrecht onze gaslantaarns in verbruik wel 20 a 25 procent te laag zijn gesteld. Dit acht hij niet billijk in verhouding tot de andere gas verbruikers. De heer Bruinsma deelt mededat te Utrecht wordt gerekend dat de straatlantaarns per uur verbranden 170 liter en alhier de groote gasvlam 140 liter en de kleine 108 liter. Overigens meent hij in bedenking te moeten geven om voor de vaststelling der begrooting-cijfersin principe te doen uit maken of op een gasprijs van 9 dan wel van 8 cent per stère moet worden gerekend. De Voorzitter acht het meer wenschelijk om het begin sel te doen uitmaken bij den post „opbrengst der gasfabriek". Den onderwerpelijken post zou hij dan tot zoolang willen aan houden. Den heer Troelstra komt het voordat sommige leden het bezwaar van rapporteursom nu reeds cijfers uit te trekkendie op een gasprijs van 8 cent per stère zijn geba seerd zullen deelen. In verband hiermede voorziet hij eene onzuivere stemming en zou hij wel in overweging willen ge ven om thans de cijfers maar volgens den bestaanden gas prijs vast te stellen en dan later een besluit te nemen tot wijziging der betrokken bepalingen. Wordt dan de prijs op 8 cent per stère bepaald en spr. is daar gansch niet tegen wanneer men bevoegd is den gasprijs naar omstandigheden te regelendan zal men nog altijd de begrooting kunnen wijzigen 4

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1881 | | pagina 4