36 Verslag der handelingen'van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 26 April 1883. Dit voorstel strekt om met wijziging van 's raadsbesluit van 25 Januarij 1883, no. 8, voorshands af te zien van het vestigen van een regt van erfdienstbaarheid van veeleidiug op de landen van den heer Beekhuis c.s.gelegen tusschen Schilkampen en de Poppebrug en genoegen te nemen met de door den huurder dier landen onder goedkeuring van de eigenaars ver leende vergunning ter bede op de aangegeven voor den loo penden huurtijd geldende voorwaarden. De heer van Sloterdijck heeft tegen dit voorstel bezwaar, vooral ook om de considerationwaarop het rust. In Januarij dezes jaars is door den raad besloten, dat er een regt van veeleiding zal worden aangeschaft op het land van den heer Beekhuis. Dat regt zou zijn eene erfdienstbaarheid. Nu wenscht men echter dat raadsbesluit te wijzigen en wel indien zindat men genoegen zal nemen in eene vergunning ter bede. De bedoelde servituut zal worden vervangen door eene vergunning van den boer. Dit is z.i. echter een maatregel, die niet alleen hoogst onvolledig is en weinig waarborg voor duurzaamheid oplevert, maar tevens van dien aard, dat zij op lange na niet in overeenstemming is met de belangrijke kos ten, welke de gemeente in het geheel zal maken. Deze zijn meer waard dan eene losse, elk oogenblik opzegbare vergun ning. Aan de voorgestelde vergunning van den boer is tevens nog eene soort tolheffing verbonden. Eene verouderde toestand zal in het leven worden geroepen. Van ieder groot stuk vee, waarvoor van de vergunning gebruik wordt gemaakt zal 25 cent moeten worden betaald en van ieder klein stuk vee 10 cent. Daarenboven zal het misschien nog in de bedoeling zijn gelegen, om de bedoelde vergunning te doen strekken ter vervanging van de servituut van veeleiding dat ten behoeve der stadsplaats bestaat langs de perceelen aan de overzijde van het vaarwateraan de zuidzijde van Schilkampen. Is dit denkbeeld juist, dan zal men z.i. al een zeer slechte ruil doen. Men zal een servituut voor eene losse vergunning opofferen. Er is echter nog meer. De eigenaar van het achtergelegen land, de heer Beekkerk heeft zich bereid verklaard zijne landen, gelegen tusschen de Stadsplaats op Wijlaarderburen en de buurt Schilkampen met eene erfdienstbaarheid van voetpad en veeleiding te beswaren, evenwel niet, dan onder voorwaarde, dat er ten behoeve van zijne zathe en landen eene gelijke erfdienstbaarheid worde gevestigd op de strook grond tusschen de huizen der buurt Schilkampen en het vaarwater, en op het land van den heer Beekhuis van het Hooghout tot de Poppe brug. Nu heeft spr. bij de stukken niets gezienwaaruit blijktdat de heer Beekkerk zijne belofte gestand zal doen ook dan wanneer niet aan de door hem gestelde voorwaarde wordt voldaan en er in plaats van een servituut van veeleiding slechts eene vergunning komt, die, zooals hij zooeven reeds opmerktetelkens op ieder oogenblik kan worden ingetrokken. Het eenige eenigzins geldende bezwaar is in dezen, dat er in de gegeven omstandigheden aan het vestigen van eene erf dienstbaarheid nog al belangrijke kosten verbonden zijn. Ja, het moet worden erkend, dat men niet voor niets het in dezen bedoelde servituut zal erlangen, maar men moet hierbij ook niet vergeten, dat tegen deze vestiging van erfdienstbaarheid ook zal staan de vrijstelling of opheffing van dat aan de overzijde van het vaarwater. Naar het spr. voorkomt zullen de deskundigen wel degelijk hierop letten. Daarenboven, de raad is ook geenzins onvoorbereid wanneer het blijkt dat de kosten belangrijk zijn. Toen het besluit tot vestiging van een regt van erfdienstbaarheid werd genomen, is op de finan ciële bezwaren gewezen, inzonderheid door den heer Minnema Buma, die aantoonde dat het kostenbedrag nog al belangrijk zou zijn. De raad heeft echter gemeend dat dit genoegzaam zou worden opgewogen door het belang dat de Stadsplaats en vooral ook de bewoners van Schilkampen bij eene goede ver binding met de gemeente hebben. Daarom meent hij dat men, nu men voor de uitvoering staat, ook niet voor de kosten moet terug deinzen en uit vrees hiervoor een regt opofferen, hetwelk slechts, indien het vast en onherroepelijk wordt gevestigd de opofferingen waartoe de gemeente ten bate van Schilkampen zal overgaan, waardig is. Het is daarom, dat hij zich niet met het voorstel van burgemeester en wet houders zal vereenigen. De heer Minnema Buma komt tot dezelfde conclusie als de geachte vorige sprekerdoch op andere motieven. Ook hij zal zich niet vereenigen met het voorstel van burgemeester en wethouderszooals het is gedaan nietomdat hij tegen de zaak zelve is, maar omdat hij een besluit als in het laatste deel der conclusie is vervat nutteloos en zelfs gevaarlijk acht. Burgemeester en wethouders stellen toch niet alleen voor het raadsbesluit van 25 Januarij jl. te wijzigen maar tevens om „genoegen te nemen met de door den huurder onder goedkeuring van den eigenaar verleende vergunning ter bede op de gestelde voorwaarden." Onder die voorwaarden is zoo als de heer van Sloterdijk teregt opmerkteeene ouder- wetsche, verouderde tolgeldheffing. Ieder toch, die van de vergunning gebruik maaktzal aan den huurder der betrokken zathe zekere vergoeding moeten betalenzich hiermede in te laten is hoogst gevaarlijk. Het is geheel eene zaak tusschen anderen, waarmede de raad zich niet moet bemoeijen. Ieder landbouwer zal wel gaarne 25 of 10 cent willen betalen voor het gebruik der vergunning. Het zal hier gaan zoo als op zoo vele plaatsenwaar men b.v. voor het passeren van een hek of brug zekere som moet betalen, zekere belooning voor gedane diensten. De gemeente moet zich daarmede niet in laten dan vervalt ook het denkbeeld van tolgeldheffingdat zoude kunnen ontsaan door eene goedkeuring bij raadsbesluit gegeven aanwat het eigenlijk is, eene overeenkomst tusschen bijzondere personen. Naar spr. meent, zal de raad wel doen, door slechts in te trekken het raadsbesluit van 25 Januarij jl., voor zoover de veeleiding betreft, meer niet. Dan blijft de zaak in status quo. In zoover kan hij zich vereenigen met het voorstel van burgemeester en wethoudersmaar het laatste gedeelte van het voorstel zoude dan moeten vervallen. Dat het blijkt dat er aan de in deze bedoelde veeleiding groote kosten verbonden zijn, verwondert spr. geenzins. Reeds bij vorige gelegenheid heeft hij uitdrukkelijk daarop gewezen. Gaarne erkent hij dat het tot stand komen der veeleiding voor den huurder der Stadsplaats een groot gemak zal zijn, maar als hij daar tegenover stelt wat de gemeente zoo door aanleg van den weg enz. enz. ten offer zal moeten brengen, dan gelooft hij, dat dit op lange na niet tegen elkander kan opwegen. Men houde wel in het oog, dat de veeleiding voor de be trokken landen een groot bezwaar is. Niet alle vee laat zich leidenzooals b.v. kalveren en schapen. Ook kan het leiden van een stier door de landen soms veel last veroorzaken. De te benoemen deskundigen zullen met een en ander rekening houden, als met de bezwaren van veeleiding over een stuk land veel beter bekend dan spr* is gegeven. Verslag der handelingen van den gemeenteraad ie Leeuwarden van den 26 April 1883. 37 De heer Beekhuis schijnt dit ook wel degelijk te hebben begrepenwaar hij in zijne verklaring herhaaldelijk wijst op de belangrijke kosten, welke het in het leven roepen van het hier bedoelde servituut zal medebrengen. Het waren die kosten waarop spr. het oog had toen hij zich bij vorige gelegenheid tegen de opdragt van burgemeester en wethouders tot het aangaan eener overeenkomst verklaarde. Hij wensebte eerst te worden ingelicht omtrent het bedrag dier kosten. Maarzoo als spr. reeds zeide, hij gelooft wel dat de zaak goed zal marcheren, indien ze zoo geregeld wordt als is voorgestelddoch de gemeente zich niet bcmoeiie met de aan het slot bedoelde handelingen tusschen particulieren die door de sanctie van den raad, in het oog van velen, eene als het ware publiek rcgterlijke beteekenis zouden ver krijgen. De heer van Sloterdijck merkt op, dat het bezwaar van den heer Minnema Buma tegen het laatste gedeelte der con clusie van het voorstel van burgemeester en wethouders tot eene afzonderlijke stemming over het le en 2e gedeelte zou kunnen leiden. Hierin ziet spr. bezwaar. Het zou dan toch kunnen gebeurendat er van het geheele regt tot veeleidiug weinig of niets kwam. Wanneer alleen het raadsbesluit van 25 Januarij jl. voor zooveel de veeleiding betreft, wordt inge trokken, dan zal de vestiging van dat regt als het ware aan den tijd worden overgelaten ietsdat niet strekt om zich voor de gemeente, zooals bij bedoeld besluit is gewild, dat regt te verzekeren speciaal ten behoeve van de Stadsplaats. Maar bovendien, die intrekking zal vrij zeker ook moeije- lijkheden veroorzaken van den kant van den heer Beekkerk. Wanneer men bij dezen daarmede komt, zal zeer waarschijnlijk geene goedkeuring daarop worden verkregen. De heer Beek kerk heeft toch aan het door hem zoo bereidwillig verleende regt van veeleiding over zijne landen, de bepaalde voorwaarde verbonden dat hij regt van veeleiding bekomt o. a. over de landen van den heer Beekhuis. Spr. gelooft ook met het oog hierop, dat de gemeente het best zal doen door den grooten weg op te gaan en niet op te zien tegen de gevolgen welke aan een na rijpen rade genomen besluit zijn verbonden. Hij zal dus tegen het geheele voorstel stemmen. De Voorzitter kan de bedenkingen door de beide vorige sprekers tegen dit voorstel geopperdvolkomen bevroeden. Het schijnt immers dat deze zaak met een noodlot heeft te kampen dat telkens iedere poging om tot eene oplossing te geraken, verijdelt. Toen burgemeester en wethouders in Januarij dezes jaars het voorstel deden om aan den onhoudbaren toestand op Schil kampen een einde te makenwerden bedenkingen vernomen, die men dezerzijds trachtte te weerleggenzoodat de raad zich ten slotte met het voorgestelde heeft vereenigd. Thans na slechts 3 maanden hebben zich op nieuw bezwaren voor gedaan waardoor de uitvoering der zaak wordt bemoeijelijkt. Spr. voelt zich niet geroepen om de thans gerezen bezwaren op nieuw te ontzenuwen en de verdediging van het voorstel van burgemeester en wethouders op zich te nemen. Dat voorstel, hij wil het erkennen, is gedaan, omdat het't eenige middel was om de gemeente van vrij belangrijke kosten te vrijwaren. Mogt dc raad intüssèhen op het voorbeeld van den heer van Sloterdijck niet tegen deze kosten opzien, en zich een belangrijk offer voor liet tot stand komen van het regt van veeleiding langs en over de landen van den heer Beekhuis c. s. willon getroosten, dan zal hij zich er niet legen verzetten, want hij erkent gaarne, dat de zaak daardoor op afdoende wijze kan v/orden geregeld. Spr. meent zich zoodoende niet aan inconsequentie schul dig te maken, want toen in Januarij dezc3 jaars de zaak werd behandeld baseerden burgemeester en wethouders hun voor stel op eene toezeggingdie door bijzondere omstandighe den thans niet kan worden nageleefd. Men heeft nu niet meer te doen met den heer Beekhuis alleenmaar ook met minder jarigen. Burgemeester en wethouders hebben hun thans aan hangig voorstel gedaanvooral ook met het oog op de hoofd zaak n.l. de verbinding van Schilkampen met de stad. Door aanneming van dat voorstel zal niets worden geprejudiceerd. Later zullen de onderhandelingen omtrent het regt van vee leiding op nieuw kunnen worden opgevat en indien dan nog diezelfde bereidwilligheid bestaat, welke de heer Beekhuis thans aan den dag heeft gelegdzal er gelegenheid bestaan tot het vestigen van eene erfdienstbaarheid. Wat echter be- treft de moeijelijkheid ten opzigte van den heer Beekkerk waarop door den heer van Sloterdijck is gewezendeelt de voorzitter mededat de heer Beekkerk reeds heeft te kennen gegeven dat hij zich niet meer gebonden acht aan de vroe gere toezegging. Hij moet dus erkennen dat er werkelijk tegen het door burgemeester en wethouders ingediende voor stel bezwaren bestaan. Indien de heer van Sloterdijck of eenig ander lid dus een voorstel mogt doen om den grooten weg te bewandelenzal hij dat voorstel steimen. Voor eene intrekking van het raadsbesluit van 25 Januarij j.l. bestaat geen de minste reden. Het vestigen van hen regt van vee leiding is slechts maar een deel van dat besluit en om de wijziging van dat ander deel is het z. i. niet noodig terug te komen op het geheele besluitstrekkende om aan den onhoudbaren toestand op schilkampen een einde te maken. De wegdoor den heer van Sloterdijck aangewezenis een afdoend middel en volgt men dien weg, dan is het vrij zeker, dat er ook bij den heer Beekkerk geene bezwaren zullen be staan tegen liet gestand doen van zijne eerst gedane toezeg ging. Eindelijk moet spr. nog speciaal aan den heer van Sloterdijck opmerkendatindien liet voorstel van burge meester en wethouders werd aangenomen het regt Yan vee leiding der stads zathe langs en over de landen ten zuiden van liet vaarwater het Vliet zou blijven bestaan. Mogt dit voorstel echter verworpen worden en de raad tot het vestigen van een regt van veeleiding langs en over de landen van den heer Beekhuis c. s. besluitendan zou het bedoelde servituut aan de zuidzijde wel degelijk in compensatie kunnen worden gebragtbij de bepaling van de te vestigen erfdienst baarheid aan de noordzijde van het Vliet. De Voorzitter herhaalt ten slottedat indien de lieer van Sloterdijck of Minnema Bumadie zich slechts hebben bepaald bij eene afbrekende critiek van het voorstel van bur gemeester en wethouders mogten. voorstellen om een regt van veeleiding te vestigenhij dat voorstel gaarneJzal steunen. Do heer van Ilarinxma tlioo Slooten zegt, dat de heer van Sloterdijck is begonnen met te spreken over „tol heffing." Dc leden van liet dagelijkscb bestuur zullen het zich herinneren dat ook hij meermalen dat woord heeft ge bruikt, toen de zaak bij dat collegie werd besproken. Ook hij zag in de geldelijke retributie, welke voor het gebruik der vergunning zal moeten worden betaaldzooals die oors^ron-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1883 | | pagina 2