40 Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwarden, van den 26 April 1883. jaren gedurende de kermis voorvielen met die er in de laat ste jaren plaats hebben, dan was het voormaals veel erger dan thans. Ook eene vergelijking van de gevolgen van het kermishou- den in sommige andere groote steden met de onze, geeft voor onze stad eene gunstige uitkomst. De heer burgemeester zal, als hoofd der politie, het zeker met spr. eens zijn dat in de laatste jaren in de kermisdagen het aantal delicten niet zeer groot was. Zijns inziens staat dit schier gelijk met de uitspattingenwelke er des Zaturdags en Zondags avonds buiten de kermis geschieden. Spr. behoort tot de optimisten, mits zonder overdrijving. Hij kan er niet zooveel kwaad inzien om de kermisdagen zooveel mogelijk te behouden. Bovendien vindt hij steun in de drankwet. Ieder dronkaard weetdat hij als recidivist streng gestraft wordt en zal wel zorg dragen niet in de handen der politie te vallen. Ook de tappers en vooral de fatsoenlijken, zullen er wel voor waken geene ongeregeldheden in hunne tapperijen toe te laten, om dat zij weten, dat het zwaard van Damocles boven hunne hoofden hangt en ook de door den burgemeester te verleenen vergunning om langer te tappen dan het vastgestelde uur daarvan afhankelijk is. Met de bekorting, zooals zij nu is voorgesteld, kan spr. zich evenwel niet vereenigen, want daardoor worden de eerste Zaturdag en Zondag getroffen en juist die dagen zijn voor den arbeidsman en zijn gezin de beste, om iets van de kermis te genieten. Des Zaturdags avonds eindigt zijn werk vroeger dan op andere dagen en des Zondags zijn de meeste werk lieden geheel vrij. Juist die dagen gebruiken zij met hun gezin om uit te gaan. Meermalen wandelde spr. op die dagen in het Ruiterskwartiermaar bij die gelegenheid merkte hij schier nooit ongeregeldheden op. Wanneer men twee van de beste dagen laat vervallen, dan zullen vele nijvere ingezetenen ook eene groote winstderving ondergaan. Spr. acht het niet noodig ze op te noemen maar wil opmerkendat er nog bij kunnen worden gevoegd die velen welke behulpzaam zijn bij het opzetten van ten ten of kramen, welke minvermogende kermisgangers huis vesten als anderzins. Spr. is het intusschen geheel eens met de opmerking van burgemeester en wethouders in opzigt tot de door hen ge noemde vagebonderende kermisbezoekers. Hij is van het las tige daarvan overtuigd. Beperking in dit opzigt is noodig. Vooral bij het begin der kermis en wel van des Woensdags tot des Vrijdags zijn de orgeldraaijers, liedjeszangers enz. voor de ingezetenen zeer lastig. Om bovengemelde redenen zal spr. zich niet met het voor stel van burgemeester en wethouders kunnen vereenigen maar is hij zoo vrij het volgende amendement voor te stellen „De jaarmarkt of kermis begint op den Zaturdag volgende „op den tweeden Woensdag der maand Julij, des voormiddags „te tien uur, en eindigt op den tweeden Diugsdag d. a. v., „des morgens te acht ure." Mogt dit amendement worden aangenomen, dan wordt de kermis 4 a 5 dagen bekortevenwel zonder dat er veel na deel, voor wie dan ook aan verbonden is. Dit amendement wordt ondersteund en dientengevolge in behandeling genomen. Do heer Duparc heeft slecht3 eene vraag te doen, n.l. of het in de bedoeling ligt, om, bij aanneming van het voor stel gelegenheid te geven vroeger de tenten of kramen op te zetten, zóó vroeg, dat ze met den eersten Maandag kunnen worden geopend. Nadat door den Voorzitter hierop een bevestigend ant woord was gegeven komt de heer Duparc nog met een enkel woord terug op het denkbeeld van den heer Troelstra om het inluiden van de kermis af te schaffen. Spr. wil toe geven dat dit inluiden niet noodig is, maar, als men alles zou willen afschaffen wat niet volstrekt noodig is, dan zou er nog vrij wat zijn te doen. Dat men indertijd het klok gelui van 's avonds 93A uur heeft afgeschaft, had zijne reden. Immers door dat de boomen waren vervallen, had dat gelui geen raison d'etre meer, evenmin als het klokgelui 's namid dags te 2 Va uur, toen dat speciaal voor begrafenissen bestemde tijdstip door andere bepalingen was vervangen. Spr. wijster voorts opdat de klok nog bij onderscheidene gelegenheden wordt geluid bij allerlei plegtige gelegenheden 's Konings jaardag, de harddraverij op 18 Junij en wat al niet meer. De klok is zoo wat de officiële stem, en spr ziet geen bij zonder bezwaar die stem bij zekere gelegenheden te laten spreken, althans zoolang daartegen geen meer afdoende mo tieven worden bijgebragt dan door den heer Troelstra nu zijn aangevoerd. Wat betreft het amendement van den heer Bruinsma, spr. zou er zich wel mede kunnen vereenigen, ofschoon hij vreest, dat indien de kermis des Zaturdags begint, men ook dien dag reeds den last zal krijgen van draaiorgels enz. "Wel be staat er eene keuring van de straatmuziek, doch het is niet temin een feit, dat men door die keuring nog geenszins ver lost is geworden van de dissonanten, waai door dikwijls het gehoor zoo onaangenaam wordt getroffen. Eigenlijk zou het in het stelsel van den geachten voorsteller het meest ver kieslijk zijn, de kermis Zaturdags avonds te doen aanvangen. De heer v. Harir-xma thoe Siooton zegt, dat de raad, nadat de meerderheid van het dagelijksch bestuur (de beslis sende stem van den voorzitter met die van een der wethou ders is de meerderheid van het voltallige collegie) zich tegen een vorig voorstel van burgemeester en wethouders heeft ver klaard, nu ten tweeden male twee der leden van dat collegie tegen een zijner voorstellen opkomt, alligt tot de meening kan komendat burgemeester en wethouders van daag eene opposition quandmême tegen hunne eigene voorstellen voeren. Hij stelt er daarom prijs op mede te deelen, dat hij van het onderwerpelijke voorstel als lid van het dagelijksch bestuur niet is in kennis gesteld voor en aleer het bij den raad werd ingediend en dat do oppositiedie hij thans wil voeren en easu quo ook in het collegie van burgemeester en wethouders zou hebben gevoerd, geheel frisch is. Het groote bezwaar dat hij tegen dit voorstel heeft, is dat het weinig afdoende is en dat hetwordt het aangenomen in de uitvoering tot groote moeijelijkheden zal leiden. Ging het verderging men den breeden weg op en werd voorge steld den duur der kermis te bepalen tct 1 weekspr. zou er zijne stem aan kunnen gevenmaar thans niet en wel op grond van dezelfde motieven die tot argumentatie van het voorstel zijn bijgebragt. Daarin wordt o. a. toch gezegd „van haar oorspronkelijk karakter ontaard, blijft zij (de kermis) „hure beteekeuis behouden als uitspanningstijd voor eene „klassse der bevolking, die overigens zelden eenige uitspan ning kan genieten en die men ongaarne een gepast vermaak „wil ontzeggen." Verslag der handelingen van den gemeenteraad te Leeuwardenvan tten 26 April 1883. 41 Toch is de conclusie vau het voorstel zóódatwordt zij aangenomende eerste Zondag zal vervallen en men dus die zelfde klasse vau bevolking de dan juist voor haar bestaande gelegenheid om van de kermis te profiteren ontneemt, zonder dat er mogelijkheid zal bestaan uitspattingen behoorlijk te keer te gaan. Spr. heeft toch niet de overtuiging, dat men den Zondag avond voor den aanvang der kermis het kermishoudeu geheel zal kunnen beletten. Naar zijne meeuing zal de voorgestelde nieuwe toestand bepaald tot moeijelijkheden aanleiding geven, terwijl dit niet het geval is met den bestaande. Spr. schaart zich aan de zijde van den heer Bruinsma, die juist voor de in het voorstel bedoelde klasse van bevolking den eersten Zon dag wil behoudenMen moet niet vergetendat niet allen op den laatsten Zondag kermis kunnen houdenmaar dat |die klasse zich verdeelt in 2 partijenwaarvan de eene den eer sten en de andere den laatsten Zondag kermis houdt. Spr. kan volstrekt niet inzienwaarom men den eersten Zondag zal moeten laten vervallenen gelooft nietdat het op zal gaan dien avond alle vermakelijkheden te verbieden. Wil men de kermis 4 dagen verkorten en niet zooals spr. zou wenscbeneene weekdan dient men toch voor de ar beidersklasse de gelegenheid te laten, om van deze vóórhaar zeldzame gelegenheid tot uitspanning te profiteren. De heer van der Scheer verklaart, dat de motieven, door den vorigen spreker reeds bijgebragtook grootendeels de zijne zijn. Ook hij is er voor, dat de kermis niet des Maandags maar des Zaturdags aanvangt. En wat nu dat in luiden betreft, hij zou dit met den heer Duparc ongaarne willen missen. liet inluiden van de kermis brengt velen in eene aange name stemming. Heeft nu evenwel het inluiden plaats op Za turdag avond dan vreest hij dat dit schadelijk kan werken op die klasse van menschenwelke 's Zaturdag namiddags hun loon ontvangt. Wat overigens betieft het nemen van maatregelen ten op- zigte der straatmuziekspr. kan zich daarmede zeer goed ver eenigen. Hij hoopt zeer, dat men geheel en al van de wan luidende straatmuziek bevrijd blijve en dat door den commis saris van policie geen andere muziek worde toegelaten dan die aangenaam is om aan te hooren. De heer Troolstra moet even terug komen op hetgeen door den heer Duparc is gezegd omtrent het door spr. ge opperd denkbeeld om de tweede aliuea van art. 2betref fende het inluiden der kermis te doen vervallen. De heer Duparc heeft opgemerkt, dat er voor de afschaffing van dit luiden geene klinkende argumenten zijn bijgebragt en dat, wilde men alles afschaffenwaaraan geene bepaalde behoefte bestaater dan zooveel is af te schaffen. Spr.die misschien niet over afschaffing zou hebben gesprokenindien hij dat aangename van het inluiden der kermis had gevoeld, waarop de heer van der Scheer doelde en indien voor die af schaffing alleen de verordening zou moeten worden gewijzigd, wil de zaak omkeeren. Hij moet opmerkendat er voor het behoud der betrokken bepaling geen enkel klinkend motief is aangevoerd en dat toch voor het bestaan van elke bepaling in eene verordening een bepaald en deugdelijk motief moet zijn. Eu als nu de heer Diiparc zegtdat er misschien nog heel veel meer zou kunnen worden afgeschaftdan antwoordt spre ker dat dit waarschijnlijk wel het geval zal zijnmaar men gaat maar niet op een goeden dag alle verordeningen napluizen, en schrappen wat er niet in hoort. Wij hebben hier te doen met een bepaald voorstel en nu moet en mag ook de vraag gedaan wordenof dat voorstel nog reden van bestaan heeft. Hij zal dus, indien het artikel wordt gesplitst, tegen ali nea 2 stemmen. En wat nu betreft het amendement van den heer Bruinsma het is zeker aangenaam een man van dien leeftijd zoo te zien vechten voor de genoegens der jeugdigen, voor de kermisdat getuigt nog van een jong hart. Maar hij gelooft dat men dat van de kermis niet kan getuigen die is inderdaad in alle opzigten oud geworden en heeft grootendeels haar tijd uitge diend. Uit een oogpunt van industrie en nijverheid is de kermis overbodig eu als gelegenheid voor vermaak en genot is er niet veel meer voor te zeggen ook omdat er in den tegenwoordigen tijd meer gezorgd wordt voor gelegenheid voor beter vermaak en genotdan de kermis kan aanbieden. Men denke bvaan de pleiziertreinen naar 's HageAmsterdam en Groningendie er jaarlijks loopen. Spr. voor zich acht het beterdat daarvan gebruik gemaakt wordtdan vau de kermis. In elk geval acht hij inkrimping wenschelijk. Hij zal zich vereenigen met het voorstel van burgemeester en wethouders. Tegen het beginnen der kermis op Zaturdag, zooals door den heer Bruinsma wordt voorgesteldheeft hij verschillende bezwaren. Maar daarenboven er blijft een Za turdag en Zondag bestaan waarop de arbeidersklasse van de kermis zal kunnen genieten. Ook is het beweren van den heer Bruinsmadat door de kermis op Maandag te doen aanvangende personen zullen worden benadeelddie gewoonlijk de kermisreizigers helpen in het opbouwen van tenten of kramenonjuist. Of de ker mis op Maandag dan wel des Zaturdags bevorens begint, is onverschillig ten dezen. Da bedoelde kermisreizigers zullen toch komen en hunne tenten of kramen opgebouwd willen hebben. De Voorzitter wil, nadat 2 leden van het dagelijksch bestuur tegen het voorstel van burgemeester en wethouders oppositie hebben gevoerd, trachten de geopperde bezwaren te weerleggen. Hij acht die bezwaren niet gewigtig. Het spreekt vau zelf, dat indien men breekt met vroegere toe standen het gevoel van enkelen zal worden getroffen en mis schien wel in het bijzonder van hendie met den ouden toe stand oud en daarom daaraan min of meer gehecht zijn ge worden. Deugdelijke argumenten voor het behoud van dien ouden toestand zijn echter niet aangevoerd en konden ook wel niet worden bijgebragtomdat de kermiszooals de heer Troelstra teregt opmerktehaar tijd beeft gehad. Haar be staan wordt nog slechts geprolongeerd met het oog op eene klasse van bevolking, die zelden anders dan in de kermis eenige uitspanning kan genieten en die men ongaarne een gepast vermaak wil ontzeggen. Hij acht het echter onnoodig om voor die klasse den duur der kermis langer te maken dan thans is voorgesteld. Wil men de inkrimping van zoo luttele beteekenis maken als de heer Bruinsma heeft voorgestelden den eersten Zaturdag en Zondag nog in den kermistijd begrijpen dan gelooft hij, dat het beter is den duur der kermis te behoudenzooals hij tot dusver was. Dat de heer van Harinxma thoe Slooten zich bij het amen dement van den heer Bruinsma aansluitverwondert hem omdat dit voorstel geheel in strijd is met zijne verklaring,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1883 | | pagina 4