94 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 12 October 1882. aannemers van het beurs-waaggebouwwegens meer en min der werk dan bij het bestek bepaald was, en uit te trekken op 2304.94, wordt, als door burgemeester en wethouders overgenomenzonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Om trent dat, betreffende volgn. 208, hoofdst. VII, afd. V, art. 3, „teruggave voor ontheffingen op de plaatselijke directe be lasting" en strekkende om de voor dien post voorgestelde verhooging ad ƒ1000 niet aan te nemen, staken do stemmen met 9 tegen 9. Voor stemden de heeren: Minnema Buma, Oosterhoff, Plantenga, Duparc van Eijsinga van Sloterdijck, Brunger, van Goens en de la Faille. Het voorstel om de door burgemeester en wethouders voor gedragen verhooging met 4000 van den post voor onvoor ziene uitgavenvolgu. 233niet aan te nemen leidt nog nader tot discussie. Den heer Minnema Buma is het uit de toelichting niet kunnen blijkenof deze verhooging wel bepaald noodig is. Misschien is het wel het gevalmaar dan moest dit ook zijn aangetoönd. Gaarne zou spr. een opgaaf gehad hebben over hoe v^el van het primitief toegestaan bedrag ad 10,500 nu reeds is beschikt. Zoodanige opgaaf zou de voorgestelde verhooging kunnen wettigenmaar noch in de toelichting noch in de memorie van beantwoording wordt daaromtrent iets gevonden. Spr. zou niet gaarne zien dat burgemeester en wethou ders tengevolge te laag bedrag voor onvoorzien in finantiele ongelegenheid kwamenmaar toch is hij er ook niet voor om dien post te verlioogen zonder bepaalde noodzaak. De raad heeft eenmaal tot eene leening van ƒ900,000 be sloten en blijkt het nu dat het werkelijk noodig is die lee ning tot dat bedrag te sluiten, hij zal er niet tegen zijn, maar wel is hij tegen opvoering van eene leening zonder be paalde noodzaak, vooral waar de schuld van de gemeente reeds zoo hoog is gestegen. De heer Wiersma gelooft, dat de heer Minnema Buma ten dezen niet op het juiste standpunt staat. Volstrekt ligt het" niet in de 'bedoeling van burgemeester en wethouders eene leening op te voeren zonder bepaalde noodzaak. Alleen wenschen zij fonds om uit te kunnen voeren dat waartoe de raad heeft besloten. Niets wordt uitgevoerd zonder zoo danige magtiging. En dat burgemeester en wethouders nu de noodzakelijkheid der voorgestelde verhooging niet breedvoerig hebben aange toond dit is hen niet euvel te duidenwijl men hierde benaming o£ omschrijving van den post duidt het reeds aau met niet voorziene uitgaven te doen heeftdie zich vooruit niet laten omschrijven. Nu had de heer Minnema Buma toch gaarne gehad een opgaaf over welk bedrag van de pri mitief voor onvoorzien toegestane som nu reeds is beschikt, doch men vergete nietde post voor onvoorziene uitgaven strekt om daaruit des noodig andere posten der begrooting die boven de raming zijn gegaante versterken maar die versterking geschiedt niet in het begin des jaarsmaar aan het einde wanneer men een behoorlijk overzigt van zaken heeft. Daarenboven, burgemeester en wethouders hebben niet voor gesteld om de aangebragte leening te verhoogenten einde den post voor onvoorziene uitgaven te versterkenneen zij wenschen versterking van dien post met middelendie bij de begropting disponibel zijn. Immers het cijfer der leening blijft zooals dat vroeger door den raad met goedkeuring van gedeputeerde staten werd vastgesteldDaarbij al wordt do voorgestelde verhooging goed gedaandan is het ook no'g de ra?.d die daarover beschiktwijl hij het isdie de noodig ge achte af- en overschrijvingen zal moeten goedkeureu. Wil de raad echter liever de leening verminderen met ƒ5000, wel nu, burgemeester en wethouders zullen zich daartegen niet verzettenZij blijven echter van meening, dat het wenschelijk is die niet' te verminderen Voor het overige dient men ook niet uit het oog te ver liezendat het beheer der gemeente financiën eene niet zoo eenvoudige zaak is en alles zich niet laat voorzien zooals b. v. het bedrag, der ontheffingen. Onmogelijk kan nu nog worden opgegevenhoeveel dat bedrag zal zijnomdat door ged. staten nog niet op de reclames is Beslist. Veel moet men afgaan op vermoeden. De beer Minnema Buma meentdat waar het hier de begrooting betreftdat vermoeden dan toch ook behoort te steunen op eenigen grond en zóóveel mogelijk door cijfers moet worden ondersteund. En wat nu bet bijgebragte voor^ beeld der ontheffingeu betreft, spr. gelooft dat zich het be drag daarvan ook zeer goed laat begrooten omdat het is te voorzien dat geen ontheffingen van groot.er belang dan vroeger zullen behoeven te worden verleend. Doch al was dit ook het gevaltoch had men dan nog wel eenige cijfers kunnen bijbrengen. Ilij weet weldat het b?li6er der gemeente- financiën geen gemakkelijke zaak is maar de raad moet toch ook eenige zekerheid hebbenwanneer hij gelden disponibel stelt Den heer Troelstra komt het voor, dat men met de 4000, waarmede men thans den post voor onvoorzien wil versterken, als het ware verlegen is geweest. Toen men eens de wijziging der begrooting gereed had bleek hetdat dat bedrag er over was en toen heeft men gezegd wat in de toelichting is te lezen„ten einde het totaal der uitgaven en inkomsten na de aangebragte wijzigingen in overeenstemming te brengen, kan het fonds voor onvoorziene uilgaven met ƒ4000 worden ver hoogd. Was er niets over geblevendan had men ook tevreden geweest en zou men zéker geen verhooging vau den post voor onvoorziene uitgaven hebben voorgesteld. Nu kan spr. niet inzien waarom men nu niet het bedrag der leening zal verminderen die .toch afzonderlijk aan de markt zal worden gebragt. Hij moet echter erkennendat bet in den grond der zaak er niet veel aan toedoet en dat het hier meer is eene persoonlijke opvatting. De beer Wiersma kan verklaren, dat was het werkelijk eene persoonlijke kwestie, burgemeester en wethouders dan tegen de voorgestelde niet-aaim<*ming der voorgedragen ver hooging geen bezwaar zouden hebben. De zaak is niet zoo eenvoudig als ze is voorgesteld. Men vergete niet, dat de leening uitsluitend strekt tot dekking van buitengewone uitgaven en dat wanneer het "nu blijkt, dat er te kort is op de gewone uitgavenmen dan niet de toevlugt kan nemen tot de leening. Spr. heeft voor zich de opgaaf van hetgeen, waarvoor de leening groot ƒ900,000 heeft ge strekt of nog zal strekken. Die opgaaf «luit met het genoemd bedrag en is gij nu juist, dan zal, indien men conform het voorstel der commissie omtrent het volgn. 54 besluitten slotte blijken, dat er temin is geleend. De heer Troelstra kan in dezen niet toegeven, zooals de Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 12 October 1882. 95 begrootiug nu staat, is er ƒ4000 over en dat bedrag wenscht men nu maar op onvoorzien te brengenzonder daarvoor een ander motief aan te voeren dan om de inkomsten en uitgaven met elkander in overeenstemming te brengen. Hierna wordt het voorstel der commissie, om niet aan te nemen de voor den post voor onvoorziene uitgaven voorge stelde verhooging met 4000 in stemming gebragt. Ook ten opzigte van dit voorstel heeft staking der stemmen plaats met 9 tegen 9. Voor stemden de heerenMinnema Buma, Ooster hoff, Plantenga, Duparc, v. Eijsinga, v. SloterdijckBrunger, Troelstra en van Goens. In verband hiermede wordt aangehouden de beslissing om trent het voorstel der commissie om volgn. 54opbrengst van eene aan te gane geldleening uit te trekken, in plaats van op ƒ81,000 op ƒ76,000. De overige door burgemeester en wethouders voor wijziging voorgedragen posten worden onveranderd goedgekeurd. 5, Voorstel van burgemeester en wethouders betreffende hê verleenen eener subsidie ten behoeve van een alhier op te rigten pare. vaccinogcne (zie bijl. no. 15 van het verslag van's raads- handelingen.) De heer Plantenga heeft omtrent het voorstel zelve ook wel eenige opmerkingen maar zal die thans achterwege laten omdat hij eenige bedenking heeft tegen t et in behandeling nemen dezer zaak. Men heeft hier te doen met een adres niet van een bepaald persoon of van eenige corporatie, maar van een drietal geneeskundigen, handelende namens anderen. Immersde onderteekening is Uit naam van alle geneeskun digen binnen Leeuwarden gevestigd, dr. Lobry de Bruyn,dr. P. J van der Grijp, dr. Ivounians van Dam" en nu meent spr. dat men op zoodanige adressen niet mag beschikken. Hij twijfelt echter volstrekt niet aan de waarheid van de bedoelde onderteekening, maar zij is z. i. in strijd met de wet. De heer Duparc erkent de juistheid vau de gemaakte op merking ofschoon in het adres zelf voorkomtdat de onder teekenaren optreden als comité. Wil men echter alleen letten op de onderteekening van het adres, dan moet de zaak buiten behandeling blijven, daar art. 9 der grondwet uitdrukkelijk bepaalt, dat ieder ingezeten het regt heeit om verzoeken aau de bevoegde magt schrifte lijk in te dienenmits die persoonlijk en niet uit naam van meer worden onderteekend. De heer do la Faille zegtdat men hier slechts te doen heeft met eene kleine informaliteit wat de onderteekening betreft, wijl het toch volkomen waar is, dat de drie heeren, die het adres hebben onderteekend handelen als gecommit teerd door alle geneeskundigen in deze gemeente. De enke len die werden verhinderd de indertijd ter zake gehouden vergadering bij te wonen hebben later uitdrukkelijk hunne adhaesie betuigd. Het is volstrekt niet aau twijfel onderhevigdat men hier heeft te doen met een comité. De Voorzitter vestigt de aandacht op de conclusie van het voorstel van burgemeester en wethoudersdie niet strekt om aan adressanten de genoemde subsidiën te verleenen maar die zóó luidtdat de bedoelde subsidiën zullen worden verleendindien door de geneeskundigen alhier een pare vac cinogcne wordt opgerigt. De drie heeren onderteekenaars zullen eventueel het be trekkelijk rescript ontvangenmaar niet de subsidiën. Ook hij moet anders erkennen dat de opmerking van den heer Plantenga omtrent de onderteekening van het adres juist is. Nadat verder nog eenige bespreking had plaats gehad tus- schen den Voorzitter en den heer Wiersma, over uitstel der behandeling van dit punt, zegt de heer van Sloterdijck, dat men alleen door uitstel weinig verder zal komen. De zaak is z. i. niet te vinden door eenige wijziging van het adres. Het adres moetzooals het is liggendeworden ge handhaafd want niet alleen is het een stuk dat tot he; archief behoort, maar bovendien is het gedrukt en is het voorstel van burgemeester en wethouders er ook op gebaseerd. Bij hem is echter de vraag gerezen of men dit adres thans wel meer zonder beschikking kan laten. De raad heeft er immers al eenmaal op beschikt. Hij heeft het adres om prae- advies in handen gesteld van burgemeester en wethouders en nn komt het spr. voor dat door die pracparatoire beschikking de strijd met art. 9 der grondwet wordt gedekt. De raad heeft eenmaal het adres aangenomen en het zonder op dien strijd te letten in handen van burgemeester en wethouders gesteld. De heer Plantenga zalofschoon zich in regtzaken niet gaarne partij stellende tegenover den heer van Sloterdijckzich er toch tegen verzettendat thans op het ingekomen adres eene beschikking zal worden genomen. Wel heeft de raad indertijd dat adres in handen van burgemeester en wethouders gesteld, maar toen heeft hij zich vergist, vrij zeker öf omdat niet op de onderteekening is gelet óf omdat deze niet is voorgelezen. De heer Duparc kanop grond van de ondervinding in zijne ambtelijke loophaan opgedaanmededeelendat door staatscollegiën dikwijls verzoeken worden geïnstrueerdin weerwil men vooraf kau wetendat zij wegens de een of andere informaliteit ter zijde gelegd of de verzoekers in hun verzoek niet ontvankelijk verklaard moeten worden. Strijd met de wetveel meer met de grondwetgelijk hier, kan echter, zijns inziens, nooit door eenige vooraf gegane handeling worden gedekt. Als de raadzij het ook op het laatste ocgenblikinzietdat er strijd met wettelijke bepalingen bestaatdan moet hij daarop letten Hij geeft intusschen in overweging, of de zaak niet zou zijn te vinden door nu de zaak aau te houdeneen nieuw adres af te wachten, dat burgemeester en wethouders dan bij den raad konden overbrengenmet een advies waarbij zij zich refereren aan dat, thans aan de orde. De heer Troelstra zegt, dat bij de inzage der stukken bij hem de vraag is gerezen, aan wien de gelden zullen worden uitgekeerd, indien het gedaan verzoek wordt ingewilligd. Het blijkt toch volstrekt niet uit de stukken, dat er een comité bestaatdat als regtspersoon is erkend. Het zijn hier slechts 3 heerendie door de in deze gemeente gevestigde genees kundigen belast zijn met de indiening van een adres om subsidie. Men heeft hier niet te doen met een zedelijk ligchaam zoodat de raad geen voldoenden waarborg heeft dat de gel den welke hij voor een bepaald doel wil afstaanook voor dat doel werkelijk besteed zullen worden. De Voorzitter merkt op, dat uit het adres blijkt, dat men zich ook tot de provincie en het rijk om subsidie zal

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1882 | | pagina 6