Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 8 Junij 1882.
der maatschappij maar de commissie heeft daarop zelve bij
voorbaat reeds geantwoord. Immers in de premissen van haar
advies die de geachte spreker niet aanhaalt zegt zij „dat zij
als resultaat van het onderwijs wil beschouwen eene zekere
mate van kennisin het midden latende de vraagof van die
kennis later een nuttig gebruik zal worden gemaaktDat is
een harer hoofdprïemissen. De lieer de la Faille heeft gezegd,
dat de commissie van toezigt zich zou schuldig maken aan
animositeitmaar bij haar bestaat ten dezen geen animositeit;
het is hier slechts eene bestrijding der gezondheidsleer zooals
zij hier wordt onderwezen en dan op de gronden, vermeld
speciaal op pag. 12 van haar advies. Daar zegt zij o. a. „de
waarheid is in dezedat aan de leerlingen van de beide
klassenwaarover hier gesproken wordtonderwijs wordt ge
geven in 16 en 18 vakken gedurende 32 uur per week". Dat
vooral is de grond voor haren strijd en voor haar voornemen,
om te overwegen of misschien ook nog andere vakken kunnen
vervallen.
En gaat het beweren van den heer de la Faille opdat de
gezondheidsleer slechts iseen in toepassing brengen van
hetgeen vroeger van de natuurwetenschappelijke vakken is
geleerddan komt het spreker voordat het vroeger gedaan
voorstel om aan de docentendie die vakken onderwijzen
ook de wenken betreffende de toepassing daarvan over ts laten,
allezins reden van bestaan had. De dienaangaande heerschende
bedoelingin het advies van Octoberis geheel duidelijk na
de toelichting die in het tegenwoordige advies voorkomt.
Onverdiend is voorts het verwijtdat spr. meent van den
heer de la Faille verstaan te hebben, als zoude de commissie
onvoldoende hebben beantwoord het adres vau 44 ingezetenen,
wier dochters onderwijs aan de middelbare school voor meisjes
alhier genieten. Volstrekt is dat adres niet onbeantwoord
gebleven. De commissie kent er zelfs het meeste gewigt aan
toe. Immers uitdrukkelijk zegt zij in haar rapport „Indien
onze overtuiging niet vast stond dat in het belang der ge
zondheid van de leerlingen en in dat van het onderwijs elk
leervakdat niet tot een eenigzins belangrijk resultaat leidt
behoort te vervallenwij zouden genegen zijn bevonden om
tot behoud van het leervak te adviseren alleen op grond van
het uitgedrukt verlangen der ouderswier kinderen de school
bezoeken, al beschouwden wij het ook als een artikel van weelde".
Kennelijk is dus door haar dat adres gelezen en herlezen.
En wat nu de vraag van den heer van Goens betreft
waarom de commissieindien zij dan zoo van de wenschelijk-
heid van opheffing ook van andere vakken overtuigd isdan
nu maar niet met desbetreffende voorstellen voor den dag is
gekomen daarvoor verwijst hij naar de zoo even reeds door
hem gemaakte opmerking, dat men nu nog is in den cursus
1881/82 en dat nog niet aan de orde is de vaststelling van
het leerplan 1882/83. Daarenboven lette men er ook wel op,
dat geene bepaalde toezegging van voorstellen is gegevenj
maar dat men een en ander in ernstige overweging zou nemen.
Het geldt hier eene hoogst gewigtige en moeijelijke zaak
waartoe men misschien slechts geleidelijk zal kunnen geraken.
Spr. is begonnen met te zeggen dat de strijd die hier ge
voerd wordt niet is beperkt binnen deze zaal of binnen de
grachten van deze stad neen hij wordt gevoerd bij verschil*
linde beschaafde volken in Europa. Ook in Duitschland en
Engeland komt men tot de overtuigingdat te veel van het
jeugdig geslacht wordt gevergd. In Duitschland is het een
zekere Ilurtnmnn die als strijder optreedtin Engeland zekere
Joseph Payne en in ons land heeft zich aan het hoofd der
beweging gesteld juist een leeraar bij het middelbaar onder
wijs n 1. de heer J. A. Bientjes. In het weekblad „de Am
sterdammer" van 5 en 12 Maart dezes jaars en „de Gids"
van October 1881 wordt een gedeelte van zijnen strijd ge
vonden en ofschoon spr. den raad niet gaarne wil vermoeijen
met verschillende citaten, meent hij toch enkele aanhalingen
te moeten doen.
Zoo zegt de heer Hartmann o. a.„het gevolg is dat onze
kinderen overstelpt worden door schoolonderwijs privaatlessen
en huiswerkdat de som van hunnen arbeid dien des koop-
mans en des ambtenaars verre overtreffen en dien van den
fabrieksarbeider nabij komt."
De heer Bientjes schrijft o. a.„er is geen twijfel aan of
de toekomst van het middelbaar onderwijsindien het ten
minste niet spoedig doortastend wordt gereorganiseerd berust
bij de hoogere burgerscholen met driejarigen cursusomdat
bij die inrigtingen de meeste van bovengenoemde beschou
wingen worden gehuldigd en het publiek hetzij instinktmatig
hetzij uit overtuiging het heilzame van die beperkingen door
ziet en erkent", terwijl hij voortgaat: „men heeft de draag
kracht van den kinderlijken geest overschatde ontwikkeling
van zijn physieke krachten niet genoeg op den voorgrond
laten tredenhet multaniet het multum betracht."
Spr. wil eindigen met er op te wijzen dat die schrijver nog
aan het slot van zijn Gidsartikel zegt: „de pogingen toch,
die daar dagelijks worden aangewend om groud te bedekken
die niet bedekt kan worden om een vertoon van kennis te
makendie niet verleend kan wordenwaarvan onderwijzers
en leerlingen wetendat ze niet verleend wordten die elk
meisje zich heimelijk voorneemtonmiddellijk na haar huwe
lijk te verwaarloozen"en dat hij is geëindigd met een leer
plan te geven van 24 uur per week. Aangenomen nu, dat
de commissie van toezigt er niet toe komt om het onderwijs
in een der levende talen te laten varendan komt men hier
nog tot 28 zittende lesuren welk getal met het oog op den
leeftijd der leerlingen die juist veel zorg eischtwel hoog
is te noemen.
Den heer V. d. Scheer doet het genoegen dat niet nog
maals in deze vergadering besproken is het nut van het on
derwijs in de gezondheidsleer. In de verschillende adressen
is dit zoo juist uiteengezet. Hij blijft daarvan overtuigd en
is in die overtuiging geenszins geschokt door het advies der
commissie van toezigt op het middelbaar onderwijs. Die com
missie acht 1 uur per week onvoldoende maar spr. acht dien
tijd meer dan genoeg. De onbekendheid met het leervak heeft
waarschijnlijk de commissie tot hare meening geleid, dat een
uur per week niet genoeg zoude zijn. Het is, zoo als de
heer de la Faille teregt opmerkteslechts een in toepassing
brengen van wat men reeds vroeger heeft geleerd. Het zijn
meer besprekingen noodig tot aankweeking van liefde voor
alles wat de gezondheid en het behoud daarvan bevorderlijk
kan zijn en tevens noodig, opdat op lateren leeftijd de tal-
looze geschriften welke op dit gebied worden uitgegeven
niet geheel vruchteloos ter hand worden genomen.
Spr. dankt den heer v. Harinxma thoe Slooten voor het
geen door hem is medegedeeld in opzigt tot den gevoerd
wordenden strijd omtrent een te groot aantal lesuren. Hij
moet echter opmerkendat bij hem niet zoo zeer het bezwaar
gelegen is in het groot aantal lesurenmaar meer in het vele
huiswerk, waarmede de kinderen worden overladen. De ge-
Verslag der handelingen van den gemeenten
heele dag wordt bijna vereischtom behoorlijk het opgegeven
huiswerk af te maken. Daarenboven kan hij de verzekering
gevendat het onderwijs in de gezondheidsleer volstrekt geen
inspanning eischt van de leerlingen.
De heer Duparc acht zich genoopt om op enkele punten,
tot verdediging van het voorstel van burgemeester en wet
houders bijgebragt door twee leden van dat collegie en door
den heer van Sloterdijck, te antwoorden. Er is met nadruk
op gewezen, dat de commissie van toezigt, aan wier advies
burgemeester en wethouders zich refereren, vooral ook bij de
onderwerpelijke zaak, is geleid door de wenschelijkheid van
inkrimping der leervakken. Hetgeen daaromtrent in het
advies is vermeld, is echter zoo vaag, zoo onbestemd, dat
spr. althans zich niet vleit, dat spoedig voorstellen in dien zin
zullen worden gedaan. Wij zijn, zegt spr., immers reeds in
Junij, dus aan d*n vooravond van den nieuwen cussus, en,
indien het der commissie met eene nieuwe regeling der leer
vakken ernst wasdan had zij zeker daarvan thans reeds blijk
dienen te gegeven.
De heer van Harinxma thoe Slooten heeft gezegd, dat het
leerplan voor den cursus 1882/83 nog niet aan de orde is, maar
dit had toch reeds het geval moeten zijn, indien men wilde,
dat ieder zich vooraf behoorlijk zou kunnen voorbereiden. In
ieder geval had de commissie bij dit advies de meest geschikte
gelegenheid gehad tot het doen van verdere voorstellen.
Hij moet voorts doen opmerkendat de heer van Sloterdijck
hem verkeerd heeft verstaan, als deze meent, dat hij in den
beginne heeft te kennen gegevendat hij ook den leeraar
voor de gezondheidsleer omtrent het behoud van dat leervak
had wenschen te hebben gehoord. Hij sprak alléén van de
directrice der schoolendat dit niet is geschieddaarvan
maakt hij minder aan burgemeester en wethouders dan wel aan
de commissie van toezigt een verwijt. Het is volkomen waar,
dat men ook in onderwijs-zaken slechts de daarvoor benoemde
commissiën raadpleegt, maar bij de commissie van toezigt op
het lager onderwijs althans is het regel, om in zaken, waar
over zij niet zoo goed kan oordeelen als wel de hoofden der
scholendeze te raadplegen. Zóó had de commissie van toe
zigt in deze zaak ook behooren te handelen. Er is gezegd,
dat de commissie van toezigt op het middelbaar onderwijs
in haar midden twee leden teltdieals ware hetin de
dienst zijn vergrijsd, maar daar tegenover staat dat de andere
drie leden nog slechts kort als zoodanig in functie zijn. Die
hebben dus in ge<m geval met eenigen grond over de zaak
kunnen oordeelen. Zij hebben derhalve meer een autoriteits
geloof moeten omhelzenOok is door sommige sprekers
in navolging van de commissie van toezigt, gewaagd van
oppervlakkigheid van het onderwijs en er op gewezendat
zóódanig onderwijs meer schade dan voordeel doet. Is
dit echter hier werkelijk het geval, dan had de commissie
van toezigt wèl gedaan voor te stellen door inkrimping van
andere vakken of van het getal lesuren daarvanmeer tijd
beschikbaar te krijgen voor de gezondheidsleer. Maarals
de commissie dan zoo doordrongen was van de overtuiging,
dat het onderwijs in casu zoo oppervlakkig werd gegeven
hoe kwam zij er ten vorigen jare dan toe voor te stellen
datzelfde onderwijs aan een onbevoegde op te dragen, waar
door het zeker nog meer oppervlakkig zou zijn geworden
Zou het van haar standpunt dan niet rationeler zijn geweest
het leervak geheel te doen vervallen
Het is wel opmerkelijk hoe de commissie van toezigt en met
lad te Leeuwardenvan den 8 Junij 1882. 51
haar burgemeester en wethouders verklaren niets te willen
afdingen op de bekwaamheid van den tegenwoordigen leeraar
of op de wijze, waarop hij zijn taak behartigtde heer van Ha
rinxma thoe Slooten, lid van beide collegiesheeft zelfs ge
zegd dat men niet de minste grief tegen dien leeraar had
en toch heeft menofschoon geheel leek in het vakniet
kunnen besluiten, eens met dien leeraar zelf te spreken. Als
hoogst consientieus man, gelijk men dezen leeraar kent, zou
hij zeker niet hebben geschroomd, om, indien de tijd, die
aan de gezondheidsleer wordt besteed (want dit is de hoofd
grief) volgens hem werkelijk te kort was om tot eenig be»
langrijk resultaat te leiden, dat te verklaren. Ja, hij zou
in dat geval zeker reeds vroeger hebben gesproken.
De commissie van toezigt houde het spr. ten goedeals hij
de meening uitspreektdat zij van den beginne af tegen het
onderwijs in de gezondheidsleer een parti pris heeft gehad.
In 1875 toch heeft het reeds groote moeite gekost om dat
leervak in het programma op te nemenen, toen nu ten vo
rigen jare, bij de nieuwe regeling der jaarweddeneene goede
gelegenheid bestondom het leervak aan te vallenheeft de
commissie niet geschroomd het den genadeslag toe te brengen.
Ook de inspecteur was steeds een verklaard tegenstander van
het opnemen der gezondheidsleer in het programma der mid
delbare scholen voor meisjesmaar niettemin hebben verschei
dene gemeenteraden in den lande zich er niet aan ge
stoord, en, op het goede voorbeeld door Leeuwarden gegeven,
zij had in dezen de primeur, toch het leervak in het pro
gramma opgenomen. Zal nu Leeuwarden ook de primeur
hebben, om dat zoo hoogst nuttig geachte onderwijs weer af
te schaffen? Spr. hoopt het niet.
Op de klagt over overlading in veel opzigten van de her
senen der meisjes met allerlei onderwijs eindelijk, verlangt
spr. niets af te dingen. Zij geldt echter ook andere inrig
tingen van onderwijs hier en elders. Maar is 'tnu, vraagt
spr., niet opmerkelijkdat, terwijl het de geneeskundigen zijn
die hierover in de eerste plaats klagen, just zij het ook zijn,
die wel andere leervakken, maar niet de gezondheidsleer, al
wordt zij ook niet langer dan één uur in de week gegeven
hier willen doen vervallen De gevolgtrekking ligt voor de
handDe mannenhet allereerst bevoegd in dezen te oor
deelen zien indat de kennis der gezondheidsleer voor de
aanstaande vrouw van groot gewigt is en haar van veel prac-
tisch nut kan zijn in haar volgend leven. Eu hierin is volgens
spr. een reden te meer gelegen, om wel den raad van die
mannen en niet die van burgemeester en wethouders en de
commissie van toezigt te volgen.
De heer van Harinxma thoe Slooten zegtdat, waar
de heer Duparc zeer vaag en onbestemd noemthetgeen in
het advies der commissie van toezigt is gememoreerd omtrent
schrapping van leervakkenhij nogmaals moet opmerken, dat
die zaak thans niet aan de orde ismaar eerst laterbij de
behandeling van het leerplan. Spr. althans meentdat het
dan de geschikste gelegenheid is en moge de heer Duparc
er ook anders over denken hij gelooft dat de commissie vol
komen geregtvaardigd isom thans daaromtrent geene perti
nente voorstellen te doenmaar ernstige overweging toe te
zeggen.
De heer Duparc heeft er voorts met nadruk op gewezen
dat de commissie ten vorige jare heeft voorgesteldom het
onderwijs aan eene onbevoegde op te dragenmaarwanneer
men daaromtrent het rapport nagaatdan blijkt dit niet het