88 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 12 October 1882. 1. Voorstel van burgemeester en wethouders tot wijziging van de verordening op de heffing van het vergunningsregt wegens den kleinhandel in sterken drank. Het ontwerp besluit, dat bierbij den raad ter vaststelling wordt aangeboden, luidt: De raad der gemeente Leeuwarden, Overwegendedat de verordening op de heffing van het regt wegens vergunning tot verkoop van sterken drank in het klein, aanvulling behoeft. Gezien art. 6 van de wet van 28 Junij 1881 (St.bl. no. 97.) Besluit, behoudens 's konings goedkeuring, aan art. 14 dier verordening eene nieuwe alinea toe te voegen, luidende: Burgemeester en wethouders kunnen echter, indien hij, aan wien zij de in art. 1 bedoelde vergunning verleenden, gedu rende den loop van het vergunningsjaars de woningvoor welke de vergunning strekt met der woon verlaatmet zijne toestemming die vergunning aan een ander overdragen, zonder dat het regt op nieuw verschuldigd zal zijn. De heer Minnema Buma zoude gaarne billijkheidshalve met het voorstel van burgemeester en wethoudersin den vorm eenigzins gewijzigd, willen medegaan, zoo niet een wettig bezwaar daartegen bij hem was opgerezen, met het oog op de algemeene oeconomie en verschillende bepalingen der wet van 28 Junij 1881 tot regeling dezer materie. Burgemeester en wethouders stellen voor de vergunning, aan een bepaald persoon verleendaan een ander over te dragenzoo die per soon in den loop van het vergunningsjaar de woning, voor welke de vergunning geldt, met der woon verlaat, zulks zonder, dat het regt op nieuw verschuldigd zal zijn. Spr. wil voor een oogenblik daarlaten, dat de formulering van het voorstel en de plaatsing achter art. 14 der verordening in zijn oog minder gelukkig is, en, bij aanneming van het hoofdbeginsel, voor wijziging in aanmerking komt en zich bepalen tot aanvoering van eenige dubia tegen dat hoofdbe ginsel. Toetst men nu de teneur van dit voorstel aan de beginselen en de bepalingen der drankwet en meer in het bijzonder aan artt. 6 en 8, dan springt het in het oog, dat, bij aanneming van dat voorstel, de wet zoude worden uitgebreid en aange vuld en dat regt zal niemand'uwer aan den gemeenteraad willen toekennen. Bij art. 8 wordt gestatueerd, dat de vergunning gebonden is, uitsluitend aan den persoon des verzoekers en dus niet aan de woningwaarin het bedrijf wordt uitgeoefend en waarvoor de vergunning geldt. Dit is dus regelwaarop slechts 2 uitzonderingen zijn toe gelaten en wel door de bepaling: 1. dat de erfgenamen, en 2. dat een ander door den verzoeker of de wet daartoe ge roepen bij overlijden of tijdelijke onbevoegdheid het bedrijf ge durende het vergunningsjaar voortzet. De wetgever heeft, behoudens die beide uitzonderingenzoo streng vastgehouden aan den regel uitsluitend voor den persoon des verzoekers dat zelfs eene vraag in de kamer gedaanof ook niet de weduwe van den verzoeker onder de uitzonderingen konde worden op genomen door den minister sterk is bestreden en niet in de wet is geschreven. Aan die vergunning nu isin het stelsel der wetonaf scheidelijk verbonden en vastgeknoopt bij art. G een vergun ningsregt door de bepaling, dat de vergunning geen kracht heeft vóór de betaling van een vergunningsregtdoor den ge meenteraad vast te stellen. Wanneer dus iemand in den loop van een vergunningsjaar. zijn bedrijf verlaatbehoort zijne uitsluitend tot zijn persoon beperkte vergunning tot het verledene en de nieuwe bewoner van het betrokken perceelkan van de hem persoonlijk ver leende vergunning geen gebruik maken voor hij wederom het regt heeft betaald voor een vol jaarloopende van af de door hem in gebruik neming der localiteit. Hoe nu zijn die stellige wetsbepalingen te rijmen met het voorstel van burgemeester en wethouders die niet alleen do vergunning aan een ander willen overdrageneene over- dragt trouwens die de wet niet kent, maar zelfs in strijd is met het uitdrukkelijk bij art. G bepaaldevan den gemeente raad een besluit vragen om den tweeden bewoner in den loop van een vergunningsjaargebruik te laten maken van de verleende vergunning, zonder nieuwe betaling van het regt. Burgemeester en wethouders zeggen wel in de motieven van hun voorsteldat het hun onregtvaardig voorkomt twee maal voor dezelfde woning belasting te vorderen en dat men voor de moeijelijkheid wordt gesteld dat bij overdragt der zaak aan een gelastigdede strafregterlijke verantwoording blijft bij dengeendie haar niet behoort te dragenmaar zegt spr.het is ons allen bekend dat deze en soortgelijke bezwaren bij de behandeling van het wetsontwerp in de kamer breed zeer breed zijn uitgemeten en aldaar geheel op hunne plaats warenmaar tevens weten wij ook dat die bezwaren door de aanneming der wet behooren tot de historie en niet tot de beoordeeling van den actuelen toestand of tot de uitvoe ring van de verschillende bepalingen der wettelijke regeling. In het algemeen ook is het waar, dat in de algemeene oeconomie der dus genaamde draconische drankwet van billijkheids mo tieven geen sprake is wel het tegendeelals geboren uit den drang der omstandigheden. Teregt verklaarde dan ook in de kamer een groot voor stander der wettelijke regeling het volgende: „Ik ben de eerste om te erkennen, dat hier een zeer exceptionelen maatregel geldtdie alleen geregtvaardigd wordt door den exceptionelen toestand Tot de aanneming van een voorstel in den geest van het door burgemeester en wethouders ons aangebodenezal spr. niet kunnen medewerken en hij geloolt ook niet, behoudens beterdat op zoodanig besluit de koninklijke goedkeuring zoude worden verkregen. Het is toch reeds meermalen geblekendat de regering aau de beginselen der wet met hand en tand vasthoudt en niet toelaatdat daarop inbreuk worde gemaakt. De heer Duparc sluit zich geheel aan bij den geachten vorigen spreker. Het valt niet te ontkennen, dat de tegen woordige regelingalthans oppervlakkig beschouwdtot hard heid voor somrpigen aanleiding geeft of kan geven doch dit is nu eenmaal het gevolg van de drankwet. Het correctief, door burgemeester en wethouders voorgesteldzou nogtans volgens spr., in strijd zijn met art. 6, ie lid, dier wet, dat uitdrukkelijk bepaaltdat de vergunningin haar art. 1 be doeld geen kracht heeft vóór de betaling van het gemeen telijk vergunningsregt. Dat is de ratio van art. 6, le lid. Zonder betaling van het vergunningsregt dus ook geen regt, om van de vergunning gebruik te maken. De voorgestelde bepaling zou alzoo niet tot het beoogde effect kunnen leiden. Spr. citeert wat mr. Jacques Oppenheim die deze wet zoo uitnemend heeft gecommentarieerd, te dien aanzien aantee- kent. Men lette verder op art. 8 der wetvolgens welke de Verslag der handelingen van den gemeentera Vergadering van Donderdag 12 October 1882. Tegenwoordig 18 leden. Afwezig de heeren mr. W. J. v. Weideren baron Rengers, burgemeestermr. J. Dirks en G. H. Hommesde beide eerstgenoemden met kennisgeving. Voorzitterde heer J. J. Bruinsmaoudste wethouder. I. De notulen van de vorige op 28 September j.l. gehou den vergadering worden gelezen en goedgekeurd. II. Wordt ter tafel gebragt: 1. Het verslag der commissie van rapporteurs omtrent het onderzoek in de sectiën van de ontwerp-gemeentebegrooting dienst 1883. 2. Een voorstel van burgemeester en wethouders tot on- invorderbaarverklaring van schoolgelden. Burgemeester en wethouders stellen hierbij voorden ge meente-ontvanger te magtigen als oninvorderbaar in de ge meente-rekeningdienst 1882, te verantwoorden de school gelden tot een gezamenlijk bedrag ad ƒ28.75 gespecificeerd op de overgelegde lijst. 3. Een voorstel van burgemeester en wethouders tot wij ziging van de verordening, regelende de zamenstelling enz. der commissie van toezigt op het lager onderwijs. Dit voorstel strekt, om de tweede alinea van art. 5 der verordening, regelende de zamenstellinginrigting en bevoegd heid van de commissie van toezigt op het lager onderwijs (Gemeenteblad no. 23 van 1881) te wijzigen als volgt: „Zij ontvangt jaarlijks uit de gemeentekas eene som van „ƒ700, ter bestrijding van hare uilgaven." 4. Een voorstel van burgemeester en wethouders naar aan leiding van een adres van het R. C. parochiaal kerkbestuur van den H. Bonifacius tot afkoop van eene grondpacht. Hierbij wordt voorgesteld het verzoek van het Roomsch Catholiek parochiaal kerkbestuur van den Heiligen Bonifacius alhier in te willigen en mitsdien toestemming te verleenen tot afkoop van de grondpachtwaarmede het huis plaatselijk gekwoteerd Tweebaksmarktno. 46ten kadaster bekend gemeente Leéuwardenin sectie B no. 413ten voordeele van de gemeente Leeuwarden is bezwaard tot een zuiver be drag van 15 cent in het jaar en zulks tegen betaling van twintigmaal dat bedrag, zijnde ƒ3, onder voorwaarde: a. dat de rente, dit jaar verschijnende, nog door het kerk bestuur worde betaald; b. dat alle kosten op het koopcontract vallende, geene uit gezonderd ten zijnen laste komen. 5. Een voorstel van burgemeester en wethouders tot tijdelijke aanstelling van eene tweede onderwijzeres in de gymnastiek. Burgemeester en wethouders stellen hierbij voorter ad- sistentie van de onderwijzeres aan de tweede gymnastiekschool tijdelijk en wel voor den cursus 1882 83 aan te stellen mej. R. M. J. Biekart te Kampen, op eene bezoldiging van 650. 6. Een voorstel van burgemeester en wethouders naar aan leiding van een adres van de heeren A. S. Schaafsma c. s. om concessie voor den aanleg van een stoomtramweg binnen deze gemeente. De conclusie van dit voorstel luidt I. van heeren gédeputeerde staten magtigiug te vragen tot gemeenschappelijke regeling met de gemeentebesturen van HarlingenBarradeel en Menaldumadeel van den aanleg en de exploitatie van stoomtramwegen door de heeren A. S. Schaafsma c. s. te Harlingen Bijvoegsel beiioobende bij de Leeuwabdee Coueant. d te Leeuwardenvan den 12 October 1882. 85 II. aan de heeren Ate Sjoerds Schaafsma Johannes Schaaf sma aannemers, en Johannes Dirk van Esta Tjallingiifa- bïiekant, allen wonende te Harlingen, te berigten, dat het gemeentebestuur genegen is aan hen vergunning te verleenen om binnen deze gemeentelangs nader vast te stellen wegen, een stoomtram aan te leggen op dwarsliggersin aansluiting met de lijn van Harlingen over PietersbierumSexbierum Oosterbierum Tjummarum Minnertsga Berlikum Beetgum, BeetgumermolenMarssum naar Leeuwardenonder de bij het voorstel overgelegde voorwaarden. 7. Een voorstel van burgemeester en wethouders j strek kende tot uitloting van 2 obligatiën in de geldleening van 1853, groot ƒ147,000. 3 jj v 7i 1876, 108,000. 2 1877 76,000. 23 1865, 160,000, ten behoeve der gasfabriek aangegaan. 2 obligatiën in de geldleening van 1867 105,000, ten behoeve der gasfabriek aangegaan. 3 obligatiën in de geldleening van 187685,000, ten behoeve der gasfabriek aangegaan. 8. De begrooting van het nieuwe stads weeshuisdienst 1883. 9. Een adres van den heer P. Zeper Dz. om eervol ont slag als lid der commissie van administratie der stadsbank van leening. 10. Een adres van de vereeniging ter bevordering van volksgezondheidwaarbij adhaesie wordt betuigd in zake het verzoek omtrent de oprigting van een pare. vaccinogène en het daaromtrent door burg. en weth. gedaan voorstel. Wordt besloten het verslag, vermeld onder no. 1 te doen drukken als bij lagen tot het raadsverslagde voorstellenomschreven on der nos. 2 tot en met 7 ter visie te leggen om in eene vol gende vergadering te worden behandeldde begrooting ver meld onder no. 8 in handen te stellen ten fine van onderzoek en rapport in handen van de heeren v. EijsingaPlantenga en Brungerhet adresomschreven onder no. 9 ten fine van prae-advies in handen van burgemeester en wethouders en om op het adres vermeld onder no. 10 te letten bij de behandeling van het desbetreffend voorstel van burg. en weth III. Wordt medegedeeld: 1. Eene missive van den heer dr. N. Reeling Brouwer, hou dende berigt, dat wegens geringe belaugstelling na 1 No vember e. k. geen gebruik meer zal worden gemaakt van de verleende vergunningom in het beursgebouw oefeningen in het rolschaatsrijden te houden. 2. Dat voor de leden is ter visie gelegd eene missive van de raadscommissie voor de gasfabriek ten geleide van een financieel overzigt van die fabriek. 3. Dat door gedeputeerde staten is goedgekeurd het raads besluit om nog in dit jaar over te gaan tot de aanbesteding der stichting van een schoolgebouw aan den Oostersingel. 4. Dat bij openbare aanbesteding de levering van mo bilair voor verschillende scholen is gegundperceel 1 en 2 aau A. Nieuwland voor ƒ1266 en ƒ1427; perceel 3 aan H. Jansen en W. Altena voor ƒ1134, en perceel 4 aan A. Braaksma voor ƒ1304. 5. Eene missive van de raadscommissie voor de gemeente lijke gasfabriekgeleidende een aan den raad gerigt schrijven, naar aanleiding van de aan hem gedane mededeeling van het 23

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1882 | | pagina 2