86 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 12 October 1882. beslnit van burgemeester en wethouders -tot intrekking van het den 23 Maart aangeboden voorstel tot wij,.jging der ver ordening, regelende den werkkring der commissie voor de gasfabriek (bijlage no. 17 van het verslag der handelingen van den gemeenteraad.)' Naar aanleiding van een desbetreffend verzoek der gascom- missie stelt de Voorzitter voor, om dit stuk, evenals is geschied met het besluit van burgemeester en wethouders, waarop het betrekking heeft, te doen drukken in de bijlagen tot het raadsverslag. De heer van Sloterdijck merkt op, dat de raad moeije- lijk kan besluiten om een stuk te doen drukken, waarvan hij, zooals dit, den inhoud niet kent. Wel is de conductoire mis sive gelezenmaar niet het stuk zelve. Hij wenscht te vragen of dit misschien alleen loopt over die punte'n, waaromtrent burgemeester en wethouders nu dezer dagen het een en ander bij hun besluit tot intrekking der door hen indertijd voorge stelde nieuwe verordening voor de gascommissie in het midden hebben gebragt. Zoo ja, dan zou hij bepaald tegen drukken zijn. De Voorzitter merkt opdatwat nu is voorgesteld, wel meer gebeurt. Zooeven is nog door den raad besloten om het verslag der commissie van rapporteurs omtrent het onderzoek in de sectiën van de ontwerp-gemeentebegrooting, dienst 1883, als bijlage tot het verslag van 's raads handelingen te doen drukken en toch is ook dat verslag niet gelezen en kent de raad er den inhoud niet van. De heer van Sloterdijck acht deze vergelijking minder juist en niet gelukkig gekozen. Het verslag omtrent het on derzoek in de sectiën van de ontwerp-gemeentebegrooting voor 1883 is toch buiten kijf een stuk dat bij den raad behoort en dat steeds wordt gedrukt en waaromtrent men eigenlijk geen besluit tot drukken behoeft fe nemen maar is nu het stuk van de gascommissie ontvangen geheel betreffende de geschil len die tusschen deze commissie en burgemeester en wethou ders bestaan en waarvan gebleken is bij de behandeling van de thans door laatstgenoemden ingetrokken ontwerp verorde- dening, dan is he.t buiten kijf, dat zoodanig stuk niet bij den raad behoort en dus ook niet behoeft te worden gedrukt als bijlage tot het raadsverslag. De heer Duparc herinnert aan het organiek besluit van 1865 omtrent de openbaarmaking der handelingen van den gemeenteraed. Bij dat besluit is bepaald dat niet alleen alle ontwerp-verordeningen en reglementen, alvorens bij den raad in behandeling te worden gebragt, zullen worden gedrukt als bijlage tot het verslag van 's raads handelingenmaar voorts ook alle anderp stukkenwaarvan dit dienstig geoor deeld of door burgemeester en wethouders goedgevonden wordt. De opmerking van den heer van Sloterdijck dat men eigen lijk niet behoeft te besluiten tot het doen drukken van het verslag omtrent de ontwerp-gemeentebegrooting, is zeer juist. Het is zelfs dikwijls gebeurddat de raad zoodanig verslag vergezeld van de memorie van beantwoordingreeds in druk ontving, vóór dat de raad van die stukken kennis had be komen. Wat echter is hier het geval? Heden vóór 14 dagen Werd den raad bij monde van den voorzitter medegedeelddat burgemeester en wethouders bij gemotiveerd besluit, dat als bijlage tot het raadsverslag zou worden gedrukt, hadden in getrokken hun voorstel tot wijziging der verordering regelende den werkkring der vaste raadscommissie voor de gasfabriek. Een besluit tot het doen drukken is niet genomen door den raad. Toch hebben de leden, en niet alleen deze maar alle in gezetenen, die op de Leeuwarder Courant zijn geabonneerd, jl. Vrijdag het bedoelde gemotiveerd besluit in dim ontvangen. De commissie voor de gasfabriek nu heeft gemeend te moeten terugkomen., niet op de intrekking der verordening zelve, omdat dit eene zaak is, die geheel burgemeester en wethou ders aangaat, maar op de mededeelingenwelke dit collegie aan die intrekking deed voorafgaan. De commissie voor de gasfabriek heeft deze tot zich geno men en wenscht zich te verdedigen tegen de beschuldigingen die haar naar het hoofd zijn geworpen. Nu het gemotiveerd besluit van burgemeester en wethouders is 'gedrukt, wenscht zij, dat ook haar schrijven onder de bijlagen tot het verslag van 's raads handelingen wordt opgenomen. Spr. herhaalt, dat, met het oog op het besluit van 1865, de raad eigenlijk ook niet tot het doen drukken behoeft te be sluiten maar dat burgemeester en wethouders dit kunnen bevorderenzonder dat de raad daartoe een besluit heeft te nemen. De heer van Harinxma tlioa Slooten merkt op dat burgemeester en wethouders tot dusver geheel onbekend £ijn met het nog bij den voorzitter berustend stuk. Zij konden dus onmogelijk beoordeélen in hoever het drukken wenschelijk is. De heer Duparc zegt, dat het niet zijne bedoeling is, dat door burgemeester en wethouders staande deze vergadering reeds tot drukken zal worden beslotenHet stuk is bij geleidend schrijven gezonden aan den voorzitter van den raad deze heeft het hier ter tafel gebragt en nu zouden burge meester en wethouders in overeenstemming met den wensch der gascommissie kunnen handelen. De heer Wiersma merkt opdat niettegenstaande het be sluit tot intrekking van het voorstel tot wijziging der veror dening voor de' gascommissie van burgemeester en wethouders is uitgegaan, het antwoord daarop aan den raad is gerigt. Hij heeft volstrekt geen bezwaar tegen drukken, maar gelooft,, dat men hier staat voor een exceptioneel- geval. Een com missie van bijstand voor burgemeester en wethouders wendt zich hier toch geheel buiten laatst gemeld collegie om tot den raadBurgemeester en wethouders zijn geheel onbekend met den inhoud van het bedoelde stuk, ja wisten zelfs niet dat er een stuk was te wachten. Als zijn persoonlijken wensch wil hij dan ook verzoekendat het stuk in ieder geval vooraf worde gelezen. De heer Duparc moet den heer Wiersma doen opmerken, dat kommissiën van bijstand volstrekt niet alléén met burge meester en wethouders hebben te doenIngevolge artikel 56 der gemeentewetdient elke cömmissie niet alleen burge meester en wethoudersmaar ook den burgemeester en den gemeenteraad van berigt en raad over tot haren werkkring behoorende zaken. De heer van Sloterdijck zegt dat de opmerking die ge maakt is'dat ook niet is besloten tot het doen drukken van het gemotiveerd besluit tot intrekking van het voorstel van burgemeester en wethouders tot wijziging der verordening voor de gascommissie, in zoover juist isdat-het bedoelde stuk, blijkens het raadsverslag, door den voorzitter in de vorige ver- gadering is aangebragt met de mededeelingdat het ^ls bijlage tot het raadsverslag zal worden gedrukt. Spr. erkent, ook toen was de raad geheel met den inhoud onbekendmaar waar hij thans daarvan kennis heeft genomen en weet dat het schrijven der gascommissie nu ter tafel gebragt, geheel handelt Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 12 October 1882. fabrieken den omwonenden de gelegenheid te geven tegen de inwilliging van het verzoek bezwaren in te brengen. Immers het is hem vrij wel onverschillig of indien hij toch eene inrigting naast zich krijgt ah in dezen bedoeld., deze wordt gedreven door den persoon A of door den persoon B. Een en auder in verband met het tweeslachtig karakter der vergunning geeft z. i. genoegzame aanleiding om de zaak t§ beproeven. De heer van Sloterdijck opperde bezwaar tegen de bepaling dat de nieuwe vergunning zou worden verleend met toestem van den vroegeren concessionaris. In hetgeen daaromtrent werd gezegd is veel waarsmaar men verge te nietdat de oude vergunning dan toch in ieder geval zal moeten worden ingetrokken. Dit is.echter meer eene kwestie van redactie, die voor een goed deel reeds door het voorstel van den heer van Sloterdijck is uit den weg geruimd. Tegen de door dezen gewenschte verplaatsing bestaat bij spr. geen bezwaar. Alleen wil hij opmerken, dat art. 14 der verordeningwaar achter burgemeester en wethouders de door hen voorgestelde bepaling zouden willen doen volgen biet zoozeer betreft restitutie van het vergunningsregt als intrekking der vergunning en hare gevolgen. Yan daar dat het collegie die plaats voorstelde. Wil men echter met het oog op 6 art. der wetliever de voorgestelde bepaling laten volgen achter art. 1 der verordening, geenszins is hij daartegen. Ten slotte wenscht spr. nog even terug te komen op het beweren van den heer Duparcdat het regt wordt geheven voor een jaaren dat iederdie in dat jaar een kleinhandel begint, aan dat regt onderhevig is. Deze meening kan spr. niet deelenomdat de raad het bedrag van het regt vast stelt en dit voor elke localiteit slechts eens per jaar betaald wordt. In verband met een en ander blijft hij er bij dat men in dezen gerust een proef kan nemen. De heer Minnema Buma wenscht nog een enkel woord in het midden te brengen ter beantwoording van den heer van Sloterdijck. Dat geachte lid heeft gezegd, dat de beide vorige sprekers de vergunning en het vergunningsregt zaam- gekoppeld hebben. Dit is geheel juist en was noodig bij de vermelding van de algemeene oeconomie der wet. Het hoofdbezwaar is echter gelegen in art. 1. Dat artikel obsteert tegen de door burgemeester en wethouders voorge stelde bepaling. Duidelijk staat toch daarin te lezen, dat de vergunning geen kracht heeft vóór de 'betaling van het ver gunningsregt. Nu heeft de heer van Sloterdijck wel opge merkt dat dan in een jaar voor enkele localiteiten tweemaal vergunningsregt zal worden betaald, maar dit is geheel in den geest van den wetgever. Volgens hetgeen spr. citeert uit de memorie van toelichting der wet, was het juist de bedoeling van den minister: een nieuwe persoon eene nieuwe vergunning en eene nieuwe vergunning, nieuw regt. De wetgever heeft den raad de bevoegdheid gegeven van de kleinhandelaars in sterken drank eene belasting te heffen, doch deze belasting is geenszins eene gewone. Zij is in het leven geroepen om het getal drankhuizen en het drankver- bruik minder te maken, maar in geenen deele om de ge meenten financieel te helpen. Daarenboven is de bevoegd heid van den raad tot belastingheffing ook eene zeer beperkte. Hij moet zich bepalen tot de speling van 10 tot 25, welke de wet hem toelaat. Geenszins kan hij dus besluiten Wij stel len enkele personen vrij van het betalen van vergunnings regt of verminderen dit billijkheidshalve. De heer van Sloterdijok wenscht eene onjuiste opvat ting van het door hem gesprokene weg te nemen. De heer Duparc is terug gekomen op sprs. gezegdedat het de raad isdie het vergunningsregt vaststelt en dat hij het iszoo als spr. zich zou hebben uitgedrukt, die bepaalt of het en tot welk bedrag het geheven zal worden. Indien spr. werkelijk de woorden „of het" heeft gebruikt, dan is daarmede zijne be doeling niet geweest om uit te drukken 's raads bevoegdheid om in het geheel geen vergunningsregt te heffen. Kennelijk zou zulk een beweren in strijd zijn met art. 6. Hij heeft alleen willen te kennen gevendat hij het voorstel van bur gemeester en wethouders niet beschouwt als zoude het strek ken om in strijd met de wet voor een localiteit, waarin sterke drank in het klein wordt verkocht, geen vergunningsregt te heffenmaar om te voorkomendat voor een en dezelfde localiteit in een jaar tweemaal wordt betaald. Juist daarom wenscht spr. de voorgestelde bepaling ook niet achter art. 14 der verordening, maar achter art. 1. Door die plaatsing zal worden aangeduid dat de bepaling strekt om aan te geven het bedrag van het vergunningsregt dat per jaar voor iedere localiteit wordt geheven. Den heer van Harinxma thoe Slooten komt het voor, dat de voorlaatste spreker blijkens zijn beweren niet genoeg rekening houdt met het tweeslachtig karakter der vergunning. Naar spr. meent komt hier meer de vraag te pas is het regt betaald en zoo ja voor welke localiteitdan wel door wien is dat regt betaald. Zoo hecht de wet ook de hoegrootheid van het te betalen regt geheel aan de localiteit en het daar bestaande debiet, niet aan den persoon des verzoekers of aan zijne gegoedheid. De heer Troelstra meent zich te moeten scharen aan de zijde van hendie beweren dat hetgeen is voorgesteld niet in overeenstemming is met de letter en den geest der wet. Wanneer er sprake is van het niet 2 maal heffen van regt voor een en dezelfde localiteit in een jaardan zou er z. i. aan de personen, die in den loop des jaars met hunnen klein handel in sterken drank ophoudenrestitutie moeten worden gegeven. Dat zou het eenige rationele middel zijn om in het geval waarop door burgemeester en wethouders wordt gedoeld, te voorzien. Daarvoor kan niet in de plaats treden eene be palingwaardoor het eens betaalde vergunningsregt, althans voor een gedeelte, zou ten goede komen aan hem die op nieuw in de oude localiteit een kleinhandel in sterken drank begint. En nu het wettelijke der zaak. De nieuwe bewoner ver zoekt vergunning. Die vergunning wordt hem verleend over eenkomstig de voorschriften en nu staat er uitdrukkelijk in de wetdat zij wordt verleend voor een jaar en het vergnn- ningsregt dus ook voor een jaar moet worden betaald. Nu heeft de heer v. Harinxma wel beweerd, dat de vergunning meer regardeert de localiteit dan den bewonermaar in art. 8 der wet staat toch duidelijkdat zij wordt verleend voor de localiteiten, maar ook, dat zij behoudens de uitzonderingen in de laatste alinea van dat art. vermeld, uitsluitend ver leend wordt aan den persoon des verzoekers. Eindelijk nog de practische zijde der zaak waarop tot dus ver nog niet is gewezen. Er zijn geen vaste vergunnings- jaren. Immers, iemand die een kleinhandel in sterken drank wil beginnen, doet aanvraag om vergunning en met den datum, waarop die vergunning wordt verleend, begint zijn

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1882 | | pagina 3