92
erslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 12 October 1882.
vergunningsjaar. Het gevolg hiervan is, dat er nooit dubbel
regt voor een en dezelfde localiteit over een geheel jaar zal
worden geheven maar dat het meerder te ontvangen bedrag
zich meestal tot de helft van het dubbele zal reduceren, waar
door natuurlijk ook de onbillijkheid waarop gewezen is veel
verminderd.
De heer van Harinxma thoe Slooten moet opmerken,
dat hij niet de vergunning wil hechten aan de localiteiten
waarvoor ze is verleend maar het vergunnmgsregt. Hij weet
zeer goed, dat de vergunning uitsluitend geldt voor den per
soon des verzoekers.
Hierna wordt het amendement van den heer van Sloterdijck
door burgemeester en wethouders overgenomen zoodat thans
door dat collegie wordt voorgesteld vast te stellen navolgend
ontwerp-besluit
De raad der gemeente Leeuwarden
Overwegende, dat de verordening op de heffing van het
regt wegens vergunning tot verkoop van sterken drank in het
klein aanvulling behoeft.
Gezien art. 6 van de wet van 28 Junij 1881 (Stbl. no. 97.)
Besluitbehoudens 's konings goedkeuringaan art. 1 eene
nieuwe alinea toe te voegenluidende
„Indien in den loop van een vergunningsjaar eene tweede
of verdere vergunning wordt verleend voor eene localiteit
terzake waarvan het vergunningsregt over dat jaar reeds is
betaald, wordt geen nieuw vergunningsregt over dat jaar voor
het in die localiteit verkoopen van sterken drank in het klein
geheveh".''
Met 10 tegen 8 stemmen verklaart de raad zich tegen dit
besluit. Voor stemden de lieeren BruinsmaAndre®, Wier-
sma van Eijsinga van Sloterdijck van Harinxma thoe Sloo
ten van Goens en de la Faille
2. Voorstel van burgemeester en wethouders tot wijziging
der verordeningregelende de heffing van schoolgeld aan het
gymnasium.
Het ontwerp-besluitdat hierbij den raad ter vaststelling
wordt aangebodenluidt als volgt
De raad der gemeente Leeuwarden
Overwegendedat het wenschelijk is om de verordening
regelende de heffing van schoolgelden voor onderwijs aan het
gymnasium vastgesteld den 30 December 1878 goedgekeurd
bij koninklijk besluit van 23 Januarij 1879, no. 21, te wijzigen.
Gelet op art. 24 der wet op het hooger onderwijs van 28
April 1876 (Staatsblad no. 102.)
Besluit
aan art. 1 van de verordeningregelende de heffing van
schoolgeld voor onderwijs aan het gymnasium (Gemeenteblad
no. 5 van 1879) toe te voegen de volgende slotalinea: „wan
neer twee of meer leerlingen uit een gezin tegelijk het gym
nasium bezoeken is voor den tweeden en iederen verderen
leerling de helft verschuldigd van het schoolgeld hierboven
bepaald."
De heer van Sloterdijck zegtdat het slot van de hier
bedoelde vei ordening natuurlijk bevat den datum, waarop
dit besluit in werking treedt. Hij achc het echter voor bur
gemeester en wethouders van belang dat de raad uitspreke
of het zijne bedoeling is de voorgestelde verandering van het
schoolgeld te doen ingaan met het begin van het volgende
jaardan reeds met het loopende kwartaal.
De heer Minnema Buma zou er, met het oog op de
gemeente-begrootingvoor zijn, dat het besluit tot wijziging
in werking treedt 1 Januarij e. k. Het bedragdat eventueel
aan schoolgeld minder zal worden ontvangen is begroot op
ƒ250 a ƒ260. Dit is nog al een vrij belangrijk verschil,
datwerd het besluit ook reeds voor het loopende kwartaal
in toepassing gebragtalligt op wijziging der gemeente-be
grooting wat dit artikel betreft, van invloed zoude kunnen zijn.
Nadat de Voorzitter had verklaard dat hef ook de be
doeling van het dagelijksch bestuur isde wijziging met J.
Januarij e.k. te doen ingaan, wordt het voorgesteld ontwerp
besluit zonder hoofdelijke stemming vastgesteld.
3. Benoeming van een onderwijzer aan gemeenteschool no 6,
(vacature O. Sijtstra).
Voorgedragen worden
1. Egbertus Meijer te Leeuwarden,
2. Douwe Berger te Streefkerk, en
3. Jan Langeraap te Bovenknijpe.
Eerstgenoemde wordt met algemeene stemmen tot boven
vermelde betrekking benoemd.
4. Voorstel van burgemeester en wethouders tot wijziging
der gemeentebegrootingdienst 1882.
(Zie bijlage nos. 14, 16 en 18 van het verslag van's raads
handelingen 1882.
De heer van Sloterdijck zegtdat hij in verband
met de memorie van beantwoording door burgemeester en
wethouders opgemaakt naar aanleiding van het door de com
missie omtrent de voorgestelde wijziging uitgebragt rapport
eene opmerking in het midden meent te moeten brengen
omtrent een punt. dat z. i. de geheele zaak beheerschj; en
oorzaak is van het verschil van zienswijze omtrent sommige
posten tusschen burgemeester en w ethouders en de commissie.
Die opmerking lost zich op in de vraag is de in de outwerp
wijziging opgenomen leening te beschouwen als een gedeelte
van die, waartoe in 1880 werd besloten? Kan op die vraag
een bevestigend .antwoord worden gegeven, dan erkent spr. en
zeker ook de medeleden der commissie, dat het minder houding
heeft die leening met ƒ5000 te verminderen en het beter is,
dat bedrag maar onder de uitgaaf te brengen. Dan kunnen
de opmerkingen van de commissie omtrent den post „terug
gave voor ontheffingen op de plaatselijke directe belasting"
en den post voor onvoorziene uitgaven als vervallen wrorden
beschouwd. Is echter het tegendeel het gevalnl. dat de
bedoelde vraag in ontkennenden zin moet worden beant
woord dan blijft de commissie daarbijzijnde de voer die
posten voorgestelde verhooging der commissie minder noedig
voorgekomen. Dan is het beter de leening met een bedrag
van ƒ5000 te verminderen. Het bedrag voor ontheffingen
van plaatselijke belastingen is toch primitief al vrij hoog ge
steld. Daarenboven is door burgemeester en wethouders voor
de verhooging van dezen post ook niet behoorlijk de nood
zakelijkheid aangetoond. Er is niet in het licht gesteld dat
er werkelijk behoefte aan verhooging bestaat. Eerst dan
wanneer men zeker weet, dat de som die op de begrootin^
gesteld is ontoereikend is om al de ontheffingen te bestrij
den zal tot verhooging dienen te worden overgegaan. Men
moet niet vergetendat het bedrag der ontheffingen afhan
kelijk is niet alleen van de beschikkingen op de reclames
maar ook van de betaling der termijnen. En wat dit laatste
betreftspr. gelooftdatbij de bekendheid dat men over
het algemeen niet vlijtig is in het belasting betalener nog
geen belangrijke som voor ontheffingen noodig zal zijn. Hij
Verslag der handelingen van den' gemeenteraf
vergunning uitsluitend geldt niet alleen voor de daarin ver
melde localiteitenmaarbehoudens dehier echter niet be
staande, uitzonderingen in het 2e lid van dat artikel vermeld,
ook voor den persoon des verzoekers.
Indien de persoon aan wien de vergunning is verleend
er niet verder gebruik van wil makenis dit geheel zijne
zaak. In den zin der wet kan dit echter in geen enkel op-
zigt worden ingeroepen voor of door een anderdie in de
zelfde localiteit sterken drank in het klein verlangt te verkoopen.
Dan is er een nieuwe persoonomtrent wien geheel moet
worden gehandeld zooals met den eersten verzoeker is geschied
Spr. vreest zelfs, dat, werd de voorgestelde bepaling vast
gesteld en waaraan hij nogtans twijfeltdoor den Koning
goedgekeurd daaruit voor den betrokken persoon wel eens
nadeelige gevolgen konden voortvloeijen. De vergunniug is,
gelijk spr.met het oog op de wet reeds deed uitkomen
eerst van kracht, nadat het vergunningsregt is betaaldHier
evenwel zou dat regt niet worden betaald. Nu lette de raad
op. art. 16sub 1 der wetwaarbij straf wordt bedreigd
tegen hem die zonder de vereischte vergunning sterken drank
in het klein verkoopt enz. Als de ambtenaren, met het op
sporen van de overtredingen der drankwet belastzouden
zien sterken drank verkoopen door iemand, die niet het be
wijs kan leveren, dat het vergunningsregt door hem is be
taald zij zoudennaar het gevoelen van spr.hem kunnen
beschouwen als te verkoopen zonder vergunning, omdat de
allereerste voorwaarde, welke de wet aan het van kracht
zijn der vergunning verbindt, betaling van het vergunnings
regt, hiër niet aanwezig is. Opmaken van proces-verbaal
zou niet achterwege blijven en waarschijnlijk zou eene
veroordeeling volgen, ofschoon de persoon in kwestie ge
heel ter goeder trouw was; de plaatselijke verordening zelve
stelde hem van betaling vrij. Zonder het te willen, zou de
raad dus de menschen er laten „inloopen", gelijk men het noemt
Afgescheiden echter hiervan is het hoofdmotief van spr., als
hij tegen het voorstel zal stemmendat de raadmet het oog
op de wet, niet kan bepalen, dat slechts eenmaal in een jaar
regt is verschuldigd voor dezelfde localiteit, al wordt voor
die localiteit meer dan één vergunning verleend. Van iederen
nieuwen verkooper moet, krachtens artt. 6 en 8, een nieuw
regt worden gevorderd. Dat moge, gelijk burgemeester
en wethouders zeggen, niet billijk zijn, en dit is dan ook de
aanleiding tot hun voorstel, de wet, door den geachten eersten
spreker niet ten onregte genoemd eene Draconische wetis
.nu eenmaal niet anders.
Spr. heeft er over nagedacht, of de onbillijkheid niet zou zijn
uit den weg te ruimen door een ander middelnl. door aan den
eersten verkooper restitutie van het bedoelde regt toe te kennen,
maar toen hij naar eene formule hiervoor zocht, bleek het hem al
spoedig, dat dit middel evenmin in de wet paste, al zou het
er niet zoo lijnregt mede strijden, als het voorstel van bur
gemeester en wethouders.
Spr. heeft nog andere bezwaren tegen het voorstel, zooals
het ligt. Daarbij willen burgemeester en wethouders zich door
den raad bevoegd laten verklaren, de aan iemand verleende
vergunning aan een ander over te dragen. Geen enkel artikel
der drankwet nogtans geeft den raad daartoe het regt. Al wat
het verleenen van vergunning betreft heeft de wet zelve ge
regeld, dc raad kan daaromtrent niets voorschrijven. Deed
hij het, hij zou de wet uitbreiden.
Bovendien, overdragt van vergunning kent de wet niet.
I te Leeuwardenvan den 12 October 1882. 89
Ieder nieuwe verzoeker staat op zich-zelfgeheel afgescheiden
van den persoonaan wien vóór hem voor dezelfde localiteit
vergunning is verleend. In elk geval zou eene bepaling als
deze, ook al liet de wet haar toe, des neen, niet op hare
plaats zijn in eene verordening als de onderwerpelijke, welke
slechts liet vergunnigsre^ regelt.
Ook zou eene bepaling als de voorgestelde strijden met
artt. 5 en 11 der wet. Terwijl het eerstgemeld artikel zekere
procesorde voorschrijftwelke in casu niet zou worden in acht
genomen, geeft art. 11 de bevoegdheid aan den belangheb
bende om tegen de weigering en aan den burgemeester om
tegen het verleenen der vergunning bij ged. stateu in beroep
te komen. Het is dus zeer wel denkbaar, dat, indien er eens
eene vergunning werd verleend, waartoe de burgemeester niet
had medegewerkt, deze beroep bij ged. staten zou instellen,
in welk geval het hoogst twijfelachtig zou zijn, of ged. staten
wel de wettigheid van eene bepaling als de voorgestelde zouden
erkennen.
Eindelijk nog wijst spr. er op, dat in het voorstel ten on
regte wordt gesproken van woning. Men leze de geheele wet
na, nergens zal men er dit woord in vinden, maar wel
localiteit.
De heer van Sloterdijck kan niet deelen het wettelijk
bezwaar door de beide vorige sprekers in het midden gebragt.
De wijzigingwelke thaus door burgemeester en wethouders
wordt voorgesteldbeschouwt hij niet als eene uitbreiding der
exceptiën op de persoonlijkheid der vergunningwant uit
drukkelijk wordt in het voorstel gezegddat eene nieuwe ver
gunning zal worden verleend. Het is hier louter maar vrij
stelling om het regt voor hetzelfde jaar voor de 2e maal te
betalen. De lieeren Minnema Buma en Duparc hechten de
bepalingen der wet omtrent de persoonlijkheid der vergun
ning en het betalen van het vergunningsregt aan elkander en
spr. wil erkennen niet geheel ten onregtemaar naar zijne
meeningtoch wat te sterk. Wat toch zegt de wet dit
dat de vergunning geen kracht heeftalvorens niet is betaald
het door den gemeenteraad vast te stellen vergunningsregt.
Niet staat erdat zij geen kracht heeft voor hemdie geen
vergunningsregt heeft betaald. Juist wanneer men het voet
spoor volgt door de beide vorige sprekers aangegevenzal
men in strijd met de wet komen. Immersdan zal 2 maal
het vergunningsregt worden betaald en nu vergete men niet,
dat dit regt, volgens de wet kunnende variëren tusschen ƒ10
en ƒ25 per ƒ100 geschatte huurwaarde, hier tot. het maxi
mum is opgevoerd. Wanneer men nu wildat 2 maal het
vergunningsregt zal worden betaald dan juist zal er strijd
met de wet komen. Want dan zal men in werkelijkheid
50 per ƒ100 geschatte huurwaarde van sommige localen
heften. Spr. gelooft, dat reeds dit een afdoend motief is
voor het bewerendat het door burgemeester en wethouders
voorgestelde niet in strijd is met de wet.
Maar al deelt hij niet de wettelijke bezwaren hier bijge-
bragttoch bestaat er bij spr. ook bezwaar tegen het voor
stel van burgemeester en wethouders zooals het is gedaan
In de eerste plaats betreft dit de termen waarin het voorstel
is vervat en waaromtrent de heer Duparc ook reeds een en
ander in het midden heeft gebragtwaarbij hij zich wel kan
aansluiten
Burgemeester en wethouders inserreren hier ecnige woorden,
waaruit is af te leidendat de overdragt der vergunning zal
geschieden met goedkeuring of toestemming van den persoon,