'"TUUT" "T -■ rm- T-T 1 - 38 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 26 April 1883. kelijk te berde kwam en zeker door den belanghebbende wel zou worden bestendigd eene tolheffing. Daarom heeft hij aan vankelijk het voorstel met alle kracht bestreden. De zaak is echter eene andere phase ingetreden door de bepalingdat de bedoelde retributie slechts zal zijn voor den loopenden huur- tijd. Daardoor vervalt het denkbeeld van tolheffiing. Het tijdelijk karakterdat de maatregel zal hebben, is toch daarmede in strijd. Het zal slechts zijn eene vergoeding aan den tegen woordigen huurder der betrokken landen, die anders ongenegen is gedurende zijn huurtijd eene veeleiding te dulden. En wat nu het andere punt betreftn.l de vraag of men er toch toe zal overgaan een regt van veeleiding in het leven te roependit is. z. i. eene kwestiewelke geheel onder cij fers is te brengen. Het groote belang, dat de gemeente in dezen heeft, is de Stadsplaats. En vraagt men nu, is het be lang dat de Stadsplaats heeft bij een regt van veeleiding over de landen van de heeren Ceekkerk en Beekhuis c. s. zóó groot, dat het opweegt tegen de belangrijke kostenwelke met het vestigen daarvan gepaard zullen gaandan kan die vraag verschillend beantwoord wordenmaar spr. voor zich zou het betwijfelen. Hij gelooft, dat het wensclielijk is met de ves tiging van het regt van veeleiding eenige jaren te wachten tot dat men niet meer met minderjarige kinderen te doen zal hebben en alzoo de kosten van eene regterlijke magtiging enz. niet behoeven te worden gemaakt. Eindelijk heeft spr. nog eene opmerking omtrent de ruil van erfdienstbaarhedenwaarop herhaaldelijk is gewezen. Hij betwijfelt het groot gewigt van die ruil. Men moet niet over het hoofd ziendat het regt van erfdienstbaarheid van veeleiding langs de zuidzijde van liet vaarwater het Vliet uiet alleen bestaat ten behoeve van de stads zathe op Wij laarder- buren maar ook in het belang van anderen. Wanneer men dit in aanmerking neemtdan is het vermoeden gewettigd dat bij eventuele taxatie de opheffing van dat servituut niet op groote waarde geschat zal worden. Doch spreker herhaalt hethet is hier alleen maar de vraag, acht de raad het der moeite waardom voor een regt van veeleiding als in dezen bedoeldzooveel kosten te maken Zoo jahij zal gaarne tot de uitvoering van dit besluit mede werken tot het besluit zelve echter niet. Den heer van Sloterdijck doet het genoegen, dat het voorstel van burgemeester en wethouders niet in bescherming is genomen door den voorzitter, althans niet in eene bescher ming van ganscher harte. Dit bevestigt hem in zijne meening, dat het verkeerd isden weg in te slaandie bij het voorstel is aangegeven. Door den voorzitter is gememoreerddat men er toe is gekomen, om maar voor het oogenblik gered te zijn en zich als het ware door de moeijelijklieuendie zich in deze zaak jaren lang hebben opgestapeld, heen te slaan en op schoon pad te komen. Men zou dan gelegener tijd kunnen afwachten voor de vestiging van het in dezen bedoelde regt van veelei ding. Tegen dit laatste moet spr. zich echter ten sterkste verzetten. Neemt men nu toch een tijdelijken maatregel zooals is voorgesteld, en die voor eenige jaren ook wel houd baar is, dan zal men alligt daarop gaan inslapen en zal er een onregelmatige toestand in het leven worden geroepen waarvan het wegruimenlater misschien meer zal kosten, dan nu het op regelmatige wijze in het leven roepen van een regt van veeleiding. Verder heeft de voorzitter beweerd, dat spr. en de heer Minnema Buma tot dusver eene afbrekende critiek hebben gevoerd, maar het komt hem voor, dat hier van opbouwen geen sprake meer behoeft te zijn. Wordt toch het thans in behan deling zijnde voorstel van burgemeester en wethouders afge stemd dan staat men weder op 's raads besluit van 25 Januarij jlwaarbij burgemeester en wethouders zijn uitge- noodigd om o. a. omtrent het vestigen van een regt van vee leiding over de landen van de heeren Beekkerk en Beekhuis het vereischte contract te doen opmaken, aan welk besluit dan behoorlijke uitvoering kan gegeven worden langs den breeden, zij het ook kostbaren, weg. De heer van Harinxma thoe Slooten heeft opgemerktdat het hier slechts de vraag isof het belang der zathe door het regt van veeleiding zóó wordt gebaat, dat dit opweegt tegen de belangrijke kosten, maar dit punt is immers in Januarij reeds besproken. Toen heeft men die vraag bevestigend be antwoord en het is geheel onnoodig dit thans op nieuw te doen. Men moet nu niet vragen is het besluit van toen wel juist en zijn de kosten ook te hoog. Men staat hier voor eene beliste zaak. Daarenboven moet men ook niet vergeten dat niet al de kosten moeten gerekend worden in het belang der stads zathe te zullen worden besteed. Voor eene behoorlijke verbinding van Schilkampen met de gemeente wordt toch in ieder geval een voetpad geeischt. Het hoofdmotief voor het besluit van Januarij jl. is z. i. juist geweest, de wenschelijk- heid van verbinding van Schilkampen met en ten koste der gemeente door middel van eene brug. Daaraan is het regt van veeleiding als ondergeschikt punt toegevoegd. Een voet pad is dus in ieder geval noodig. Voorts heeft de heer v. Harinxma thoe Slooten nog opge merkt, dat de kosten nu misschien meer zullen bedragen dan later, wanneer er geen minderjarige eigenaren meer zullen zijn en men dus geene regterlijke magtiging meer noodig heeft. Hiertegen meent spr. te moeten aanvoeren, dat de kosten van zoodanige magtiging betrekkelijk gering zijn en bij ver gelijking van het geheel kunnen worden beschouwd als een druppel in den emmer. Het is niet de regterlijke magtiging die de zaak kostbaar maakt, maar de koopsom van het regt van veeleiding, te schatten door deskundigen en de inrigting van den toestand voor het gebruik daarvan. Hij blijft alzoo bij zijn voornemenom tegen het voorstel van burgemeester en wethouders te stemmenin de meening, dat, wordt dit verworpen, het besluit van 25 Januarij jl. van kracht blijft. De Voorzitter merkt op, dat, al mogen burgemeester en wethouders op grond van het den 25 Januarij jl. gemagtigd zijn een contract tot vestiging van een regt van veeleiding te doen opmakenhet toch 's raads bedoeling niet is geweest, om zich voor zoodanig regt belangrijke offers te getroosten. Hij kan het bedoelde raadsbesluit immers niet losmaken van de toelichting. Bij de discussieomtrent het toen aanhan gig voorstelis het kostenbedrag kennelijk op den voorgrond getreden en hangt dit besluit alzoo zamen met de gegeven inlichtingen, dat dit bedrag van weinig beteekenis zouden zijn. Uit de heden gevoerde discussie hebben burgemeester en wethouders echter kunnen zien, dat de raad zich voor de vestiging van een regt van veeleiding geldelijke offers van eenige beteekenis wil getroosten, zoodat het hoofdmotief voor het thans aangeboden voorstel zijn kracht heeft verloren. Toch zou spr. niet voor eene geheel onbepaalde magtiging zijn. Hierdoor zou het gemeentebestuur zich geheel overgeven Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan den 26 April 1883. 39 aan het oordeel van de te benoemen deskundigen. Dat er verschil van meening omtrent het bezwaar vau een servituut van veeleiding bestaat, kan o. a. blijken uit hetgeen zooeven door den heer Minnema Buma is gezegd. Deze heeft het regt van veeleiding als een zeer zwaren last voor de betrokken landen voorgesteld. Hij echter beschouwt dien last geenzins zwaar, maar het is de vraag wiens gevoelen de deskundigen zullen deelen. Het schijnt dus raadzaam bur gemeester en wethouders te magtigenom alles voor te berei den tot vestiging van een regt van veeleiding over de landen van den heer Beekhuis c. s., met uitnoodiging om zoodra de kosten bekend zullen zijnde nadere goedkeuring van den raad te vragen. Hij acht dit dienstigomdat hij niet deelt het beweren van den heer v. Sloterdijckdat de kosten van het regt van veeleiding niet zoo belangrijk zullen zijn. De heer van Sloterdijck, met vergunning der vergade- dering nogmaals het woord bekomen hebbende, moet opmer ken, dat hij met zijn beweren, dat de kosten kunnen worden beschouwd als een druppel in den emmer, slechts dit heeft willen zeggen, dat de kosten der regterlijke magtiging in vergelijking met het geheel bedrag dat men voor den aanleg van den weg als anderzins moet besteden, miniem zijn. Hij moet overigens toegevendat men zal overgeleverd zijn aan het oordeel van deskundigenmaar voor hem is dit niet zulk een groot bezwaar. In de eerste plaats dienen deze er op te rekenen, dat het regt slechts zal zijn ten behoeve van 2 plaatsen en dat het dus geen grooten last zal opleveren. Ook maakt het nog al een groot verschil hoe de landen bij die plaatsen behoorende zijn gelegen, of van de veeleiding ook gebruik moet worden gemaakt voor de verweiding van het vee, of alleen voor het vervoer van en naar de markt. Is het laaatste het gevaldan is de last van veeleiding in dezen al zeer luttel. Bovendien kan niet buiten aanmerking blijven, dat het te vestigen regt strekt tot vervanging van eene gelijke servituut over andere landen van dezelfde eigenaren. Maar zegt spr. en dit wenscht hij in de tweede plaats aan te voeren, de deskundigen, die met het oog op de minderjarigen zullen moeten optreden, zijn alvorens hun oordeel uit te spreken beëedigd en hieraan hecht hij genoegzame waarde. Zij mogen geene taxatie doen, welke zij niet met hun geweten kunnen verantwoorden. De heer van Harinxma thoe Slooten moet in ver band met het beweren van den heer van Sloterdijck dat men in ieder geval dan toch een voetpad zal moeten maken, op merken, dat het voetpad reeds bestaat en is vermeld op den staat van waterstaatswerken dezer gemeente. De heer Minnema Buma verklaart dat door hetgeen door den voorzitter in de laatste plaats is gesproken, veel van zijne bezwaren zijn vervallen. Wanneer burgemeester en wethouders op zich willen nemen alle mogelijke maatregelen in het werk te stellen tot voorbereiding der zaak en het kosten bedrag aan 's raads goedkeuring onderwerpendan is tege moetgekomen aan hetgeen hij reeds in Januarij wilde. Toen heeft hij er juist op aangedrongendat de raad, die dan toch de koorden der beurs in handen heeft, vooraf zal oordeelen over het kostenbedrag. Komt hem dat bedrag in evenredig heid van het belang der gemeente en der betrokken gemeen tenaren niet te hoog voor, dan zal hij ja, en in het tegen overgestelde geval neen kunnen zeggen. Do heer Troelstra gelooft, dat de meeste leden van den raad evenals hij, geheel onvoorbereid waren op eene zoo breede discussie over eene zaak, die reeds vroeger is behandeld en tot een besluit heeft geleid. Men heeft haar nu weder van het begin af toegelicht. Zoo iets had spr., hij moet het erkennenniet in het onderwerpelijk voorstel gezien maar naar hetgeen hij nu heeft gehoord, komt hem het wensche- lijkste voor, het denkbeeld van den voorzitter, om aan bur gemeester en wethouders eene uitnoodiging te rigten tot voorbereiding der zaak en aan den raad te laten de goedkeuring van het kostenbedrag. Het blijkt toch, dat hier slechts bij betrokken is het belang van een paar plaatsen en dat de een omtrent de kosten een hoog en de ander een laag denkbeeld heeft. Hij acht het wel goed, dat de raad eerst op de hoogte van het kostenbedrag wordt gesteld, alvorens contracten wor den aangegaan. Hierna wordt het voorstel van burgemeester eu wethouders in stemming gebragt. Alvorens hiertoe wordt overgegaan deelt de Voorzitter mede, dat het in zijne bedoeling ligt, om bij verwerping hiervan, voor te stellen aau punt 2 van het besluit van 25 Januarij jl., luidende: „burgemeester en wethouders uit te noodigen van bovenstaande overdragt en afstand, alsmede omtrent het vestigen van een regt van vee leiding over de landen van de heeren Beekkerk en Beekhuis de vereischte contracten te doen opmaken" nog toe te voe gen: „behoudens nadere goedkeuring van den raad opzigtens de kosten, die aan de vestiging van dat regt verbonden zullen zijn." Het resultaat der stemming is, dat het voorstel van bur gemeester en wethouders wordt verworpen met 18 tegen 1 stem, die van den heer van Harinxma thoe Slooten. De Voorzitter doet alsnu het hierboven vermelde voor stel, dat bij acclamatie wordt aangenomen. 3. Voorstel van burgemeester en wethouders tot verkorting van den duur der jaarmarkt (zie bijl. no. 5 van het verslag van 's raads handelingen over 1883). Dit voorstel strekt: om art. 2 der verordening van 27 Sep tember 1860, regelende de marktpolicievoorbehoudens goed keuring van gedeputeerde staten te lezen als volgt: „De jaarmarkt of kermis begint op den Maandag, volgende op den tweeden Woensdag der maand Julij, des voormiddags te tien uur en eindigt op den 2en Woensdag d. a. v., des morgens te acht uur." De aanvang en het einde worden door klok gelui aangekondigd. De heer Troelstra zou gaarne vernemen welk motief er voor bestaan heeft om de 2e alinea van het bestaande artikel 2 over te nemen. Hem komt het voor, dat het klokgelui ter aankondiging van de kermis onnoodig is en niet meer voor dezen tijdwaarin zooveel klokgelui is afgeschaftpast Is er geen bepaalde reden voor, dan zou hij het willen afschaf fen. De 2e alinea wil hij dan, nu men toch de verordening gaat wijzigen, laten vervallen. De Voorzitter deelt hierop mede, dat burgemeester en wethouders noch de commissie voor liet ontwerpen van straf verordeningen aanleiding hebben gevonden om de bepaling aangaande het klokluiden weg te laten. Hij laat de beslissing omtrent dit puntdat hij van onder geschikt belang acht, aan den raad over. De heer Bruinsma zegtdat wanneer men vergelijkt de ODgeregtig. en buitensporigheden, die voor eene reeks van

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1883 | | pagina 3