ffi - m; 10 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 9 Februarij 1882. nerleiwet of verordening echter geeft den raad de bevoegdheid, zoodanige ontheffing te verleenen. Het verzoek moet der halve worden afgewezen. De raad late zich niet intimideren door de verklaring van adressant, dat hij ongenegen is te betalen en waarschijnlijk de gemeente een proces zal aandoen. Hij kan, wordt een dwangbevel tegen hem uitgevaardigddaartegen bij den regter in verzet komen, doch de raad lette er wel op, dat art. 15 der wet van 22 Mei 1845 Stblno. 22)bij art. 200 der gemeentewet op de invordering der plaatselijke belastingen toepasselijk verklaardgeen verzet toelaat tegen de wettigheid of de hoegrootheid van den aanslag. En die wettigheid staat hier, na de in het hoogste ressort door gedeputeerde staten gedane uitspraakvastterwijl omtrent de hoegrootheidhet bedrag van den aanslag, geen verschil bestaat. Alleen als de adressanthandelende volgens art. 7 der verordening, toch door burgemeester en wethouders afgewezen en hem daarna een dwangbevel beteekend werdalleen dan zouvolgens spr.een verzetmet het oog op de te dezer zake bestaande jurisprudentiewelligt met goed gevolg kunnen worden ingesteld. De raad behoeft zich dus geen vrees te laten aanjagen door het vooruitzigt op een regtsgeding. Hij heeft het adres te behandelenzooals het is liggendenl. als een verzoek om ontheffing, en als zoodanig moet het, naar sprs. overtui ging worden afgewezen. Op grond van het aangevoerde heeft hij de eer voor te stellen aan den adressant te kennen te geven 1. dat de raad niet bevoegd is hem de gevraagde ont heffing te verleenen 2. dat, indien hij vermeent regt te hebben op afschrijving van de door hem verschuldigde belastinglig zich daartoe ingevolge artikel 7 der verordening op de invordering dezer belasting en met inachtneming van het bij dat artikel voor- geschrevene tot burgemeester en wethouders zal hebben te wenden. De heer van Harinxma thoe Slooten zegt, dat, zooals door den heer Duparc reeds teregt is opgemerkthet verzoek zooals het is gedaanniet in de wet of verordening is gegrond. Intusschenburgemeester en wethouders hadden aan het eens ingekomen rekwest van adressant eene strekking toe te kennen en hoewelzooals wel meer gebeurt, verkeerd geadresseerdhebben zij gemeend dat het hier meer een ver zoek om afschrijving dan een verzoek om ontheffing was. Daarom hebben zij renvooi aan hun collegie voorgesteld. Zij werden in hunne meening krachtig versterktdoor de mede- deelingen van den Voorzitter omtrent een door dezen met den adressant mondeling gevoerd onderhoud. Het doet spr. zeer leed dat de Voorziter thans afwezig is. Vrij zeker zou deze nog eene belangrijke verduidelijking der zaak kunnen geven doch in weerwil hiervan gelooft hij na de mondelinge me- dedeelingen van den burgemeester te hebben gehoord, dat men gerust overeenkomstig het voorstel van burgemeester en wethouders kan besluiten. Het geldt hier een rekwest, dat verkeerd is geadresseerddat niet bij den raad maar bij bur gemeester en wethouders behoort. De raad heeft dus te be sluiten het aan laatstgenoemd collegie te zenden ten fine van beschikking. Het kon voor burgemeester en wethouders toch wel niet, om uit zich zeiven een aan den raad gerigt adres tot zich te nemen en daarop te beschikken. Nu weet spr. weldat ook het voorstel van den heer Du parc tot gevolg zal hebben dat de zaak bij burgemeester en wethouders komtmaar hij meent dat de door dezen voor gestelden omwegn.l. de afwijzing van het verzoekminder j noodig en wenschehjk is. Door een besluit tot renvooi van het rekwest aan burge- I meester en wethouders ten fine van beschikking zal niets worden gelaedeerd aan de wettigheid van den aanslag, al ware de zienswijze van den geachten vorigen spreker juist, dat het rekwest meer tegen den aanslag en het kohier zelve dan tegen de betaling gerigt is. De aanslag blijft geheel ongeschonden. Men staat hier voor twee voorstellenwelke tot hetzelfde resultaat zullen leidenmaar nu prefereert hij dat van bur gemeester en wethoudersomdat bij het andere een langere weg wordt bewandeld en men zichindien de rekwestrant aan het tweede lid van het voorstel van den heer Duparc niet voldoetdaarenboven nog bloot stelt aan de kansen van een proces. Summa summarum blijft hij het eerstgenoemde voorstel den raad aanbevelenals aanwijzende den eenvoudigsten weg tot afdoening der zaak. De heer Duparc moet terugkomen op het beweren van den geachten vorigen sprekerdat zijn voorstel langs een omweg tot hetzelfde doel als dat van burgemeester en wet houders leidt. Dit is minder juist. Geen stap meer zal men behoeven te doen. Immersal werd nuconform het voorstel van burgemeester en wethouders, besloten het stuk aan hun collegie te renvoijerendan zou dit daarop toch nog niet mogen beschikken in den aangegeven zin, Onmogelijk toch kan het ingekomen adres als een verzoek om afschrij ving worden behandeld omdat ergelijk spr. reeds deed uit komen niet bij is overgelegd eene kwitantie van reeds be taalde belasting. Overlegging daarvan is eene eerste voor waarde. Even als een reclamant tegen een aanslag in de directe belastingen in zijne reclame niet ontvankelijk wordt ver klaard als niet het blijk is geleverd van voldoening der ver schenen termijnenzoo zouden in het onderwerpelijk geval ook burgemeester en wethouders behooren te handelen. Spr. vraagt welke reden er voor den raad kan bestaan om zich te laten leiden door andere bedoelingen van den adressantindien het adres zelf de werkelijke bedoeling zoo duidelijk mogelijk uitdrukt Want nog eenshet adres is geenszins een verzoek om afschrijvingmaarzooals hij reeds vroeger opmerkteeen verzet tegen den aanslagdie eerst door den raad en later door gedeputeerde staten wettig is verklaard. Niets ware voor adressant eenvoudiger geweest dan om behoorlijk aan te toonendat hij geen 3 maanden in de gemeente heeft vertoefden zichmet het bewijs daarvan, ingevolge art. 7 der verordening op de invordering der be lasting te wenden tot burgemeester en wethouders. Doch hoe het zij een nieuw adres zal bepaald noodig zijn, want op het ingekomene zullen burgemeestersal werd het hun toegezondenom de aangevoerde motieven geen regt mogen doen. Spr. betwijfelt overigensof de adressant, waar hij slechts burgemeester en wethouders zal hebben aan te toonen, dat hij geen 3 maanden in de gemeente verbleef voor zich de kansen van een proces zal wagen. De heer van Sloterdijck aarzelt geenszinsom zich te verklaren voor het voor het voorstel van den heer Duparc. In tegenstelling van hetgeen door den heer van Harinxma Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 9 Februarij 1882. 11 me Slooten is opgemerktmeent hij dat dat voorstel juist en eenvoudigen en kortst mogelijken weg aanwijst. Het oorstel tot renvooi aan burgemeester en wethouders stemt nmers niet zoo overeen met den inhoud van het adres als at van den heer Duparc. In de eerste plaats is het adres erigt aan den raad en in de tweede plaats is het bepaald en verzoek om ontheffingondanks de nader gegeven mon- .elinge toelichting van adressant. Het mag toch worden aan- 'enomendat de rekwestrant genoegzame kennis van zaken lezit, om te weten dat een verzoek om afschrijving ten eer- iten aan [burgemeester en wethouders moet zijn gerigt en ten weeden dat verzoek ook duidelijk moet bevatten. En waar lij nu desniettegenstaande en buiten de verordening om zich ot den raad heeft gewend, daar acht spr. het ook wensche- ijk, dat de raad eene beschikking neemt. De heer Wiersma zegtdat hij als lid van het dagelijksch )estuur in dezen op een moeijelijk standpunt staatdaar hij seker zonder de mondelinge toelichting van den Voorzitter, ran. het gevoelen van de heeren Duparc en van Sloterdijck ;ou zijn. Waar bij den adressant toch voldoende kennis om- ;rent het adres en de inrigting van een verzoek om afschrij ving moet worden verwachtdaar komt men bij de inzage van het ingekomen rekwest tot de conclusiedat dit met eene bepaald andere bedoeling dan juist om afschrijving is ingezonden. Hiermede strijdt echter de mededeeling door den Voorzitter naar aanleiding van een mondeling onderhoud met den adressantvolgens welke afschrijving de bepaalde bedoe ling van deze zou zijnn.l. afschrijving op grond van art. 245 Ier gemeentewet. Zoo is het een hier met het ander in strijd. Het collegie heeft gemeend zich te moeten houden aan de inlichtingen, door den Voorzitter verstrekt en den korst mo gelijken weg te moeten kiezen tot afdoening der zaak. Hij erkent echter gaarnedat ook het voorstel van den heer Duparc tot afdoening zal leiden maar moet opmerken dat waar de adressant verklaart geen 3 maanden in de ge meente te hebben vertoefd en dus geen belasting volgens de gemeentewet verschuldigd is, hij ook geen kwitantie zal kun nen overleggen van betaling van hetgeen der gemeente toekomt. De zaak zal op beide wijzen in het reine kunnen komen, maar waar beide wijzen goed zijn, zou hij wenschen te handelen overeenkom stig de inlichtingen van den voorzitter. Hij kan ook niet inzien waarom men dit niet zou moeten doen. Wel weet hijdat de weg door den heer Duparc aangewezenmisschien wat meer in overeenstemming is met den letter van de wet, maar daartegenover staat ookdat men bij het volgen van dien weg den schijnspr. weet zeer goed dat het niet in werke lijkheid zoo is, van animositeit op zich laadt. Daarenboven zal men dan ook geheel ter zijde laten de verklaring van adressantdat afschrijving de bedoeling van zijn verzoek is. Waar het bepaald is aan te nemen, dat adressant geen 3 maan den in de gemeente heeft vertoefd daar zal men er toe moe ten komen den aanslag af te schrijven, en nu meent spr. dat de eenvoudigste weg om hiertoe te komen de gemakke lijkste en de beste is. Het is op dien grond, dat het dagelijksch bestuur renvooi aan hun collegie heeft voorgesteld. ï>e heer Duparc moet beginnen met te releveren het woord animositeitdoor den geachten vorigen spreker gebe zigd. Bij de beoordeeling dezer zaak heeft hij alleen gelet op de bepalingen der wet en verordening. Hij behandelt hier eene zaakgeenszins een persoonHij moet dan ook bij voorbaat protest aanteekenen tegen elke verkeerde gevolgtrekkingwelke zou kunnen worden gemaakt uit hetgeen door hem in het mid den is gebragt. Er is bij hem geen schijn, zelfs geen weer schijn van animositeit. Hij verlangt alleen de wet te hebben toegepastvooral ook in deze zaakomdat zezooals bekend eene geschiedenis heeft. De raad heeft eenmaal a gezegd hij moet ook h zeggen. Spr. is zelfs bereiddes noodshet geheele alphabet in deze zaak te doorloopen. De geachte vorige spr. heeft er op gewezendat de adressantmet het oog op art. 245 der gemeentewet, geen belasting behoefde te betalen en alzoo ook geen kwitantie behoeft over te leg gen doch spr. moet doen opmerkendat art. 7 der veror dening geen onderscheid maakt tusschen verzoeken om af schrijving ter zake van overlijden of vertrek of ter zake van korter verblijf dan drie maanden. De bepaling van bedoeld ar tikel is algemeen. Naar aanleiding van de betuiging van leedwezen door twee leden van het dagelijksch bestuur over de afwezigheid van den voorzitter, waardoor nu geen nadere toelichtingen kun nen worden verstrektwenscht spr. nog te verklarendat zelfsal had de adressant een nader adres ingezonden, waarin hij zijne bedoeling juist had omschrevenspr. nog het tegen woordige voorstel zou hebben gedaan. Ook dan nog zou hij niet hebben kunnen aannemendat het hier een verzoek om afschrijving betrof, zoolang niet eene kwitantie van reeds betaalde belasting ware overgelegd. Eindelijk lette men er opdat door spreker niet alleen afwijzing is voorgesteld maar bij het 2e lid tevens eene vingerwijzing aan adressant wordt gedaanhoe hij verder zal hebben te handelen De heer Wiersma merkt op, dat ten onregte uit het door hem gesprokene is afgeleid dat animositeit aan het voorstel van den heer Duparc ten grondslag ligt. Hij heeft zooeven alleen gezegddat er in dezen 2 wegen waren welke tot hetzelfde resultaat zouden leiden en dat het dagelijksch be stuur nu heeft gemeend dien te moeten kiezen welke het minst onaangenaam voor adressant is. Daarbij heeft hij op gemerkt dat men bij het inslaan van den anderen wegal- ligt den schijn van animositeit op zich zou ladenovertuigd als hij isdat hier van werkelijkheid geen sprake kan zijn. Tevens heeft hij zelfs verklaarddat hijzonder de monde linge toelichting van den Voorzitter, zich zeer wel met het gevoelen van de heeren Duparc en van Sloterdijck kan ver eenigen. Waar de heer Duparc zooeven heeft gezegd dat al ware er van adressant nog een nader adres ingekomen waarin hij zijne bedoeling tot afschrijving van zijnen aanslag nader omschreefhij nog het voorstel zou hebben gedaan dat thans door hem is ingedienddaar gelooft spreker gaarne dat die geachte spreker ea ipso niet hecht aan de monde linge toelichting van den Voorzitter, waaraan spr. voor zich wél hecht. Eindelijk moet hij nog even terug komen op het beweren van den heer Duparc als zoude de bedoeling van art. 9 der verordening op de invordering der belasting op het inkomen deze zijn dat in ieder geval eene kwitantie van reeds be taalde belasting moet worden overgelegd. Z. i. kan dit de bedoeling niet zijn. Immers de gemeentewet bepaalt in art. 245dat in de hoofdelijke omslagen of andere plaatselijke directe belastingen niet wordt bijgedragen door hemdie geen 3 maanden in de gemeente verbleef en waar de gemeentewet, die toch boven de plaatselijke verordening staat, alzoo be- W. 5P

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1882 | | pagina 2