16
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, ran den 8 Februarij 1883.
leening moet strekken ten deele reeds in uitvoering zijn en
deels binnen kort zullen worden aanbesteed, zoodat er nood
zakelijkheid bestaat tot opname van de bedoelde leening
overwegendedat tot viuding van de uitgetrokken som een
hooger bedrag moet worden geleend tot dekking van het
tekortdat op de stortingen zal worden geledennaar gelang
van den koers, tegen welken de leening te plaatsen zal zijn;
overwegendedat met het oog op de bekende resultaten
verkregen bij de opname van de 2e en 3e serie der geldlee-
ningvastgesteld bij raadsbesluit van 5 Augustus 1880in
verband met den tegenwoordigen stand der geldmarkter
aanleiding bestaat te verwachten dat de vereischte som uit
aanbiedingen tegen een gemiddelden koers van minstens 96 Vt
pet. te verkrijgen zal zijn.
Gelet op het bepaalde bij art. 194 lett. a der gemeentewet.
Besluit
voorbehoudens goedkeuring van de gedeputeerde staten van
Frieslandten behoeve der gemeente Leeuwarden voor aflos
sing van tijdelijk opgenomen gelden en ter bestrijding van
uitgaven voor buitengewone werkenaan te gaan eene geld-
leening groot ƒ162,000, overeenkomstig het volgend plan.
(Zie bijlage no. 3 van het verslag van 's raads handelingen,
jaar 1883
Zonder eenige wijziging wordt conform deze conclusie be
sloten.
7. Adres van gecommitteerden van het Roomseh Cath. kerk
genootschap tegen het voortdurend bezit door de gemeente van
de kerkegoederen en kostersleenen
De Voorzitter stelt voor dit adres ten fine van onder
zoek en rapport te stellen in handen eener speciale raads
commissie.
De heer van Sloterdijck wenschtzonder zich nu be
paald tegen dit voorstel te verklarenof wel tegen een in
handen stellen van burgemeester en wethouderstoch eene
enkele opmerking te maken met het oog op het adres en
vooral op de slotwoorden daarvan. Het is niet onwaarschijn
lijk dat het zal blijken dat er tusschen den raad en adres
santen verschil van gevoelen bestaat. Wordt dit het geval
dan zal het misschien tot eene procedure komen. Het is in
verband hiermede dat spr. het wel wenschelijk zou achten om
terstond een advies in te winnen van een regtsgeleerde en
wel van een van erkende capaciteitdie eventueel de geheele
zaak van begin tot einde zal kunnen leiden. Hij acht de
zaak van genoegzaam wijde strekkingom niet tegen de kos
ten van zoodanig advies op te zien. Men bedenkedat het
al of niet slagen der procedure er van afhankelijk kan zijn.
Het is hem niet te doen, om den raad te ontlasten van
werkmaar om van het begin af de zaak te hebben behan
deld door iemand die haar grondig heeft onderzocht. Het
spreekt van zelfdat ook bij dit onderzoek de hulp kan wor
den ingeroepen van den archivaris.
Mogt zijn denkbeeld ondersteuning vinden dan is hij ge
negen ter zake een voorstel te doen.
De Voorzitter erkent, dat er wel iets voor het denk
beeld van den heer van Sloterdijck is bij te brengen doch
heeft eenig bezwaarom reeds op dit oogenblik te beslui
ten tot het inwinnen van een regtskundig advies. Naar
zijne meeningis de zaak nog niet in zoodanige phasedat
het inroepen van de hulp van een regtsgeleerde buiten den
raad noodig is.
Sprheeft van het adres kennis genomen maar weet volstrekt
nog nietot de gronden door adressanten in hunne memorie
van grieven bijgebragt de toets van eene ernstige en gezette
kritiek kunnen doorstaan,
Het doel van zijn voorstel isom door eene commissie uit
den raad de zaak voorloopig te doen onderzoeken en eerst dan tot
het inroepen van de hulp van een speciaal regtsgeleerde over
te gaan wanneer deze commissie het noodig oordeelt.
Het kan echter zeer goed zijndat het der commissie blijkt,
dat de zaak zoo duidelijk mogelijk isen dat er geen kwestie
van het inwinnen van een regtskundig advies behoeft te zijn
De heer Minnema Buma kan zich wel met de zienswijze
van den geachten laatsten spreker vereenigen en wel op grond,
dat men hier niet staat voor een exploit of ander processtuk,
maar eenvoudig voor een weinig gemotiveerd adres zonder
bepaalde afdoende conclusie. Adressanten verzoeken alleen
dat de raad zich zal bezig houden met een onderzoek dei-
zaak. Verder gaan zij niet en nu zou z. i. eene raadscommissie
zich zeer goed onledig kunnen houden met zoodanig voorloopig
onderzoek en iu'verband met de resultaten daarvan een ant
woord aan adressanten kunnen concipiëren. Wordt dan latei-
de zaak weder opgevat bij eventueele aanspraak in regten,
dan kan men dan nog altijddes noodigtot het inwinnen
van een regtskundig advies besluiten. Men moet niet vergeten,
dat het hier betreft eene zaak van grooten omvang en dat dus
een onderzoek door een regtsgeleerde van erkende capaciteit,
nog al belangrijke kosten zal medebrengen en dat terwijl het
nog geheel onzeker is welk antwoord aan adressanten op hun
zoo algemeen gesteld verzoek zal worden gegeven. Het is
daaromdat spr. zich liever aansluit bij het voorstel van den
voorzitterdan bij het denkbeeld van den heer van Sloterdijck
De heer Wiersma gelooftdat men in eene zaak als deze
met de uiterste behoedzaamheid moet te werk gaan. In zoo
verre aprecieert hij dan ook het denkbeeld van den heer van
Sloterdijckdat het wenschelijk is om bij eene zaakdie tot
eene procedure kan leiden, zich dadelijk te wenden tot den practi-
sijn, die de kwestie eventueel tot in de hoogste instantie zal leiden.
Immers het gebeurt wel dat door vroeger begane handelingen
een proces wordt gefluenceerd en de practisijn later in moeijelijk-
heden komt. Intussehen moet ook hij erkennendat het
vragen van een regtskundig advies belangrijke kosten zal me
debrengen. De te raadplegen practisijn zal toch hetzelfde
werk moeten doen, als dat hem werd opgedragende geheele
zaak te onderzoeken en te overwegen. In verband hiermede kan
hij dan ook wel met het voorstel van den Voorzitter medegaan. Hij
vindt in de door dezen aangewezen gedragslijn geen bezwaar, mits
het rapport van de eventueel te benoemen commissie niet
publiek worde gemaakt, opdat de tegenpartij daaruit geen
argumenten voor zich zou kunnen trekken. Hij kan zich
vereenigen met een huishoudelijk onderzoekopdat blijke of
het inwinnen van een regtskundig advies al dan niet noodig
isEchter wenscht hij nietdat het daaromtrent bij den raad
in te dienen rapport later als processtuk zal kunnen dienen.
Behandeling in geheime zitting acht hij bepaald dienstig.
Het ligt overigens voor de hand, dat men zich te dezer
zake door den archivaris zal kunnen doen voorlichten.
De heer Duparc meent de vergadering te moeten herin
neren aan de conclussie van het adreswaarbij wel degelijk eec e
regtsvordering in het vooruitzigt wordt gesteld. Immers zij
luidt: „vertiou wende op uwe wijsheid en gesterkt door ons goed
Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 8 Februarij 1883.
17
regt, verwachten wij eene gunstige administratieve uitspraak,
teneinde eene ongewenschte regterlijke tusschenkomst en beslis
sing te voorkomen. Spr. gelooft dat daarin genoeg doorstraalt,
dat, indien de te nemen administratieve beslissing niet naar
den zin van adressanten is, zij de gemeente iu regten zullen
aanspreken. Met het oog hierop kan hij het denkbleeld van
den heer van Sloterdijck wel ondersteunen. Hij kan toch niet
aannemen, dat hetgeen in de conclusie van het adres is ver
meld, slechts is eene bedreiging.
De Voorzitter merkt op, dat de heer Duparc wel eenig-
zins vooruitloopt, door aan te nemen, dat de administra
tieve beslissing voor adressanten ongunstig zal zijn. Ofschoon
spr. nog geen bepaald onderzoek heeft ingesteld, gelooft hij
toch, dat ook het tegenovergestelde mogelijk is. Daarom
blijft hij het wenschelijk achten, dat de zaak eerst door eene
raadscommissie worde onderzocht
De heer Dirks heeft van den beginne af het denkbeeld
van onmiddelijke raadpleging van een regtskundige buiten den
raad aangelagchen en hij is door hetgeen door den heer voor
zitter en den heer Minnema Buma is bijgebragtniet van dat
denkbeeld teruggebragt. Het valt toch niet te ontkennen
dat er tusschen den raad en adressanten te dezer zake eene
zekere soort van oppositie bestaat en in verband hiermede
zou een raadsbesluit alligt als partijdig beschouwd kunnen
worden. Dit is sprs. eerste bezwaar tegen een onderzoek der
zaak door burgemeester en wethouders of door eene raadscom
missie Maar er is nog meer. Een regtsgeleerde buiten den
raad kan en moet zich op een geheel onpartijdig standpunt
plaatsen. Deze zou b. v. kunnen beginnen met een onderzoek
naar de kwaliteit, waarin adressanten in dezen optredenzoo
wel omtrent die kwaliteit der vragers, als omtrent de kwantiteit
van het gevraagde is spr. niet voldoende ingelicht. Hem is
niet duidelijk de kwaliteit waarin en de kwantiteit van hetgeen
de adressanten vragen.
De heer Duparc bragt de conclussie van het adres in her
innering alleen naar aanleiding van het door den heer Min
nema Buma gesprokene en niet het minst met het denkbeeld
dat adressanten in geen geval eene gunstige beschikking op
hun adres zouden hebben te verwachten.
Spr. gelooft overigens, dat ook heigeen door den geachten
laatsten spr. werd bijgebragt, nog al overweging verdient.
Eene commissie uit den raad zal bepaald niet als geheel on
partijdig kunnen worden beschouwd. Het betreft hier toch
eene zaak, waarbij niet alleen de gemeente en als zoodanig
ieder raadslid belang heeft, maar zelfs ieder ingezeten.' Zij
grijpt belangrijk in de finantiën der gemeente en zelfs het
meest onpartijdig oog zou in zoodanig geval wel eens min of
meer beneveld kunnen worden. Het is daaromdat hij het
met den heer v. Sloterdijck wenschelijk acht, dat een regts
kundig advies worde ingewonnen. Men is dan èn voor zich
zelf èn ook tegenover anderen te beter verantwoord.
De heer van Sloterdijck wil er nog op wijzen, dat de
eventueel te benoemen raadscommissie een moeijelijke en
ondankbaar werk zal hebben te verrigtennu zij weetdat
haar werk zal worden gedekt door dat van een speciaal regts
geleerde. Niet dat dit invloed zal hebben op de juistheid van
het onderzoek of op de resultaten er van, maar toch is het
eene onaangename gedachte, dat het werk niet afdoend zal
zijn, maar zal worden gevolgd door een afdoend advies van
een deskundige. Een en hetzelfde onderzoek zal tweemaal
worden opgedragen. Dit zal worden voorkomen, wanneer
men dadelijk besluit tot het inwinnen van een regtskundig
advies.
De Voorzitter merkt op, dat hij niet heeft beweerd, dat
het verslag der raadscommissie een advies van een regtsge
leerde buiten den raad tengevolge zal hebben hij heeft alleen
gezegddat het rapport der commissie misschien tot het vra
gen van zoodanig advies zou kunnen leiden. Acht de com
missie het inwinnen van een regtskundig advies onnoodig
waartoe dan zoodanig advies. Naar spr. meent gaat men in
dezen te veel uit van het denkbeeld, dat de eisch van adres
santen te ongegrond is. Spr. wenscht vooreerst inlichting
omtrent de gegrondheid van dat adres en meentdat de raad
genoegzaam elementen in zich bevat, om die te verstrekken.
Hierna wordt het voorstel van den Voorzitter in stemming
gebragt en dienovereenkomstig met 12 tegen 7 stemmen be
sloten, het adres met bijlage ten fine van onderzoek en rap
port in handen te stellen van eene raadscommissie.
Tegen stemden de heeren: mr. C. W. A. Buma, Plantenga,
Suringar, Duparc, v. Harinxma thoe Slooten, v. Sloterdijck
en Dirks.
Nadat was bepaald dat bedoelde commissie uit 3 leden zal
bestaanworden bij meerderheid van stemmen tot leden daar
van aangewezen de heerenmr. J, L. van Sloterdijckmr. J.
Minnema Buma en mr. W. J. v. Weideren baron Rengers.
De Voorzitter sluit de vergadering.