138 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden van den 28 December 1882. ders dan vroeger. Uit de rekening van het laatste jaar blijkt, dat er veel meer dan ƒ20,000 zuivere winst is gemaakt en waar dit het geval is, daar mag wel degelijk worden gevraagd is de gemeente schuldig of niet. Daar mogen geen billijk heidsmotieven gelden. De heer van Sloterdijck zegt, dat de vorige spr. hem verkeerd heeft begrepen als deze beweert dat hij heeft ge zegd dat er geen actie tegen voogden van het Old burger weeshuis zou zijn in te stellen indien er voor intredegelden geen memoriepost op de begrooting was gesteld. Spr. heeft eenvoudig gezegd, dat al bleek uit het historisch resumé van den heer v. Harinxma, dat er geen wettige reden voor de heffing van intredegeld bestaat, er toch niemand zou zijn aan te wijzendie uit dit ontbreken zou kunnen ontleenen eene actie tegen voogden tot opname van weezen zonder intredegeld. Dit is geheel afgescheiden van de kwestie over het behoud van den memoriepost. De grond der heffing is z. i. gelegen in den wil van voog den en spr. komt het voor, dat waar nu nog door een recent schrijven van dien wil is geblekenmen rationeel zal doen den memoriepost te behoudenomdat het toch mogelijk is dat zich de behoefte aan opname in het Old burger weeshuis van arme weezen kan voordoen. De heer van. Eijsinga, met verlof der vergadering voor de 3e maal het woord bekomen hebbende, moet terugkomen op de laatste woorden van den heer van Sloterdijck, volgens welke het zou kunnen gebeurendat arme weezen in het Old burger wees huis dienden te worden opgenomenwaarvoor de gemeente het intredegeld zou moeten betalen. Spr. meent aangetoond te hebbendat die mogelijkheid niet bestaat. Wanneer er weezen moeten worden opgenomendan dienen deze te wor den verwezen naar het nieuwe stads weeshuis en oordeelt het bestuur van dit gesticht dat overplaatsing naar het Old burger weeshuis behoort plaats te hebbendan kan zij daartoe alle dagen aanvraag doen, welke aanvraag zeker ook aangenomen zal wordenindien aan de voorwaarde der betaling van in tredegeld behoorlijk wordt voldaan. De gemeente zal nooit voor het moeijelijk dilemma gesteld wordendat een wees op straat blijft staan. Daarvoor is geen post op de begrooting noodig. De heer van Harinxma heeft verklaard, dat, wanneer er een voorstel wordt gedaan om den memoriepost te schrappen, hij dan dat voorstel zal ondersteunendoch zoodanig voorstel is z. i. onnoodig. Immers, wanneer het voorstel van bur gemeester en wethouders mogt worden verworpendan is reeds tot schrapping van den post besloten, want dit voorstel strekt tot behoud van den memoriepost. Een tegenvoorstel is bepaald overbodig. De heer Troelstra zegt, dat, heeft hij de zaak goed be grepen, dan hebben burgemeester en wethouders de bevoegd heid weezen in het nieuwe stads weeshuis te doen opnemen. De Voorzitter observeert dat deze meening minder juist isArt3 van het reglement op het nieuwe stads weeshuis luidt toch„Geen weezen worden in het gesticht opgeno men dan wier opnemingna een door of van wege burge meester en wethouders ingesteld onderzoek omtrent het bij art. 2 vereischtedoor dezen is gelast. Deze last wordt echter niet verstrekt dan na alvorens de voogdenin het belang van het gesticht, te hebben gehoord. De heer Troelstra vreest, dat waar voogden eerst over de plaatsing moeten worden gehoord, de weezen de dupe van de historie zullen kunnen worden en deze tijdens het onder zoek of zij al dan niet in het Old burger weeshuis behooren te worden opgenomenals het ware tusschen hemel en aarde zullen blijven zweven. Stond het vast dat weezen in het nieuwe stads weeshuis kunnen worden opgenomen op last van burgemeester en wethouders, dan zou hij minder hechten aan behoud van den memoriepost. Men zou dan dadelijk de weezen in het nieuwe stads weehuis kunnen opnemen, om later na te gaan in hoever overplaatsing naar het Old burger weeshuis kan worden geacht. Nu echter eerst de voogden van het nieuwe stads weeshuis moeten worden gehoord, heeft spr. tegen schrapping van den memoriepost bezwaar. De heer van Harinxma thoe Slooten beschouwt de zaak van een ander standpunt dan de heer Troelstra. Voor hem is het niet de vraagbestaan er voor het behoud van den memoriepost utiliteits grondenmaar wel de vraagis de gemeente schuldig. Zoo jadan dient de post behouden en zoo niet, dan geroijeerd te worden. Spr. nu is niet over tuigd van de schuld der gemeente. Hetgeen door den heer Troelstra is aangevoerdis een utiliteitsargument. Blijft een wees die niet het intredegeld kan betalen, doch overigens in de termen valt om in het Old burger weeshuis te worden opgenomen, een tijdlang zwevende, dan is de werkelijk zware verantwoordelijkheid daarvoor bij voogden van dat gesticht, maar niet bij het gemeentebestuur. De heer van Eijsingamet verlof der vergadering nogmaals het woord bekomen hebbendemerkt opdat er toch altijd eenigen tijd zal verloopen voor een wees wordt opgenomen en dat hier dus alleen sprake kan zijn van eenige verlenging van den tijdwaarin de weeszooals de heer Troelstra zegtzweeft. Dit kan echter geen argument zijn waardoor wordt geregtvaardigd dat de gemeente eene last op zich neemtwelke ze niet behoort te dragen. Hierna worden de discussiën gesloten en eerst in stemming gebragtof de bedoelde memoriepost op de gemeentebegroo- ting voor 1883 zal worden behouden. Met 12 tegen 8 stem men wordt hiertoe besloten. Tegen stemden de heeren Plan- tengav. d. Scheerv. Harinxma thoe Slooten Brunger Kuipers SuringarDuparc en van Eijsinga. Het verdere gedeelte der conclusie van het voorstel van burgemeester en wethoudersstrekkende om de in deze zaak gevoerde briefwisseling aan te nemen voor notificatiewordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. 2. Voorstel van burgemeester en wethouders tot terugbetaling van te veel betaald schoolgeld aan B. J. de Vries. De conclusie van dit voorstel strekt, om den gemeente-ont vanger te magtigen aan BJde Vries terug te betalen eene som van ƒ1.50, wegens abusief over het 4e kwartaal van 1882 voor onderwijs aan een zijner kinderen op de gemeenteschool no. 4 ingevorderd schoolgeld. De heer van Goens meent, dat, ofschoon het hier geldt een zeer luttel bedrag, toch niet conform het voorstel moet worden beslotenomdat het hem voorkomttenzij hij beter wordt ingelicht, dat voor het verzoekschrift, hetwelk op on gezegeld papier is gesteld, geen vrijstelling bestaat. Hij kent geen besluit, waarbij verzoekschriften als in dezen be doeld, van het regt van zegel zijn vrijgesteld en is dus zijne meening juist, dan dient het adres buiten beschikking te blijven ,>--v Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 28 December 1882. 139 Nadat omtrent de al of niet vrijstelling van het zegelregt eenige bespreking had plaats gehad tusschen den voorzitter en den heer van Goens, zegt laatstgenoemde, dat hij ook tegen de zaak zelve is. Niet alleen toch bepaalt de verordening, dat er in geen geval teruggaaf van schoolgeld plaats heeftmaar bovendien bestond er voor den adressant verpligting om aan het hoofd der betrokken school kennis te geven, dat zijn kind de school niet meer zou bezoeken. Van zoodanige kennisge ving blijkt echter niet uit de stukken. Adressant heeft het dus aan zich-zelf te wijtendat hij te veel schoolgeld heeft betaald. Hierna wordt door den Voorzitter namens burgemeester en wethouders voorgesteld, de behandeling van dit voorstel tot nader aan te houdenteneinde een onderzoek in te stellen of verzoeken als het onderwerpelijke al dan niet van het regt van zegel zijn vrijgesteld. Dienovereenkomstig wordt besloten 3. Voorstel van burgemeester en wethouders tot het aangaan eener nieuwe overeenkomst met de Erven Koumans Smeding ter zake het drukken en uitgeven van het raadsoerslag. De conclusie van dit voorstel luidt te besluiten: eene over eenkomst aan te gaan met de Erven Koumans Smedinguit gevers der Leeuwarder Courantwaarbij deze zich verbinden om tegen eene jaarlijksche vergoeding van ƒ600 gedurende de jaren 1883, 1884 en 1885 het verslag van 'sraads hande lingen in zijne openbare vergaderingen, benevens de verder daarin op te nemen en als bijlagen daaraan toe te voegen stukken, te drukken en uit te geven op de voorwaarden in de thans te dier zake bestaande overeenkomst omschreven. Dienovereenkomstig wordt besloten. 4. Voorstel van burgemeester en wethouders tot wijziging van het heffingsbesluit van het vergunningsregtwegens den kleinhandel in sterken drank. Hierbij wordt voorgesteldbehoudens 's konings goedkeuring alinea 1 van art. 12 van de verordening op de heffing van het regt wegens vergunning tot verkoop van sterken drank in het klein, vastgesteld den 13 October 1881 en 10 November a. v. (Gemeenteblad no. 2 van 1882) te wijzigen, door in plaats van de woorden: „De belooning van ieder schatter en herschatter wordt vastgesteld op ƒ2 te lezen: „De belooning van ieder schatter wordt vastgesteld op 1 eii van ieder herschatter op ƒ2 enz. De heer Troelstra veronderstelt, dat dit voorstel is gedaan met het oog op de verdienste, door de schatters ten vorigen jare gemaakt. Toen hebben ze geschat 270 localen en waar hunne belooning voor iedere schatting op 2 was bepaald alzoo ontvangen 540. Spr. kan zich voorstellen, dat, wan neer die schattingen in eens, achtereenvolgend gebeuren, de belooning als vrij ruim kan beschouwd worden. Er zijn echter twee zaken die in dezen niet uit het oog verloren dienen te worden. De eerste is deze, dat met Mei 1884 het aantal localen waarin sterken drank in het klein wordt verkocht belangrijk zal verminderen, omdat die verkoop dan niet meer mag zamengaan met eenige andere winkelnering. In de tweede plaats komt in aanmerking het feit, dat men hier ver over het maximum is. Ook met het oog daarop is vermindering te wachten. Een en ander mag wel bij dit voorstel in aanmerking komen, als oök de weuschelijkheid om voor schatters flink vertrouwde personen te hebben. Spr. is niet bepaald overtuigd dat de tegenwoordige belooning der schatters te hoog is. In ieder geval vindt hij het voorstel tot verlaging van die belooning wat ontijdig; hij zou willen wachten tot Mei 1884, als wanneer men zou kunnen zien, welken in vloed het verboddat geen verdere winkelnering bij den ver koop van sterken drank in het klein mag plaats hebbenop het getal schattingen zou hebben. De heer Duparc kan wel met het voorstel van burgemee ster en wethouders méégaan Door den heer Troelstra zijn tegen dat voorstel twee argumenten bijgebragt, beide strekkende om te doen uitkomendat op de belooningdoor de schatters ten vorigen jare genoten, weinig valt te rekenen voor het vervolg In de le plaats is gewezen op den termijn van 1 Mei 1884, wanneer verkoop van sterken drank in het klein niet meer gecombineerd mag zijn met eenige andere winkel nering. Ten opzigte van dit punt moet spr. er op wijzen, dat onlangs bij de behandeling van het hoofdstuk justitie der staats- begrooting door den minister is gesproken op eene wijzo, die wel eenigermate doet veronderstellen, dat de regeringin verband met den grooten aandrang tot wijziging der bepalingwaarbij het verkoopen van sterken drank in het klein tegelijk met het drijven eener winkelnering is verboden, misschien niet ongenegen zal worden bevonden, zoodanige wijziging vóór te stellen. Wat het tweede punt betreft, de overschrijding van het maximum, ves tigt spr. de aandacht er op, dat de op 1 Mei 1881 bestaan heb bende tapperijen, ingevolge de overgangsbepaling van art. 28 der wet, nog tot 1901 zullen kunnen in wezeu blijven. Er zal wel eens een enkele tapperij komen te vervallen, maar dikwijls zal dit, althans in den eersten tijd, wel niet plaats hebben. Ieder belanghebbende zal, met het oog op het be houd der waarde van zijn pand, er wel voor zorgen, dat de eens verleende vergunning zoolang mogelijk kunne voortduren. Intrekking van verleende vergunningen zal ook wel niet dik wijls voorkomen. Doch dit alles daargelaten, kan in het algemeen eene belooning van l voor iedere schattingook in vergelijking met de belooning der rijksschattersnog niet zoo gering worden geacht. Spr. gelooft, dat er, ook bij eene belooning van 1voor het doen der schattingen nog wel zeer goed vertrouwde personen zullen zijn te vinden. De heer Troelstra zou het minder wenschelijk vinden, dat men voor het doen der hier bedoelde schattingen altijd de toevlugt zou moeten nemen tot dezelfde cathegorie personen als die van de rijks schatters. Hij meent dat men hier eenig- zins hoogere eischen moet stellen. Ook is hij van meening datzal de schatting behoorlijk geschiedendaarvoor nog al eenigen tijd wordt gevorderd. Niet alleen toch moeten de localen, waarin de verkoop plaats heeft, geschat worden, maar er moet ook een naauwkeurig onderzoek omtrent het debiet worden ingesteld. Vermindert men nu de belooning, dan zal men alligt alleen over personen kunnen beschikken die döor de schattingen niets hebben te verzuimen en die beperking acht hij in geenen deele wenschelijk. Hierna wordt het voorstel van burgemeester en wethouders in stemming gebragt en met 18 tegen 2 stemmendie van de heeren Troelstra en Rengers, dienovereenkomstig besloten de verordening op de heffing van het vergunningsregt voor den verkoop van sterken drank in het klein zoodanig te wijzigen, dat de belooning der schatters in plaats van 21 be draagt. 5. Voorstel van burgemeester en wethouders tot onderhand- sche verhuring van diverse vastigheden. De conclusie van dit voorstel luidt: voorbehoudens goed-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1882 | | pagina 3